35 927 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2022)

Nr. 134 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 juni 2022

Met deze brief wil ik u informeren over de toepassing van de multiplier voor giften aan culturele algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) bij fiscale partners uit de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Naar aanleiding van vragen die aan mijn voorganger zijn gesteld is een tegenstrijdigheid geconstateerd in de uitvoeringspraktijk en de wetgeving. Na een analyse van deze wettelijke bepaling en de parlementaire geschiedenis blijkt dat de multiplier voor giften aan ANBI’s op basis van de juridische interpretatie op onjuiste wijze wordt toegepast en dat in het verleden jaarlijks ongeveer 1.500 belastingaanslagen op een onjuist bedrag zijn vastgesteld. Hoewel de gevolgen op basis van de juridische interpretatie voor burgers beperkt zijn, hecht ik eraan uw Kamer hierover te informeren.

Multiplier bij fiscale partners

Vanaf 1 januari 2012 kent de Wet IB 2001 een multiplier voor de aftrek van giften (zowel periodieke als andere giften) aan culturele ANBI’s opgenomen in de inkomstenbelasting.1 Giften aan een culturele ANBI mogen voor de aftrek in de inkomstenbelasting worden vermenigvuldigd met 1,25 waarbij een maximale verhoging geldt van € 1.250. De maximale aftrek wordt derhalve behaald als een belastingplichtige een gift doet aan een culturele ANBI van € 5.000.

Bij de budgettaire raming en in de praktijk (dat wil zeggen: in het aangifteprogramma van de Belastingdienst en in de commerciële software voor het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen) is ervan uitgegaan dat, ingeval de belastingplichtige een fiscale partner heeft, het maximumbedrag van € 1.250 voor hen samen geldt. Op basis van de juridische analyse is echter geconcludeerd dat fiscale partners een verhoging van de culturele giften kunnen krijgen van maximaal € 2.500. Mogelijk omdat het slechts om weinig gevallen gaat waarin dit speelt en in de parlementaire geschiedenis niets over deze werkwijze wordt gezegd, is de juistheid van deze praktijk – naar mijn weten – nooit aan de orde gesteld, totdat daarover vragen zijn gesteld aan mijn voorganger. Uit de brede juridische analyse volgt dat op grond van de wettekst het maximumbedrag van € 1.250 per belastingplichtige (dus ook per fiscale partner) geldt en dat voor fiscale partners dus een gezamenlijk maximumbedrag van € 2.500 geldt.

Dit betekent dat op grond van de analyse belastingaanslagen in het verleden op een onjuist bedrag zijn vastgesteld. Op dit moment wordt uitgewerkt wat de gevolgen zijn voor lopende jaren en het verleden. Daarbij dient ook opgemerkt te worden dat het aangifteprogramma niet op korte termijn aangepast kan worden om rekening te houden met een gezamenlijk maximumbedrag van € 2.500 voor fiscale partners. Voor de ongeveer 1.500 belastingplichtigen per jaar die mogelijk in aanmerking kwamen voor een hogere giftenaftrek wordt daarom naar een passende en uitvoerbare oplossing gezocht.

Vervolg

Op dit moment wordt, mede gelet op de termijn voor ambtshalve vermindering, onderzocht op welke wijze de Belastingdienst de multiplier voor de belastingjaren vanaf 2017 overeenkomstig de analyse kan toepassen. Daarbij wordt ook gewogen wat uitvoerbaar is. Andere complexe taken, zoals het rechtsherstel en implementatie van een toekomstig stelsel voor box 3, doen namelijk al een groot beroep op de capaciteit van de Belastingdienst. Ik zal u hier eind augustus nader over informeren. Daarnaast acht ik het raadzaam om de wet op dit punt te wijzigen voor toekomstige jaren. Daarmee wordt de wettekst in lijn gebracht met de uitvoeringspraktijk en de destijds beoogde uitwerking van de wet, zoals ook blijkt uit de destijds opgestelde ramingen. Bovendien voorkomt dit een groot beroep op het IV-portfolio van de Belastingdienst om de uitvoering structureel in lijn te brengen met de juridische analyse. Over de precieze uitwerking van de wetswijziging zal ik u eveneens binnenkort informeren.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij


X Noot
1

Kamerstuk 33 006, nr. 10.

Naar boven