35 961 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met aanpassing van de tijdelijke regels over de inzet van coronatoegangsbewijzen bij niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 10 november 2021 en het nader rapport d.d. 12 november 2021, aangeboden aan de Koning door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de ministers van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 5 november 2021, no. 2021002190, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 10 november 2021, no. W13.21.0335/III, bied ik U, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hierbij aan.

Hieronder ga ik, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in op de door de Afdeling gemaakte opmerkingen (die cursief zijn weergegeven).

Bij Kabinetsmissive van 5 november 2021, no. 2021002190, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met aanpassing van de tijdelijke regels over de inzet van coronatoegangsbewijzen bij niet-essentiële detailhandel en dienstverlening op publieke plaatsen, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel voorziet in een aanpassing van de Wet publieke gezondheid (Wpg). De voorgestelde aanpassing maakt het mogelijk om ook coronatoegangsbewijzen in te zetten op het terrein van niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen. Of en in hoeverre dat gebeurt, zal nader worden uitgewerkt bij ministeriële regeling. De tijdelijke bepalingen in hoofdstuk Va van de Wpg die gaan over de inzet van coronatoegangsbewijzen, worden met dit wetsvoorstel verruimd. Het doel van deze verruiming van de mogelijke inzet van coronatoegangsbewijzen is de stijging van het aantal besmettingen een halt toe te roepen en te voorkomen dat daartoe verdergaande maatregelen moeten worden genomen, zoals sluiting van locaties of capaciteitsbeperkingen.

De Afdeling onderschrijft de noodzaak om de besmettingscijfers terug te dringen, mede met het oog op de belastbaarheid van de zorg. Het wetsvoorstel kan daaraan een bijdrage leveren. Niettemin stelt zij vragen over de afbakening en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Die vragen zijn tevens van belang voor de effectiviteit van het voorstel en kunnen niet los worden gezien van de overige coronamaatregelen.

De Afdeling erkent dat het in deze fase van de crisis lastig is om maatregelen te treffen die recht doen aan alle belangen die door de crisis worden geraakt, maar wijst erop dat de maatregelen steeds coherent en begrijpelijk moeten zijn, mede gelet op het draagvlak voor die maatregelen in de samenleving. In verband daarmee is aanpassing van de toelichting en zo nodig het voorstel wenselijk.

1. Inleiding

De Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen (hierna: Twc) is op 1 juni 2021 in werking getreden als onderdeel van het tijdelijke hoofdstuk Va van de Wpg. De wet maakt het mogelijk dat nadere regels worden gesteld over coronatoegangsbewijzen bij deelname aan activiteiten of voorzieningen op het terrein van cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport.2 Die nadere regels zijn gesteld in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm).3

Uit de Trm volgt dat een coronatoegangsbewijs op verschillende wijzen kan worden verkregen, namelijk door middel van een negatieve testuitslag die niet ouder is dan 24 uur, een voltooide vaccinatie of een herstelbewijs dat maximaal 180 dagen oud is.4 Voorts regelt de Trm dat coronatoegangsbewijzen op dit moment worden ingezet bij eet- en drinkgelegenheden,5 bij locaties voor kunst en cultuur,6 bij sportlocaties7 en bij evenementen.8 Het doel daarvan is, blijkens de toelichting bij de Twc, om bij het tegengaan van de verspreiding van het coronavirus onderdelen van de samenleving te heropenen of geopend te houden.9

In dit wetsvoorstel wordt – in aanvulling op de hiervoor beschreven situaties – voorzien in de mogelijkheid om coronatoegangsbewijzen ook in te zetten op het terrein van niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen.

Onder niet-essentiële detailhandel wordt verstaan het hoofdzakelijk verstrekken van producten die niet zijn gericht op eerste levensbehoeften. In de toelichting worden in dit verband genoemd: kleding-, elektronica-, speelgoed-, meubel-, keuken-, vuurwerk- en schoenenwinkels, boekhandels, bouwmarkten, tuincentra, warenhuizen en juweliers. Voor bijvoorbeeld supermarkten, bakkers, slagers en apotheken wordt niet voorzien in de mogelijke inzet van coronatoegangsbewijzen, omdat deze detailhandel is gericht op primaire levensbehoeften.

Onder niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen vallen blijkens de toelichting bijvoorbeeld pret- en dierenparken, speeltuinen op publieke plaatsen, sauna’s, zonnebanken, massage- en schoonheidssalons en bepaalde contactberoepen, zoals kappers. Dienstverlening waarvoor op grond van het voorstel géén coronatoegangsbewijs wordt gevraagd vindt bijvoorbeeld plaats door banken, makelaars en hypotheekverstrekkers en gemeentehuizen, bibliotheken, post- en pakketservices, reparaties van goederen en essentiële medische voorzieningen.10

De toelichting vermeldt dat de noodzaak van de voorgestelde uitbreiding kan worden gerechtvaardigd vanuit de bescherming van de gezondheid. Volgens het OMT is de bredere inzet van het coronatoegangsbewijs een gerichte maatregel die effect kan hebben op de doorgifte van het virus en (in verband daarmee) een gunstige invloed heeft op de te verwachten ziekenhuisopnames.11 Het gebruik van een coronatoegangsbewijs kan daarnaast voorkomen dat verdergaande maatregelen moeten worden ingezet om de verspreiding van het virus tegen te kunnen gaan, aldus de toelichting.12

2. Algemene overwegingen

Met de sterk oplopende cijfers van de laatste weken is gebleken dat de pandemie voorlopig nog niet voorbij is. Tegelijkertijd neemt het draagvlak voor naleving van de basisregels die verspreiding tegengaan steeds verder af. Dat leidt tot lastige dilemma’s. Enerzijds blijven maatregelen nodig om het virus in te dammen en daarmee de zorg te ontlasten en verdringing van de reguliere zorg in de ziekenhuizen tegen te gaan. Anderzijds wordt het steeds lastiger om generieke maatregelen die mensen in hun vrijheid beperken in stand te houden of opnieuw in overweging te nemen, vanwege de lange duur van de crisis. Complicerende factor daarbij is dat de effectiviteit van de verschillende maatregelen ook in hun onderlinge verhouding onzeker is. De effectiviteit ervan is daarnaast afhankelijk van de nalevingsbereidheid en de handhaving.

Daar komt bij dat in toenemende mate ook de verhouding tussen groepen burgers aan de orde is. Met de oplopende vaccinatiegraad stijgt de druk om de beperkende maatregelen definitief los te laten, in elk geval voor diegenen die zichzelf door vaccinatie tegen het virus hebben laten beschermen. De bereidheid bij de Nederlandse bevolking om beperkingen te aanvaarden omdat de druk op de zorg, onder meer door een nog steeds te lage vaccinatiegraad, te hoog blijft, lijkt te zijn afgenomen. Tegelijkertijd is het recht om zich niet te laten vaccineren maatschappelijk en juridisch erkend. Gelet daarop erkent de Afdeling dat het allerminst eenvoudig is om in de moeilijke omstandigheden van dit moment maatschappelijke tegenstellingen te vermijden.

Tegen deze achtergrond heeft de Afdeling begrip voor de voorgestelde uitbreiding. Zij is relatief beperkt en heeft, in lijn met de huidige wet, uitsluitend betrekking op niet-essentiële voorzieningen. Hoewel de effectiviteit ervan niet onomstotelijk vaststaat en op bepaalde punten nadere toelichting behoeft, maakt de toelichting met verwijzing naar het OMT-advies, in algemene zin voldoende aannemelijk dat een ruimere inzet van coronatoegangsbewijzen kan bijdragen aan beperking van de verspreiding van het virus.

In dat licht bezien acht de Afdeling het acceptabel dat – zoals de toelichting stelt – de eis om over een coronatoegangsbewijs te beschikken met name personen treft die niet gevaccineerd zijn.13 Voor die groep is het vragen van een bewijs weliswaar extra belastend, maar in zijn effect relatief beperkt. Daarbij geldt dat de beslissing om zich niet te laten vaccineren14 weliswaar gerespecteerd moet worden, maar tegelijkertijd niet geheel vrijblijvend is vanwege de gevolgen daarvan voor anderen en in het bijzonder ook voor de zorg.

In dat verband kan de voorgestelde maatregel er misschien aan bijdragen dat personen die dat nog niet hebben gedaan, zich alsnog laten vaccineren. In de totaalbeoordeling van de proportionaliteit van de maatregelen mag dit element naar het oordeel van de Afdeling een rol spelen. Dat geldt te meer omdat andere maatregelen die als alternatief voor het coronatoegangsbewijs kunnen worden overwogen, (ook) andere personen en belangen direct treffen. In de situaties die door het wetsvoorstel worden bestreken, zou het als veel verdergaand alternatief bijvoorbeeld kunnen gaan om de algehele sluiting van winkels.

De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande de toelichting aan te vullen als het gaat om de motivering van de proportionaliteit.

Aan het advies van de Afdeling is gevolg gegeven. Paragraaf 4, waarin is ingegaan op de verhouding van de voorgestelde maatregel met de grond- en mensenrechten, is aangevuld met de hiervoor door de Afdeling genoemde aspecten die een rol spelen bij de beoordeling van de proportionaliteit van de voorgestelde maatregel voor personen die zich niet willen laten vaccineren.

Daarnaast roept het wetsvoorstel in verband met de nadere uitwerking enkele vragen op. Deze hangen samen met de verhouding en afweging tot andere mogelijke maatregelen (punt 3), de voorgestelde afbakening (punt 4) en de uitvoerbaarheid (punt 5).

3. Verhouding tot andere maatregelen

De verruimde inzet van het coronatoegangsbewijs kan niet los worden gezien van mogelijke andere coronamaatregelen. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag hoe de voorgestelde verruiming is afgewogen tegen andere mogelijke maatregelen, maar ook in welke mate een ruimere inzet van het coronatoegangsbewijs met het oog op de effectiviteit daarvan met andere maatregelen moet worden gecombineerd.

Recentelijk is de mondkapjesplicht voor alle publiek toegankelijke binnenlocaties opnieuw ingevoerd.15 Als gevolg daarvan geldt deze plicht ook weer voor winkels. Daarnaast geldt weer het dringende advies om anderhalve meter afstand te houden. In de toelichting wordt niet ingegaan op de vraag in hoeverre deze en andere mogelijke maatregelen al dan niet effectiever zijn dan de voorgestelde verruimde inzet van het coronatoegangsbewijs, dan wel in hoeverre deze verruiming moet worden gezien in combinatie met deze maatregelen.

Daarnaast is de vraag hoe de voorgestelde verruiming van de inzet van het coronatoegangsbewijs zich verhoudt tot de algemene basisregels.16 Verschil van opvatting bestaat over de vraag of het coronatoegangsbewijs moet worden gezien als een voorzorgsmaatregel omdat de basisregels steeds minder vanzelfsprekend worden gevolgd, of dat het daarop een averechts effect heeft omdat juist daardoor de basisregels versneld worden losgelaten. In dat verband is relevant dat ook gevaccineerden zich bij klachten moeten laten testen en in het algemeen een verminderde bereidheid tot testen bij klachten bestaat.17 Dit laatste vermindert de effectiviteit van de voorgestelde verruiming.

De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de samenhang van de verschillende maatregelen, mede in het licht van de effectiviteit hiervan.

De inzet van coronatoegangsbewijzen kan niet losgezien worden van andere maatregelen gericht op het bestrijden van de epidemie. Sinds het allereerste begin van de crisis vormen de hygiënemaatregelen zoals het afzien van handen schudden, hoesten en niezen in de elleboog alsook frequent en grondig handen wassen, een belangrijk onderdeel van het gehele pakket aan maatregelen en adviezen. Deze hygiënemaatregelen blijven, gezien hun belang om verspreiding van het virus bij de bron in te dammen, van het grootste belang, zoals ook het OMT in zijn 126e advies (p. 5) nogmaals aangeeft. Verder blijven ook de andere maatregelen gericht op het bij de bron indammen van besmettingen, zoals het testen bij klachten, isolatie bij vastgestelde infectie, quarantaine voor personen die nauw contact hebben gehad met een geïnfecteerd persoon, alsook de aanvullende adviezen voor inreizigers met betrekking tot quarantaine, onverkort van kracht. Dit blijft ook gelden bij een op grond van het onderhavige wetsvoorstel verruimde inzet van het coronatoegangsbewijs. In de overheidscommunicatie zal dan ook blijvend aandacht worden gevraagd voor het naleven van de hiervoor genoemde basismaatregelen.

Over de verhouding van het inzetten van het coronatoegangsbewijs met andere (mogelijke) maatregelen, zoals een mondkapjesplicht of het herinvoeren van de veilige afstand, geldt dat voortdurend aan de hand van de actuele epidemiologische en maatschappelijke omstandigheden bezien wordt wat op dat moment de meest evenredige maatregel is om in te zetten ter bestrijding van de epidemie. Het is dan ook op voorhand in algemene zin niet goed aan te geven welke maatregelen elkaar zouden kunnen «vervangen» of juist aanvullend op elkaar zouden moeten gelden. Die afweging dient op het niveau van de ministeriële regeling te worden gemaakt, hetgeen ook is geborgd met de in de artikelen 58b en 58rb neergelegde algemene en specifiek voor het coronatoegangsbewijs geldende waarborgen.

4. Afbakening

Hoewel in de toelichting veel voorbeelden worden genoemd van (niet-)essentiële detailhandel en (niet-)essentiële dienstverlening op publieke plaatsen, merkt de Afdeling op dat de verdeling in deze categorieën enigszins arbitrair is. Dat is tot op zekere hoogte onvermijdelijk. De Afdeling wijst er echter op dat het voor de begrijpelijkheid van de maatregelen en de nalevingsbereidheid bij burgers en ondernemers van belang is dat zo helder mogelijk wordt vastgesteld welke regels in welke situaties van toepassing zijn, en dat in vergelijkbare situaties ook zoveel mogelijk vergelijkbare regels gelden.

De vraag rijst in hoeverre daaraan met het wetsvoorstel – en de eventuele uitwerking daarvan in een ministeriële regeling – zal worden voldaan. Uit de toelichting wordt niet duidelijk hoe na invoering van de voorgestelde maatregel de regels precies gaan luiden. Wordt de lijn op grond van de nu al geldende ministeriële regeling doorgetrokken en wordt de mondkapjesplicht afgeschaft in winkels waarvoor een coronatoegangsbewijs moet worden getoond, dan zullen verschillende regimes gelden.

Ziet de Afdeling het goed, dan ontstaat bijvoorbeeld in een overdekt winkelcentrum met zowel essentiële als niet-essentiële detailhandel de volgende situatie. Een bezoeker hoeft bij het betreden van het winkelcentrum geen coronatoegangsbewijs te laten zien, maar moet in de gang van het winkelcentrum wel een mondkapje dragen. Als hij vanuit die gang een winkel voor eerste levensbehoeften betreedt, hoeft hij bij de ingang niets te laten zien, maar moet hij wel het mondkapje ophouden. Gaat hij echter een winkel binnen die niet-essentieel is, dan geldt wel de verplichting van het tonen van het coronatoegangsbewijs, maar niet de plicht tot het dragen van een mondkapje.18 De vraag is of hiermee in de praktijk een voldoende werkbare situatie ontstaat voor burgers, ondernemers en handhavers, en of het in verband daarmee niet de voorkeur heeft als voor alle winkels hetzelfde regime zou gelden.

Voorts vermeldt de toelichting dat het de bedoeling is om – in navolging van het OMT-advies – coronatoegangsbewijzen in te zetten op plekken waar mensen dicht op elkaar komen omdat dan de kans op overdracht van het virus het grootst is.19

Of mensen daadwerkelijk dicht op elkaar komen in winkels hangt echter vooral af van de grootte daarvan en van de omstandigheden van het geval.20 Vanuit dat perspectief is het onderscheid tussen «essentiële» en «niet-essentiële» winkels niet relevant. Daar komt bij dat de voorgestelde wijziging het mogelijk maakt om ook de toegang tot locaties in de buitenlucht afhankelijk te maken van het coronatoegangsbewijs, zoals bij speeltuinen en pretparken. Eerder werd juist onderscheid gemaakt tussen maatregelen die binnen en buiten golden, vanwege de geringere kans op besmetting buiten.21

De Afdeling onderkent dat, zoals de toelichting vermeldt,22 gelet op artikel 58e Wpg, bij ministeriële regeling nadere differentiatie kan plaatsvinden. Zo is denkbaar dat onderscheid wordt gemaakt op basis van een vierkantemeternorm waardoor uitsluitend winkels van een bepaald formaat het coronatoegangsbewijs hoeven te vragen, aldus de toelichting. Niettemin is het potentiële toepassingsbereik van de voorgestelde regeling ruim; daarom acht de Afdeling het wenselijk dat mede met het oog op voorbereidingen die in de praktijk mogelijk al op korte termijn moeten worden getroffen, de toelichting meer inzicht biedt in de mogelijke reikwijdte van de op te leggen verplichting en de criteria die met het oog op een mogelijke differentiatie in aanmerking zullen komen.

De Afdeling adviseert met het oog op een zo helder en consistent mogelijke afbakening van de gevallen die onder de voorgestelde regeling vallen, in de toelichting op het voorgaande in te gaan.

Het wetsvoorstel geeft de bevoegdheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de inzet van coronatoegangsbewijzen bij de niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening. Net als de andere maatregelen die op grond van hoofdstuk Va van de Wpg getroffen kunnen worden, vindt voordat maatregelen genomen worden een afweging plaats. Er wordt gewogen of de betreffende maatregel noodzakelijk is op dat moment, gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid, de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat respecteert en de uitoefening van grondrechten zo min mogelijk beperkt en evenredig is (artikel 58b, tweede lid, Wpg). Hoe de inzet van het coronatoegangsbewijs er zo nodig precies uitgaat zien zal dan ook afhangen van de situatie op dat moment. Ook worden de maatregelen geregeld opnieuw gewogen, hier kunnen indien nodig versoepelingen of verzwaringen uit voortvloeien ten aanzien van onder meer het gebruik van coronatoegangsbewijzen. Ook dit wordt telkens gewogen aan de hand van de actuele situatie. De regering hecht aan de mogelijkheid om flexibel maatregelen te kunnen nemen en sorteert met dit wetsvoorstel dan ook niet voor op de exacte wijze waarop coronatoegangsbewijzen zo nodig ingezet worden voor de niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening. Het blijft namelijk van belang om geen verstrekkendere maatregelen te nemen dan strikt noodzakelijk.

De regering onderschrijft het belang van begrijpelijk en naleefbare maatregelen voor burgers en ondernemers. Wanneer het coronatoegangsbewijs wordt ingezet ten aanzien van de niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening, zal in de toelichting bij de ministeriële regeling en in de overheidscommunicatie tijdig toegelicht worden op welke wijze het coronatoegangsbewijs ingezet wordt en wat dit betekent voor ondernemers en burgers. Het belang van heldere communicatie is nader toegelicht in paragraaf 6 van de memorie van toelichting. In de communicatie wordt ook ingegaan op situaties waar regimes samenkomen, bijvoorbeeld zoals de Afdeling schetst in winkelcentra waar mogelijk een deel van de winkels een coronatoegangsbewijs dienen te vragen en andere winkels niet. Hoewel, zoals de Afdeling schetst, de communicatie eenvoudiger is als zowel essentiële als niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening onder hetzelfde regime vallen, hecht de regering aan dit onderscheid. Het moet namelijk enerzijds mogelijk blijven om zonder coronatoegangsbewijs essentiële detailhandel en essentiële dienstverlening te bezoeken en anderzijds is het van belang om niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening niet te onderwerpen aan beperkingen of sluitingen die door het gebruik van coronatoegangsbewijzen voorkomen kunnen worden.

5. Uitvoerbaarheid

Eén van de eisen die de Wpg stelt aan het inzetten van coronatoegangsbewijzen is dat de maatregel uitvoerbaar moet zijn.23 In dat licht valt op dat de toelichting wel ingaat op mogelijke administratieve lasten die voor ondernemers van niet-essentiële detailhandel en aanbieders van niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen voortvloeien uit het voorstel, maar slechts zeer summier op de uitvoerbaarheid hiervan als zodanig.

Vanwege de wens om dit wetsvoorstel met spoed te kunnen invoeren, heeft geen consultatie plaatsgevonden.24 Dat betekent dat de relevante branche van niet-essentiële detailhandel en -dienstverlening op publieke plaatsen zich in het kader van het wetgevingsproces niet heeft kunnen uitspreken over de vraag in hoeverre dit voorstel uitvoerbaar is. Er zijn signalen dat de uitvoerbaarheid van de voorgestelde maatregel lastig zal zijn. Uit (beperkt) onderzoek hiernaar vanuit de branche blijkt echter dat twee op de drie ondernemers te kennen geven dat het checken van het toegangsbewijs en de identiteitscontrole niet uit te voeren is. Bij driekwart van de ondernemers leeft grote vrees voor allerlei taferelen bij de winkeldeur. Tegen het gebruik van mondkapjes zijn, zo komt in het onderzoek naar voren, veel minder bezwaren.25

De Afdeling merkt op dat bezwaren vanuit de sector op zichzelf niet beslissend zijn om de regeling al dan niet in te voeren. Wel bevestigen de genoemde signalen dat mogelijke problemen in de uitvoering serieus moeten worden genomen. Aannemelijk in dat verband is dat de uitvoering met name lastig zal zijn voor kleinere winkels met weinig personeel of winkels waarbij de inrichting zodanig is dat het lastig is om bij de ingang de toegangsbewijzen te controleren.26 De toelichting gaat hier onvoldoende op in.

De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande in de toelichting nader in te gaan op de uitvoerbaarheid van de voorgestelde regeling, in het bijzonder voor de kleinere winkels.

De regering hecht net als de Afdeling aan uitvoerbare regelgeving. Aan de toelichting is een nieuwe paragraaf 6 toegevoegd, waarin nader wordt ingegaan op de uitvoering en de administratieve lasten die gepaard gaan met de inzet van het coronatoegangsbewijs in de niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening. Daarin is ook geschetst dat bij de aanwijzing van de precieze activiteiten en voorzieningen die als niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening de uitvoerbaarheid van de regeling van belang kan zijn. Zoals de Afdeling terecht schetst brengt inzet van het coronatoegangsbewijs lasten met zich, in het bijzonder voor de kleine winkels. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 6 van de memorie van toelichting. In paragraaf 1 is daarnaast nader toegelicht dat de sociaal-maatschappelijke en economische kosten meegewogen worden in de besluitvorming over de inzet van onder meer het coronatoegangsbewijs.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State,

Th.C. de Graaf

Ik moge U, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Artikel 58ra Wpg.

X Noot
3

Paragraaf 6.11 Trm.

X Noot
4

Artikel 58ra, tweede lid, Wpg en artikel 6.29 Trm. In de Stand van zakenbrief Covid-19 van 2 november 2021 kondigt de Minister van VWS aan de geldingsduur van een in Nederland uitgegeven herstelbewijs te zullen verlengen naar 365 dagen. Kamerstukken II 2021/22, 25 295, nr. 1468.

X Noot
5

Met uitzondering van eet- en drinkgelegenheden die zijn gesitueerd in uitvaartcentra, zorglocaties, luchthavens (ná de securitycheck), verzorgingsplaatsen langs het hoofdwegennet en in internationale treinen. Afhalen in eet- en drinkgelegenheden mag wel zonder corona-toegangsbewijs. Personen tot en met 12 jaar mogen zonder coronatoegangsbewijs worden toegelaten, personen tot en met 13 jaar zonder identiteitsbewijs. Personen tot en met 17 jaar mogen zonder coronatoegangsbewijs worden toegelaten in sportkantines. Artikel 4.2 Trm.

X Noot
6

Met uitzondering van de vertoning en beoefening van kunst en cultuur in het kader van onderwijsactiviteiten en de vertoning bij de reguliere exploitatie van bibliotheken. Bij de vertoning mogen personen tot en met 12 jaar zonder coronatoegangsbewijs en personen tot en met 13 jaar zonder identiteitsbewijs worden toegelaten en bij de beoefening mogen personen tot en met 17 jaar zonder coronatoegangsbewijs worden toegelaten. Artikel 4.3 Trm.

X Noot
7

Personen tot en met 17 jaar mogen zonder coronatoegangsbewijs worden toegelaten, met dien verstande dat bij sportwedstrijden van topsporters, slechts personen tot en met 12 jaar zonder coronatoegangsbewijs en personen tot en met 13 jaar zonder identiteitsbewijs mogen worden toegelaten. Er is tevens voorzien in een lijst uitzonderingen voor topsporters. Artikel 4.4 Trm.

X Noot
8

Met uitzondering van uitvaarten, warenmarkten, georganiseerde jeugdactiviteiten, sportwedstrijden van sporters in de buitenlucht en evenementen behorende bij de reguliere exploitatie van een bibliotheek of een buurt- of wijkcentrum. Personen tot en met 12 jaar mogen zonder coronatoegangsbewijs en personen tot en met 13 jaar zonder identiteitsbewijs worden toegelaten en bij sportwedstrijden van sporters (anders dan topsporters); personen tot en met 17 mogen zonder coronatoegangsbewijs deelnemen aan amateur-sportwedstrijden Geheel of gedeeltelijk ongeplaceerde evenementen binnen, waarbij geen sprake is van doorstroom van de deelnemers, mogen alleen als de organisator er zorg voor draagt dat alleen deelnemers worden toegelaten tot maximaal drie vierde van de reguliere capaciteit van de locatie en de deelnemers worden gespreid. Evenementen die meer dan 24 uur duren en waar personen overnachten, mogen alleen als de organisator er zorg voor draagt dat de locatie waarop het evenement plaatsvindt ten minste elke 24 uur wordt ontruimd, waarna de deelname aan het evenement opnieuw een aanvang kan nemen. Artikel 5.2 Trm.

X Noot
9

Kamerstukken II 2020/21, 35 807, nr. 3.

X Noot
10

Memorie van toelichting, paragraaf 2.

X Noot
11

Memorie van toelichting, paragraaf 3. Zie ook het 128e OMT-advies (Bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 25 295, nr. 1468), p. 7.

X Noot
12

Memorie van toelichting, paragraaf 4.

X Noot
13

Memorie van toelichting, paragraaf 4.

X Noot
14

Voor sommigen is die beslissing bijvoorbeeld om medische redenen niet vrijwillig. In die zin is de positie van niet-gevaccineerden niet in alle gevallen hetzelfde.

X Noot
15

Artikelen 2a.1 tot en met 2a.9, Trm.

X Noot
16

Onder meer handen wassen, afstand houden, testen bij klachten, zorgen voor voldoende frisse lucht, de helft van de week thuiswerken en niezen in de elleboog.

X Noot
18

Zie de Letterlijke tekst persconferentie Minister-President Rutte en Minister De Jonge (2 november 2021), https://www.rijksoverheid.nl/documenten/mediateksten/2021/11/02/letterlijke-tekst-persconferentie-minister-president-rutte-en-minister-de-jonge-2-november-2021. Zie ook artikel 2a.9 van de Trm.

X Noot
19

Memorie van toelichting, paragraaf 2. Verwezen wordt naar het 128ste OMT-advies, Bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 25 295, nr. 1468.

X Noot
20

Dat zal ook afhangen van het jaargetijde. In de Sinterklaastijd bijvoorbeeld zal het druk zijn in speelgoedwinkels en met Kerst in supermarkten en andere levensmiddelenwinkels.

X Noot
21

Zie ook Tommaso Celeste Bulfone, Mohsen Malekinejad, George W Rutherford, Nooshin Razani, «Outdoor Transmission of SARS-CoV-2 and Other Respiratory Viruses: A Systematic Review», The Journal of Infectious Diseases, Volume 223, Issue 4, 15 February 2021, Pages 550–561,

X Noot
22

Memorie van toelichting, paragraaf 2.

X Noot
23

Artikel 58rb Wpg.

X Noot
24

Memorie van toelichting, paragraaf 6.

X Noot
26

Bijvoorbeeld omdat het personeel achter een kassa staat die zich achterin de winkel bevindt.

Naar boven