35 925 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022

Nr. 82 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2021

Bij aanvang van de eerste termijn regering van het debat over de begroting SZW 2022 heeft uw Kamer verzocht om een brief (Handelingen II 2021/22, nr. 28, Debat over de Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022). In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de verzoeken van de leden De Jong (PVV) en Omtzigt (Groep Omtzigt) ten aanzien van een koopkrachtplan, het verzoek van het lid Maatoug (Groen Links) ten aanzien van de stijging van energieprijzen en de consequenties voor lagere inkomens en het verzoek van de heer Jong (PVV) ten aanzien van de uitgaven aan bijstand voor mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.

Koopkracht

Dinsdag werden de voorlopige inflatiecijfers over november gepubliceerd. De inflatie over november komt waarschijnlijk uit op 5,6%, de hoogste inflatie in 40 jaar. Ik begrijp dat uw Kamer zich zorgen maakt over wat dit betekent voor de koopkrachtontwikkeling. In koopkrachtramingen wordt altijd gerekend met de inflatie over een heel jaar, omdat bestedingen van huishoudens ook over een heel jaar plaatsvinden. Hieronder ga ik in op de oorzaken van de inflatie, wat dit betekent voor de koopkracht en wat het kabinet hieraan doet.

De inflatie van 5,6% is opgebouwd uit de prijsstijging van verschillende bestedingscategorieën. De belangrijkste oorzaak van de hogere inflatie ligt in de gestegen energieprijzen, vooral als gevolg van uitzonderlijke krapte op de gasmarkt. De prijsstijging van energie bedraagt 42,7%. Dit veroorzaakt meer dan de helft van de inflatie. De prijsstijging van voedingsmiddelen, dranken en tabak bedraagt 1,4%. Het is moeilijk om harde uitspraken over de gevolgen van deze cijfers te doen voor individuele huishoudens, omdat de daadwerkelijke uitgaven voor elk huishouden anders is. Maar duidelijk is dat huishoudens hierdoor geraakt worden. Daar heeft dit kabinet oog voor, zeker als het gaat om huishoudens die niet al te veel financiële ruimte hebben.

De laatste koopkrachtraming dateert van Prinsjesdag. Het CPB heeft toen geraamd dat de inflatie uitkomt op 1,9 procent in 2021 en op 1,8 procent in 2022. Als de inflatie in december net zoals in november uitkomt op 5,6%, komt de inflatie over heel 2021 uit op 2,7%. Dat komt omdat tegenover de hoge prijsontwikkeling in de laatste 2 maanden van 2021 een lagere prijsontwikkeling in de 10 maanden daarvoor staat. Dit geeft ook aan dat het een beperkt beeld geeft om naar inflatie in één specifieke maand te kijken. Op verzoek van het lid Omtzigt is in beeld gebracht hoe het koopkrachtbeeld eruit ziet bij een inflatie van 3,4%. Dit koopkrachtbeeld is inclusief het pakket waar het kabinet in augustus over heeft besloten om de koopkracht voor lage inkomens en gezinnen met kinderen te verbeteren. De zorgtoeslag, het kindgebonden budget en arbeidskorting worden verhoogd en de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand getemporiseerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in koopkrachtbeeld waar de heer Omtzigt om vroeg. Uw Kamer heeft bij motie Hermans aanvullende maatregelen genomen. De salarissen in de zorg en het primair onderwijs zijn verhoogd. Om de hogere zorgpremies te compenseren is de algemene heffingskorting verhoogd. Ook is de energiebelasting verlaagd voor 0,5 miljard euro. Deze maatregelen zijn allemaal niet in het beeld opgenomen. Ook de extra verlaging van de energiebelasting van 3,2 miljard euro zit niet in het koopkrachtbeeld.

Met een inflatie van 3,4% zou de mediane koopkracht in 2021 van alle huishoudens uitkomen op – 0,7% i.p.v. + 0,8% in de MEV-raming. Kanttekening hierbij is dat dit een uiterst onwaarschijnlijk scenario is in 2021. Om op een gemiddelde inflatie van 3,4% in 2021 uit te komen, moet de inflatie in december op 14% uitkomen.

Ook in 2022 zal de inflatie waarschijnlijk hoger uitvallen dan werd geraamd met Prinsjesdag. Het is echter te vroeg om te voorspellen hoe de inflatie en de koopkracht zich volgend jaar precies gaat ontwikkelen. Experts denken dat de situatie op de gasmarkt uitzonderlijk en mogelijk tijdelijk is, waardoor de prijzen in de loop van 2022 weer gaan dalen. Daarnaast zal de corona-pandemie gevolgen hebben voor de prijzen van bepaalde producten. Wat er precies gaat gebeuren is helaas onzeker. Volgend jaar in maart komt het CPB met een nieuwe raming van de inflatie en de koopkracht.

Beleid kabinet

Ieder jaar in augustus besluit het kabinet over de koopkracht voor het komende jaar. Ook dit jaar heeft het kabinet een koopkrachtbeeld op Prinsjesdag gepresenteerd met maatregelen om de koopkracht van lagere inkomens en gezinnen met kinderen te verbeteren. Op dat moment was er nog geen sprake van grote prijsstijgingen. Begin oktober zag het kabinet energieprijzen stijgen. Deze stijging was fors en te wijten aan problemen op de gasmarkt die alle landen van de EU raakt. Daarom heeft het kabinet na Prinsjesdag besloten om de koopkracht van huishoudens te beschermen. Dat is zeer uitzonderlijk, maar gerechtvaardigd gezien de potentieel grote negatieve gevolgen voor miljoenen mensen. Het kabinet heeft ervoor gekozen het probleem bij de bron aan te pakken. Ondanks dat het kabinet demissionair is, heeft het kabinet na het indienen van de rijksbegroting op Prinsjesdag, 3,2 miljard euro vrijgemaakt om de energiebelasting te verlagen. Door deze verlaging wordt ongeveer de helft van de prijsstijging voor een huishouden met een gemiddeld verbruik gecompenseerd. Dit is nog steeds het geval; de prijsstijgingen die we nu zien op de energiemarkt gelden nog steeds. Daarom is het kabinet van mening dat het plan om de energiebelasting te verlagen nog steeds voldoet. De verlaging van de energiebelasting gaat in vanaf 1 januari 2022. Nog niet alle energieleveranciers hebben hierop ingespeeld door alvast hun tarieven vooruitlopend hierop te verlagen. Dat volgt waarschijnlijk pas vanaf januari.

Naast de verlaging van de energiebelasting werk ik samen met de VNG en gemeentes aan aanvullende maatregelen om mensen met de laagste inkomens verder tegemoet te komen. Ik ga hier verderop in de brief op in.

Stijgende energieprijzen

Het kabinet verkent samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Divosa en gemeenten hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen. Dit is in lijn met de motie van de leden Hammelburg en Inge van Dijk waarin het kabinet is verzocht om te onderzoeken hoe huishoudens met een laag inkomen via bestaande gemeentelijke regelingen een energietoelage kunnen ontvangen. Uw Kamer heeft gevraagd hier 200 miljoen euro voor vrij te maken.1 De verlaging van de energiebelasting compenseert ongeveer de helft van de verwachte prijsstijging van 800 euro voor huishoudens met een gemiddeld verbruik. Volgens een recent onderzoek zijn er circa 500.000 huishoudens met een risico op energiearmoede. Via de gemeentelijke regeling is er ruimte voor aanvullende compensatie voor deze huishoudens. De gesprekken met VNG en Divosa over de mogelijkheden zijn nu volop gaande. Oplossingen zonder wetswijziging lijken niet mogelijk te zijn, maar we zullen de inwerkingtreding en de mogelijkheid voor gemeenten om eerder te kunnen anticiperen zo veel mogelijk naar voren halen. Hierbij wordt gedacht aan de mogelijkheid om via categorale bijzondere bijstand bijstandsgerechtigden en de laagste inkomensgroepen tegemoet te komen. Er wordt onderzocht of aan de randvoorwaarden die gemeenten hierbij stellen tegemoet kan worden gekomen. Ik zal uw Kamer voorafgaand aan het commissiedebat van 15 december over schulden en armoede informeren over de wijze waarop het kabinet hier samen met gemeenten invulling aan wil geven. Over de begroting wordt naar ik begreep volgende week door uw Kamer gestemd.

Bijstand mensen met een niet-westerse migratieachtergrond

Het is niet mogelijk om precies vast te stellen hoeveel miljard van de bijstand naar mensen met een niet-westerse migratieachtergrond gaat. Er wordt niet bijgehouden wat de uitkeringshoogte van iemand met een niet-westerse migratieachtergrond is. Die uitkeringshoogte verschilt immers afhankelijk van iemands leeftijd, huishoudsamenstelling en bijverdiensten. Deze gegevens zijn per individu niet voor handen. De uitgaven aan bijstandsuitkeringen bedragen circa € 5,7 miljard. Op basis van de feitelijke percentages gaat het dan om bijna 3 miljard voor mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en ruim een half miljard voor mensen met een westerse migratieachtergrond. Dit is echter slechts een grove benadering, omdat het bedrag dat iemand ontvangt per individu kan verschillen.

In 2019 heeft de heer De Jong tijdens de begrotingsbehandeling (Handelingen II 2020/21, nr. 27, item 3) dezelfde vragen gesteld. Mijn voorganger heeft deze destijds als volgt beantwoord:

«In juli 2019 ontvingen in totaal 423.000 mensen tot de AOW leeftijd een bijstandsuitkering. Onder hen zijn 218.000 (51,5%) mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en 40.000 (9,5%) met een westerse migratieachtergrond. Welk bedrag met de bijstandsuitkeringen aan mensen met een migratieachtergrond gemoeid is, is niet bekend. De hoogte van een individuele uitkering wordt immers bepaald aan de hand van de persoonlijke situatie en in de financiële verantwoording wordt geen onderscheid naar verschillende groepen gemaakt. De uitgaven aan bijstandsuitkeringen bedragen € 5,536 miljard in 2018. Een vermenigvuldiging met bovenstaande percentages biedt een globale indicatie van het uitkeringsbedrag aan deze specifieke groepen. Het gaat dan om circa € 2,9 miljard voor mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en ongeveer een half miljard voor mensen met een westerse migratieachtergrond.»

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma


X Noot
1

Motie van de leden Hammelburg en Inge van Dijk, Kamerstuk 35 925, nr. 129

Naar boven