Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35961 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35961 nr. C |
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissies aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat de inzet van coronatoegangsbewijzen regelt bij niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen.
In het palet aan maatregelen die noodzakelijkerwijs moeten worden getroffen om het aantal besmettingen terug te dringen dan wel te vertragen, is dit een minder vergaande maatregel dan een generieke sluiting van de detailhandel. De leden van de VVD-fractie staan dan ook positief ten opzichte van dit wetsvoorstel. Echter, de uitwerking van het wetsvoorstel vindt plaats in een ministeriële regeling, waardoor het voor deze leden nu niet goed mogelijk is om een oordeel te vormen over de uitvoerbaarheid. Ook heeft vanwege de gewenste spoed geen consultatie plaatsgevonden. De leden van de VVD-fractie hebben daarom nog wel enkele vragen, waarbij de leden van de CDA-fractie zich aansluiten.
De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen over de inzet van coronatoegangsbewijzen bij niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het nu voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel behelst een uitbreiding van de mogelijkheden om tot de inzet van coronatoegangsbewijzen over te gaan. Achtergrond van het voorstel is het verslechterende epidemiologische beeld. Het voorstel dient ertoe om passende instrumenten te benoemen om de stijging van het aantal besmettingen een halt toe te roepen. Hoewel de wetswijziging vrij beperkt van aard is, heeft ze vanzelfsprekend wel gevolgen voor groepen burgers en bedrijven. De leden van de fractie van GroenLinks hebben enkele vragen om zich een oordeel kunnen vormen over de proportionaliteit, de effectiviteit en de feitelijke werking van de wet.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de aanpassing van de tijdelijke regels over de inzet van coronatoegangsbewijzen bij niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen. Op basis hiervan hebben zij nog een aantal vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Inzet coronatoegangsbewijzen bij niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening. De leden van deze fractie onderkennen dat de epidemiologische situatie ernstig is en dat maatregelen noodzakelijk zijn. Zij hebben naar aanleiding van het voorstel nog enkele vragen.
De leden van de fractie van de PvdD hebben naar aanleiding van de voorgestelde wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de aanpassing van de tijdelijke regels over de inzet van coronatoegangsbewijzen bij niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen, nog enige vragen.
De leden van de 50PLUS-fractie hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel nog enige vragen. Voorafgaand daaraan merken zij op het te betreuren dat het thans blijkbaar de gewoonte van dit demissionaire kabinet is geworden om covid-19-gerelateerde wetsvoorstellen telkenmale met het etiket «spoedbehandeling» aan de Kamers voor te leggen, zodat van zorgvuldige en noodzakelijke voorbereiding door Kamerleden om tot een weloverwogen oordeel te komen, nauwelijks sprake kan zijn. Deze leden stellen vast dat dit de kwaliteit van wetgeving en de daaruit voortvloeiende regels niet ten goede komt. Deze afgedwongen spoedeisendheid klemt temeer omdat er uit eerder opgedane ervaringen met de vorige coronagolven geen lering is getrokken, waardoor een evenwichtige en zorgvuldige beleidsvisie bij een nieuwe opleving van de coronapandemie ontbreekt. Het demissionaire kabinet wordt telkens weer «overvallen» door de ontwikkelingen die andere landen om ons heen wel eerder zien aankomen, zo stellen de leden van de 50PLUS-fractie vast.
Vragen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zien niet goed voor zich hoe de maatregel kan worden toegepast in overdekte winkelcentra, waarbinnen zowel essentiële als niet-essentiële winkels zijn gehuisvest. Geldt in dergelijke gevallen dan dat op die locaties alleen om een coronatoegangsbewijs (CTB) mag worden gevraagd wanneer binnen het overdekte winkelcentrum hoofdzakelijk sprake is van niet-essentiële detailhandel? Veel van de overdekte winkelcentra huisvesten immers één of meer supermarkten, drogisterijen en andere als essentieel aangemerkte detailhandel, die samen het overgrote deel van de bezoekers aantrekken. Of moeten niet-essentiële winkels binnen het winkelcentrum alsnog om een CTB vragen?
De leden van deze fractie vragen of zij het amendement-Bikker en Aukje de Vries4 zo mogen uitleggen dat het CTB niet hoeft te worden gecontroleerd in winkels voor niet-essentiële detailhandel die de veilige afstandsnorm handhaven door een deurbeleid te voeren, waarbij afhankelijk van het vloeroppervlak, een maximaal aantal klanten gelijktijdig mag worden toegelaten en binnen de winkel een duidelijke routering wordt gehanteerd.
Vragen van de D66-fractie
Het afbouwen van maatregelen en het invoeren van maatregelen brengt een veranderende kans om besmet te raken met het coronavirus. Drie keer zijn we overvallen door een hernieuwde exponentiële stijging nadat maatregelen waren afgeschaald en niet tijdig weer waren ingevoerd. Anderzijds moeten maatregelen niet worden ingevoerd als de epidemiologische situatie daar onvoldoende aanleiding toe geeft. Hoe ziet de regering het toepassen van de nu voorliggende maatregel? Gaat het hier om een stapsgewijze afbouw of om een stapsgewijze opbouw van maatregelen? Kan de regering aangeven in welke epidemiologische situatie de toepassing van deze maatregel wel en wanneer niet meer zinvol is? Sommige maatregelen zijn immers niet meer zinvol als het aantal besmettingen hoog of juist laag is. Graag krijgen de leden van deze fractie een uiteenzetting over de plaats van de voorliggende maatregel binnen het geheel van maatregelen in de toolbox.
Hoe gaat de regering bepalen of het moment daar is om de maatregelen in dit wetsvoorstel toe te passen? Ziekenhuis en IC-opnames zijn de belangrijkste richtsnoeren, maar zijn die ook het meest geschikt in dit geval of zijn andere parameters, die geschikter zijn?
Vragen van de GroenLinks-fractie
1. Het huidige besmettingsniveau is heel hoog. Een flinke klap zal nodig zijn om het aantal besmettingen fors naar beneden te brengen, zo horen de leden van de GroenLinks-fractie de regering een- en andermaal zeggen. Tegen die achtergrond vragen zij of de regering denkt dat deze wetswijziging een betekenisvolle bijdrage gaat leveren aan het fors naar beneden brengen van het aantal besmettingen. Of is het veeleer een beheersmaatregel die mogelijk een verdere toename van het aantal besmettingen kan dempen? In dat geval zou inzet veeleer voor de hand liggen in een situatie waarin het aantal besmettingen acceptabel laag is. (Deze zelfde vraag geldt overigens ook voor andere varianten van werken met coronatoegangsbewijzen, maar die zijn op dit moment niet aan de orde.) De leden van deze fractie vragen de regering hier nader op in te gaan.
Heeft de regering ook andere, wellicht meer rigoureuze maatregelen overwogen, die meer direct invloed hebben op het aantal besmettingen? Zo ja, welke? Kan de regering ook aangeven hoe de afweging is geweest om daar op dit moment niet toe over te gaan?
2. De maatregelen die deze wet mogelijk maakt, kunnen volgens het Outbreak Management Team (OMT) effectief zijn in het beheersen van de epidemie. Daarbij staan of vallen ze wel met de daadwerkelijke uitvoering en de handhaving daarvan. Over die uitvoering zijn grote zorgen bij de betrokken ondernemingen. Daarnaast zal ook serieuze handhaving een enorme inzet vragen. Kan de regering aangeven waarop zij het optimisme baseert dat uitvoering en handhaving op een dermate niveau zullen zijn, dat deze wet inderdaad zal bijdragen aan een verbetering van het epidemiologische beeld?
Kan de regering een realistisch beeld schetsen van het besmettingsniveau dat ontstaat als in de praktijk de naleving minder strikt is dan gehoopt/verondersteld? Is er niet een reëel risico dat bij een dergelijke imperfecte inzet van het CTB, met name op plekken waar veel mensen samenkomen het aantal besmettingen juist toeneemt? Heeft de regering gekeken naar een dergelijk pessimistisch scenario en hoe heeft de regering dat gewaardeerd? Zijn er signaalwaarden geformuleerd waarbij alsnog naar een andere strategie overgeschakeld moet worden?
3. Het wetsvoorstel regelt in strikte zin de mogelijkheid voor de Minister om bij ministeriële regeling de inzet van coronoatoegangsbewijzen in de in het voorstel aangeduide sectoren mogelijk te maken. In de memorie van toelichting staat dat alvorens de Minister daadwerkelijk tot inzet van dit instrument overgaat, altijd eerst een advies aan het OMT en een sociaalmaatschappelijke reflectie gevraagd zal worden.5 Begrijpen deze leden daaruit goed dat de daadwerkelijke inzet situationeel en op maat zal gebeuren? Kan de regering daarbij aangeven hoe zij uitvoering gaat geven aan het in de Tweede Kamer aangenomen amendement-Bikker en Aukje de Vries, dat bepaalt dat waar dat mogelijk is het inzetten van het coronatoegangsbewijs vervangen kan worden door het in acht nemen van een veilige afstand?
De leden van de fractie van GroenLinks kunnen zich voorstellen dat deze terechte waarborgen voor proportionaliteit bij de burgers tot een versnipperd beeld zullen leiden. Hoe denkt de regering de communicatie zo in te richten dat mensen goed weten waar zij aan toe zijn, zonder zich door zeer complexe folders of websites heen te moeten worstelen?
Vragen van de PvdA-fractie
Naar aanleiding van het aangenomen amendement van de leden Bikker en de Vries vragen de leden van de PvdA-fractie hoe de ministeriële regeling eruit gaat zien waarin de Minister kan aanwijzen waar de veilige afstand het coronatoegangsbewijs kan vervangen als maatregel. Hoe is de regering voornemens invulling te geven aan de maatstaf van een «evenrediger maatregel»? Hoe ziet de uitvoering eruit? Kan de regering een aantal casussen schetsen waarin de veilige afstand een «evenrediger maatregel» kan zijn?
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft aan dat het voor de begrijpelijkheid en nalevingsbereidheid van de maatregelen van belang is dat zo helder mogelijk wordt vastgesteld welke regels in welke situaties gelden. Daarnaast wijst de Afdeling op het belang van het hebben van vergelijkbare regels in vergelijkbare situaties. Kan de regering aangeven hoe zij deze begrijpbaarheid en consistentie van maatregelen probeert vorm te geven en te borgen?
Als voorbeeld noemt de Afdeling het scenario waarin een bezoeker in een winkelcentrum met zowel essentiële als niet essentiële detailhandel verward kan raken over wanneer hij een coronatoegangsbewijs moet laten zien en wanneer er sprake is van een mondkapjesplicht. Dit komt omdat er geen mondkapje hoeft te worden gedragen in een niet-essentiële winkel, maar wel een coronatoegangsbewijs moet worden getoond, terwijl bij een essentiële winkel er juist geen coronatoegangsbewijs nodig is, maar wel een mondkapje verplicht is. Is er hier geen sprake van een onwerkbare situatie voor burgers, ondernemers en handhavers? Is dit überhaupt wel handhaafbaar?
Ten slotte hebben de leden van de PvdA-fractie vragen over de uitvoerbaarheid van de voorgestelde maatregelen. In het advies van de Raad van State staat dat onderzoek laat zien dat twee op de drie ondernemers te kennen geven dat het checken van het toegangsbewijs en de identiteitscontrole niet uit te voeren is en dat bij driekwart van de ondernemers de vrees heerst voor vervelende taferelen bij de winkeldeur. Is de regering bekend met deze signalen? Hoe is het regering van plan de uitvoerbaarheid van haar wetsvoorstel te garanderen? Gaat de regering de ondernemers, met name de kleinere winkels met weinig personeel, ondersteunen? Zo ja, op welke manier zal dit worden vormgegeven?
Vragen van de ChristenUnie-fractie
De polarisatie in de samenleving neemt toe. Het lijkt erop dat elke maatregel die de regering invoert die polarisatie voedt. Het voeding geven aan polarisatie kan zowel gebeuren door de overheid als door krachten in de samenleving. Kan de regering aangeven hoe zij – mocht dit wetsvoorstel worden aangenomen – haar communicatie inricht zodat zij van haar kant geen voeding geeft aan polarisatie?
Er zijn alternatieven voor de maatregelen zoals voorgesteld in het wetsvoorstel. Namelijk, een alternatief voor 3G (gevaccineerd, genezen of getest) is het dragen van mondkapjes in combinatie met de 1,5 meter afstand (c.q. het limiteren van het aantal bezoekers). Kan de regering onderbouwen dat 3G effectiever is dan het alternatief van mondkapjes in combinatie met de 1,5 meter afstand?
Elke maatregel faalt als de drieslag «naleving, controle en handhaving» niet op orde is. Kan de regering beargumenteren dat 3G gemakkelijker te handhaven is dan mondkapjes in combinatie met 3G? De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben in het debat van 23 november jl.6 gepleit voor een doorbraak met het oog op de drieslag «naleving, controle en handhaving». Hoe gaat de regering deze doorbraak – die nodig is vanwege de epidemiologische situatie – realiseren? Kan de genoemde drieslag kwantitatief worden gemaakt, zodat de effectiviteit van de maatregel geëvalueerd kan worden?
Het aantal laag-geletterden en burgers met minder digitale vaardigheden in Nederland is groot. Wat doet de regering om deze groep te helpen met het verkrijgen van een CTB? Zou juist de grootte van deze groep niet pleiten voor het eerdergenoemde alternatief, namelijk mondkapjes in combinatie met 1,5 m afstand?
In het debat in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel7 heeft de Minister aangegeven dat hij de niet-essentiële detailhandel en de niet-essentiële dienstverlening geen keuze wil geven, namelijk tussen 3G en mondkapjes in combinatie met 1,5 meter. De reden zou zijn dat die keuze niet te handhaven is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom dit keuzemodel niet handhaafbaar is. Wat is de mening van de branche daarover?
Vragen van de PvdD-fractie
Vraag 1. In appendix A bij de bijlage 1 bij het 130ste OMT-rapport8 wordt de vaccineffectiviteit tegen infectie gesteld op 70%. Deze is gebaseerd op de «meest recente schatting o.b.v. testdata CoronIT».
1.1. Op welke datum is die schatting gemaakt?
1.2. Wat was de periode waarin de testen plaatsvonden waarop de schatting was gebaseerd?
1.3. De vaccineffectiviteit is steeds op 75% gesteld; zelfs de Minister ging daar tijdens het debat op 23 november jl. nog van uit. Hoe komt het dat de effectiviteit nu verlaagd is?
1.4. Is het zo dat de effectiviteit afneemt naarmate de vaccinatie langer geleden heeft plaatsgevonden?
1.5. Als dat zo is, wordt dan de effectiviteit iedere week lager? Hoeveel procent neemt per week en per maand de effectiviteit op dit moment af?
1.6. Wat is de schatting van de effectiviteit op dit moment uitgaande van gegevens over de periode van de laatste week waarover gegevens beschikbaar zijn?
1.7. Is de effectiviteit bij ouderen lager? Zo ja, hoeveel en bij welke leeftijd neemt de effectiviteit af?
Vraag 2. In artikel 58rc Wpg is bepaald dat de Minister nadere regels kan stellen met betrekking tot het type test waarmee een persoon zich zelf kan testen of zich kan laten testen in het kader van «testen voor toegang».
2.1 Welke testen heeft de Minister aangewezen, die voldoen aan de eisen om een coronatoegangsbewijs te kunnen verkrijgen?
2.2 Wat is de sensitiviteit van elk van de door de Minister aangewezen testen?
2.3 Bestaan er antigeentesten die een hogere sensitiviteit hebben dan de door de Minister aangewezen testen?
Vragen van de 50PLUS-fractie
In het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 10 november jl.9 staat dat zij de noodzaak onderschrijft om de besmettingscijfers terug te dringen, maar dat de maatregelen daartoe steeds coherent en begrijpelijk moeten zijn, mede gelet op het draagvlak voor die maatregelen in de samenleving. Uit de rapportage van het RIVM10 blijkt dat het vertrouwen in het coronabeleid van de overheid stabiel laag is. Inmiddels heeft 72% geen vertrouwen meer in het beleid van de overheid, slechts 28% is hierover nog positief. Wat betekent dit percentage, zo vragen deze leden, in combinatie met het draagvlak in de samenleving voor steeds wisselende en niet-coherente maatregelen?
Hoe verklaart de regering de gedaalde bereidwilligheid van mensen om zich te laten testen bij klachten die mogelijk kunnen wijzen op een coronabesmetting? Is de regering het met de leden van de 50PLUS-fractie eens dat veel volledig gevaccineerden zich als voldoende immuun tegen het coronavirus beschouwden, zodat daardoor bij hen de testnoodzaak bij klachten afnam?
Waarom is pas onlangs – ook in de media – naar buiten gekomen dat ook volledig gevaccineerden het coronavirus nog steeds kunnen overdragen, hoewel dit percentage bij gevaccineerden beduidend lager is dan bij ongevaccineerden? Waarom is bij toediening van het vaccin de gevaccineerde daar niet indringend op gewezen? Is de regering het met deze leden eens dat heldere voorlichting hierover de testbereidheid onder gevaccineerden zou hebben vergroot?
De Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen11 stelt nadere regels over coronatoegangsbewijzen (CTB) bij deelname aan activiteiten of voorzieningen op het terrein van cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport. De leden van de 50PLUS-fractie wezen al eerder op de schijnveiligheid die het CTB met zich meebrengt en waarschuwde voor de mogelijke fraudegevoeligheid ervan. De regering was echter wel overtuigd van de werking van het CTB, maar voerde het niet in voor zorginstellingen, waar zich veelal de meest kwetsbaren van de samenleving bevinden, terwijl alle vrijheidsbeperkende covid-19-maatregelen erop gericht zijn juist deze groep te beschermen. Kan de regering aangeven waarom zij destijds het CTB niet voor zorginstellingen invoerde? Hoe verhoudt dit zich tot het 128e OMT-advies12 dat stelt dat een CTB voor bezoekers in de zorg(instellingen) een te grote belasting zou zijn voor de niet-gevaccineerde bezoekers? Ieder weldenkend mens met ouders die zich in een verpleeghuis bevinden, zal zich toch wel hebben laten inenten? Bovendien behoren de kinderen van verpleeghuisbewoners vaak ook tot de risicogroepen gezien hun leeftijd, zo menen de leden van 50PLUS-fractie. Kan de regering de leden van deze fractie uitleggen waarop deze drogreden van het OMT gebaseerd is, en waarom zij daar een dusdanige waarde aan hecht dat zij dit advies overneemt?
De voorgestelde verbreding van de inzet van CTB’s op het terrein van niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen ziet evenmin toe op invoering van een CTB in zorgstellingen. De wetstoelichting vermeldt dat de noodzaak van de voorgestelde uitbreiding kan worden gerechtvaardigd vanuit de bescherming van de gezondheid. Het zou doorgifte van het virus voorkomen. Begrijpen de leden van de 50PLUS-fractie het goed dat het voor de regering geen probleem is dat ongevaccineerden die niet getest zijn en geen coronabesmetting hebben doorgemaakt, ongestoord en ongehinderd in de zorginstellingen voor besmettingen met het covid-19-virus kunnen zorgen? Graag krijgen zij een duidelijke uitleg waarom de regering niet kiest voor toepassing van een CTB in zorginstellingen.
De Afdeling Advisering van de Raad van State stelt op p. 4 van haar advies dat de effectiviteit door verdere verbreding van inzet van het CTB niet onomstotelijk vaststaat. In algemene zin is voldoende aannemelijk dat een ruimere inzet van het CTB kan bijdragen aan beperking van de verspreiding van het virus. Hoe verhoudt de terminologie «in algemene zin», «aannemelijk» en het woord «kan» in de voorgaande zin zich met de in de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (Twm) opgenomen vereiste proportionaliteitsweging, waarbij elke in te voeren maatregel per periode, dusdanig proportioneel moet zijn dat de vrijheidsbeperkende maatregel gerechtvaardigd is, zo vragen deze leden.
De leden van de 50PLUS-fractie menen uit de zinsconstructie van de Raad van State op te maken dat dit met de nodige armslag wordt gesteld en op mogelijke aannames berust. Het causale verband tussen de verbrede inzet van het CTB en terugdringen van de virus besmettingen, wordt niet «onomstotelijk» aangetoond. Graag horen deze leden hoe de regering tot een afgewogen proportionaliteitstoets in dezen is gekomen.
Heeft de regering andere maatregelen overwogen die hetzelfde of een beter effect zouden kunnen hebben? Zo ja, welke? Kan de regering aangeven bij welk risiconiveau deze verbrede inzet van het CTB – als dit wetsvoorstel wordt aangenomen – wordt ingezet. Is dat gebaseerd op het aantal besmettingen, het aantal ziekenhuisopnames, het aantal bezette ic-bedden en/of het aantal covid-19-gerelateerde sterfgevallen? Is de regering van plan de verbrede inzet van het CTB toe te passen bij hoge besmettingsaantallen die niet of zeer beperkte leiden tot ziekenhuisopnames?
Kan de regering de leden van de 50PLUS-fractie ervan overtuigen dat invoering van het voorliggende wetsvoorstel er niet toe leidt dat de tweespalt in de samenleving die zich momenteel steeds meer aftekent, nog groter wordt?
Tot slot
De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid (J&V), voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) zien de nota naar aanleiding van het verslag met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 26 november 2021, 17.00 uur. Onder voorbehoud van tijdige ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag, kan het plenaire debat over het wetsvoorstel, inclusief eventuele stemmingen, op dinsdag 30 november 2021 plaatsvinden.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Adriaansens
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Dittrich
De griffier voor dit verslag, De Boer
Samenstelling:
Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga). Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU) en Hiddema (FVD).
Samenstelling:
Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Bredenoord (D66), Koole (PvdA), De Bruijn-Wezeman (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Adriaansens (VVD) (voorzitter), Van der Burg (VVD), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Prast (PvdD), Van Pareren (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van der Voort (D66), Keunen (VVD), Hermans (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA).
Samenstelling:
Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van der Burg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Talsma (CU).
Bijlage bij de brief van de Minister VWS, d.d. 2 november jl. (Kamerstukken I 2021/22, 35 526 / 25 295, CN).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35961-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.