35 925 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022

Nr. 112 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, VAN FINANCIËN EN VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN EN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 maart 2022

Op 11 maart jongstleden heeft het kabinet een pakket aangekondigd met aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2022 (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 111). Vanwege de uitzonderlijke situatie die mede als gevolg van de Russische invasie in Oekraïne is ontstaan, heeft het kabinet 2,8 miljard euro uitgetrokken om de effecten van de stijgende energieprijzen te dempen. Het kabinet heeft hiervoor gezocht naar maatregelen die snel en goed uitvoerbaar zijn, ondersteuning bieden aan kwetsbare groepen en gericht zijn op het aanpakken van het probleem bij de bron (namelijk energieverbruik). Het kabinet heeft daarom aangekondigd het richtbedrag voor de energietoeslag te verhogen naar 800 euro per huishouden en om middelen voor energiebesparende maatregelen naar voren te halen. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd om de btw op energie en de accijns op brandstoffen te verlagen. Deze maatregelen komen bovenop de 3,4 miljard euro die het vorige kabinet al had vrijgemaakt voor een verlaging van de energiebelasting en de gemeentelijke energietoeslag. In totaal is er dus 6,2 miljard euro uitgetrokken om gevolgen de stijgende energieprijzen te dempen.

Vorige week dinsdag en woensdag hebben we met Uw Kamer gedebatteerd over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen (Handelingen II 2021/22, nrs. 62 en 63, Debat over ontwikkeling en stijgende energieprijzen). Tijdens de eerste termijn van dat debat heeft Uw Kamer verzocht om voor aanvang van de tweede termijn aanvullende informatie te verschaffen over een aantal onderwerpen. Met deze brief komen we aan dat verzoek tegemoet, mede namens de Minister voor K&E, de Minister voor VRO en de Staatssecretaris van IenW. Eerst gaat deze brief in op de doelgroep en vormgeving van de energietoeslag. Vervolgens gaat de brief in op de uitvoerbaarheid van een aantal specifieke maatregelen die geen onderdeel uitmaken van het aanvullende koopkrachtpakket voor 2022. Tot slot gaat deze brief in op een aantal toezeggingen die tijdens de eerste termijn van het debat zijn gedaan.

Energietoeslag

Inhoud van het wetsvoorstel

Op 15 maart jl. is het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag lage inkomens (voorstel van wet houdende wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen) ingediend bij Uw Kamer. Met het wetsvoorstel krijgen gemeenten de volgende twee bevoegdheden op grond van de Participatiewet:

  • 1. de bevoegdheid om in het kalenderjaar 2022 een eenmalige energietoeslag toe te kennen aan huishoudens met een laag inkomen, gebruikmakend van het instrument van de categoriale bijzondere bijstand, dus zonder dat moet worden vastgesteld dat de ontvanger de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt;

  • 2. de bevoegdheid om de eenmalige energietoeslag ambtshalve (dus zonder aanvraag) toe te kennen aan de huishoudens waarvan de getoetste inkomensgegevens bij de gemeente bekend zijn.

Het kabinet heeft in de brief «Wetsvoorstel eenmalige energietoeslag lage inkomens» van 10 december jl. (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 84) de contouren van de eenmalige energieslag geschetst, waaronder de vormgeving via de categoriale bijzondere bijstand. Het voorliggende wetsvoorstel is volledig in overeenstemming met die brief. Het wetsvoorstel is vervolgens zo snel als mogelijk tot stand gekomen. De VNG heeft daarbij veel sneller dan gebruikelijke termijn een oordeel gegeven over de uitvoerbaarheid en de Raad van State heeft een spoedadvies uitgebracht.

Verhoogd budget en verhoogd richtbedrag

Het kabinet heeft op 11 maart jl. het voor de eenmalige energietoeslag gereserveerde budget met 480 miljoen euro verhoogd, van 199 miljoen euro naar 679 miljoen euro. Het verhoogde budget is berekend op het bereiken van 800.000 huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum, waarbij het richtbedrag van de eenmalige energietoeslag is verhoogd van 200 euro naar 800 euro.

Een uitbreiding van de doelgroep naar bijvoorbeeld 130% van het sociaal minimum past niet binnen de gemaakte afspraak met gemeenten om te kunnen aansluiten bij het eigen minimabeleid. Ook heeft een uitbreiding van de doelgroep budgettaire consequenties, waarvoor de financiële dekking ontbreekt. In de huidige vorm vergt de energietoeslag al een forse uitvoeringslast voor gemeenten en het kabinet is hen erkentelijk voor deze inspanning. Een verhoging van de inkomensgrens betekent voor de meeste gemeenten een uitbreiding van de doelgroep met een groep huishoudens die de gemeente niet in beeld heeft. Dit betekent dat de eenmalige energietoeslag aan deze groep niet ambtshalve kan worden toegekend en uitbetaald, maar uitsluitend via een voor de gemeente arbeidsintensieve aanvraag.

Uitvoering via de categoriale bijstand

Het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag is in nauw overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten tot stand gekomen. Het vorige kabinet heeft gemeenten gevraagd om te helpen bij de uitvoering van een gerichte eenmalige compensatie voor inwoners met lage inkomens voor de stijgende energieprijzen. Gemeenten hebben daarbij een voorkeur uitgesproken voor een centraal uitgevoerde regeling, omdat de regeling inkomenssteun betreft. Vanuit het kabinet is aangegeven dat een dergelijke vormgeving onmogelijk is. Gemeenten hebben daarom in het belang van hun inwoners een stap naar voren gezet om een rol op te pakken in het uitkeren van de energietoeslag aan inwoners met lage inkomens. Hierbij hebben we met elkaar gezamenlijk afgesproken dat het van belang is dat de regeling zo eenvoudig mogelijk uitgevoerd moet kunnen worden. Dat heeft geresulteerd met de in het wetsvoorstel opgenomen verstrekking via de categoriale bijzondere bijstand en de mogelijkheid van ambtshalve verstrekking en de afspraak dat gemeenten kunnen aansluiten bij (de inkomensgrenzen van) hun eigen minimabeleid. Een vorm van een eenmalige energietoeslag met een wettelijk voorgeschreven doelgroep is daarbij een te grote opgave voor gemeenten gebleken, omdat deze niet in alle gevallen de aansluiting bij het lokale gemeentelijk minimabeleid mogelijk maakt. Een wettelijk voorgeschreven inkomensgrens die lager ligt dan de lokaal gehanteerde inkomensgrens staat een snelle ambtshalve toekenning in de weg, omdat de gemeente dan een selectie dient te maken. Een wettelijk voorgeschreven inkomensgrens die hoger ligt dan de lokaal gehanteerde inkomensgrens betekent dat de gemeente een opdracht krijgt ten aanzien van een doelgroep die deels niet bij de gemeente in beeld is. De uiteindelijke conclusie is geweest dat de vormgeving via de categoriale bijzondere bijstand, zoals neergelegd in het wetsvoorstel, de enige, snel door gemeenten uitvoerbare oplossing is voor het acute probleem dat huishoudens op of net boven het sociaal minimum de sterk gestegen energierekening financieel niet kunnen dragen.

Beleidsvrijheid van gemeenten

Met het wetsvoorstel krijgen gemeenten de bevoegdheid om in het jaar 2022 een eenmalige energietoeslag toe te kennen aan huishoudens met een laag inkomen. Het feit dat de eenmalige energietoeslag onderdeel zal uitmaken van de categoriale bijzondere bijstand, betekent dat gemeenten beleidsvrijheid hebben ten aanzien van de vormgeving. Die beleidsvrijheid is geen doel op zich, maar een noodzakelijkheid voor een snelle uitvoering van de eenmalige energietoeslag door gemeenten. Juist die beleidsvrijheid maakt het namelijk mogelijk dat de gemeente bij het bepalen van de doelgroep kan aansluiten bij de doelgroep van de bijzondere bijstand en het lokale gemeentelijk minimabeleid. Op deze wijze kan de gemeente een zo’n groot mogelijk deel van de doelgroep snel bedienen door ambtshalve toekenning en betaling van de eenmalige energietoeslag.

Bevordering van een uniforme uitvoering

Vanwege de uitvoeringstechnische noodzaak aanvaardt het kabinet dat er verschillen tussen gemeenten zullen ontstaan bij de uitvoering van de eenmalige energietoeslag. Tegelijkertijd hecht het kabinet eraan dat het wetsvoorstel zoveel mogelijk uniform wordt uitgevoerd, ook gezien de landelijke aard van de huidige energieproblematiek. Om die uniforme uitvoering zoveel mogelijk te bevorderen heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen in samenspraak met de VNG landelijke richtlijnen opgesteld ten aanzien van de doelgroep en het uit te keren bedrag. Met deze richtlijnen wil het kabinet bevorderen dat huishoudens met een inkomen tot circa 120% van het sociaal minimum in aanmerking komen voor de eenmalige energietoeslag, waarbij het richtbedrag voor de hoogte van de toe te kennen eenmalige energietoeslag – op grond van het verwachte aantal van circa 800.000 toekenningen en de budgettaire randvoorwaarden – is gesteld op 800 euro per huishouden.

Ambtshalve toekenning en toekenning op aanvraag

Gemeenten bepalen binnen het wettelijke kader zelf de doelgroep aan wie de energietoeslag ambtshalve kan worden toegekend. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat gemeenten de eenmalige energietoeslag in ieder geval ambtshalve zullen verstrekken aan de personen met een uitkering op grond van de Participatiewet (w.o. ook Aio-gerechtigden), de IOAW, de IOAZ of het Bbz 2004. Immers, van deze personen zijn de getoetste inkomensgegevens al bij de gemeente bekend. Daarnaast kunnen gemeenten ook overgaan tot ambtshalve verstrekking van de energietoeslag aan huishoudens die voldoen aan de door de gemeente te stellen eisen aan het recht op een energietoeslag en waarvan de getoetste inkomensgegevens bij de gemeente bekend zijn, bijvoorbeeld in het kader van de bijzondere bijstand of het gemeentelijk minimabeleid.

Huishoudens aan wie de energietoeslag niet ambtshalve kan worden toegekend door de gemeente, kunnen via een aanvraag bij de gemeente in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. De eenmalige energietoeslag is niet voorbehouden aan huishoudens met een bijstandsuitkering. Ook huishoudens die beschikken over een ander inkomen, bijvoorbeeld inkomen uit arbeid of bedrijf, alimentatie, pensioen of een socialezekerheidsuitkering, kunnen een beroep doen op de eenmalige energietoeslag, voor zover het totale inkomen van het huishouden zich bevindt onder het niveau van de door de gemeente vast te stellen inkomensgrens. We gaan in gesprek met gemeenten over de vraag hoe deze groep zo goed mogelijk kan worden bereikt.

Lokale invulling van het inkomensbegrip

Het feit dat de eenmalige energietoeslag onderdeel zal uitmaken van de categoriale bijzondere bijstand, betekent dat gemeenten binnen het wettelijke kader van de Participatiewet beleidsvrijheid hebben ten aanzien van de vormgeving, zoals:

  • de gemeente bepaalt de doelgroep van de eenmalige energietoeslag, hetgeen betekent dat de gemeente bepaalt wat er onder een «laag inkomen» moet worden verstaan;

  • de gemeente bepaalt welk inkomen in aanmerking wordt genomen;

  • de gemeente bepaalt de periode waarover het inkomen in aanmerking wordt genomen.

De verwachting is dat gemeenten voor de invulling van het inkomensbegrip zullen aansluiten bij het inkomensbegrip dat de gemeente lokaal hanteert bij de bijzondere bijstand en het gemeentelijke minimabeleid. Immers, dat inkomensbegrip is beproefd. Afwijking van dat inkomensbegrip zou ook de nodige ICT-aanpassingen bij gemeenten vergen.

De gemeente bepaalt de periode waarover het inkomen in aanmerking wordt genomen. De gemeente bepaalt daarbij dus ook of het gaat om bijvoorbeeld een recente peilmaand, een recente periode van drie maanden of een recent jaar. De gemeente kan rekening houden met eventueel sterk wisselende maandinkomsten, zoals het geval kan zijn bij zelfstandigen, bij het verliezen van een baan of na een echtscheiding, door te kiezen voor een langere periode waarover het inkomen in beschouwing wordt genomen. O.a. de heer Omtzigt vroeg hiernaar. Een keuze voor een langere periode kent voordelen, maar ook uitvoeringstechnische nadelen. De keuze voor een langere periode heeft – in het geval van aanvraag – bovendien ook gevolgen voor de hoeveelheid door de aanvrager aan te leveren bewijsstukken. Aansluiting bij het lokaal gehanteerde en beproefde inkomensbegrip betekent dat de gemeente hierin wellicht al een evenwicht heeft gevonden.

Bij de beoordeling van het inkomen dient de gemeente op grond van staande rechtspraak uit te gaan van het inkomen waarover iemand redelijkerwijs kan beschikken. Dit betekent in het geval er een executoriaal beslag ligt op het inkomen, dat het deel van het inkomen waarop beslag ligt, niet in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van het recht op een eenmalige energietoeslag. Voor de bepaling of een huishouden behoort tot de doelgroep van de eenmalige energietoeslag, moet bij de vaststelling van het inkomen dus worden uitgegaan van het inkomen dat resteert na het beslag. Overigens is de eenmalige energietoeslag net als andere vormen van bijzondere bijstand niet vatbaar voor beslag.

De eenmalige energietoeslag is een vorm van bijzondere bijstand in verband met de huidige onverwachte en ongekend sterk gestegen energieprijzen. Deze eenmalige energietoeslag kan dan ook niet worden aangevraagd en toegekend in verband met hoge zorgkosten. De eenmalige energietoeslag is bedoeld voor huishoudens met een laag inkomen, waarbij de gemeente bepaalt wat er onder een laag inkomen moet worden verstaan en welk inkomen in aanmerking wordt genomen. Bij de bepaling van het inkomen bestaat er geen ruimte om kosten, zoals hoge zorgkosten, in mindering te brengen op dat inkomen. Voor mensen met hoge zorgkosten bestaan er wel andere regelingen, zoals de zorgtoeslag bij een laag inkomen en eventuele aftrek van specifieke zorgkosten van de inkomstenbelasting.

Welke inkomensgrens ook wordt gehanteerd, er zijn altijd huishoudens die net buiten de door de gemeente bepaalde inkomensgrens vallen. Gemeenten hebben de vrijheid om bij huishoudens die net buiten de doelgroep van de eenmalige energietoeslag vallen maatwerk te leveren. De gemeente kan overwegen om in dergelijke situaties een toets op hardheid van de voorgenomen afwijzing uit te voeren (op grond van de Algemene wet bestuursrecht of op grond van een door de gemeente zelf opgestelde hardheidsclausule). Meer voor de hand ligt echter dat de gemeente dat maatwerk levert via de individuele bijzondere bijstand.

De eenmalige energietoeslag wordt onbelast verstrekt. Dit betekent dat de ontvangst ervan géén gevolgen heeft voor de hoogte van het belastbaar inkomen of verzamelinkomen en daardoor ook niet doorwerkt in andere inkomensafhankelijke regelingen, zoals de huurtoeslag, de zorgtoeslag, de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget.

Handreiking eenmalige energietoeslag voor gemeenten

In opdracht van het Ministerie van SZW heeft Stimulansz de «Handreiking eenmalige energietoeslag 2022»1 voor de gemeentelijke uitvoering opgesteld. Deze op 15 maart jl. gepubliceerde handreiking biedt achtergrondinformatie, handvatten en inspiratie voor beleidskeuzes en uitvoering. In de bijlagen in deze handreiking zijn de landelijke richtlijn eenmalige energietoeslag, modelbeleidsregels, modelbrieven en -beschikkingen en een modelaanvraagformulier opgenomen. Op deze wijze wordt bevorderd dat gemeenten snel én verantwoord aan de slag kunnen met de uitvoering van de eenmalige energietoeslag. De handreiking is als bijlage bij deze brief gevoegd2.

Uitvoerbaarheid van specifieke maatregelen die niet in het koopkrachtpakket zitten

Verschillende leden hebben gevraagd naar de uitvoerbaarheid van specifieke maatregelen die op dit moment geen onderdeel uitmaken van het aanvullende koopkrachtpakket voor 2022. De volgende passages gaan in op de uitvoerbaarheid van een huurbevriezing bij woningen met slechte energielabels, een hogere indexatie van het wettelijk minimumloon, het verhogen van een of meerdere toeslagen, een verlaging van de energiebelasting met terugwerkende kracht, het naar voren halen van de afschaffing van de schenkingsvrijstellingen van de eigen woning, en tijdelijk gratis ov.

Huurbevriezing bij woningen met slechte energielabels

Het kabinet deelt het beeld dat juist in deze tijden met stijgende huurprijzen, het beter isoleren van woningen en het stimuleren van energiebesparing de meest duurzame manier is om de energierekening te verminderen. Huurders kunnen hier echter maar beperkt zelf maatregelen voor nemen, en zijn voor grote ingrepen afhankelijk van hun verhuurder. De Minister voor VRO zet dan ook met zijn beleid rond verduurzaming en betaalbaarheid in op enerzijds versnelling van de verduurzaming door verhuurders en anderzijds gerichte maatregelen om de huurders die dit het meest nodig hebben te ondersteunen bij de betaalbaarheid. De Minister voor VRO stuurt dit voorjaar zowel zijn programma verduurzaming gebouwde omgeving als het programma betaalbaar wonen naar de Kamer, waarbij hier nader op zal worden ingegaan.

Een huurbevriezing per 1 juli 2022 is echter niet uitvoerbaar. In de brief van 15 februari3 is de maximale huurverhoging per 1 juli 2022 in het gereguleerde segment aan Uw Kamer gecommuniceerd. Deze is gemaximeerd op 2,3% (inflatie) en voor de vrije sector op 3,3%4. Verhuurders krijgen daarmee de mogelijkheid om de kosten die ook voor hen stijgen door onder meer de ontwikkeling van de inflatie, alsmede noodzakelijke investeringen in nieuwbouw en verduurzaming, te kunnen dekken. Zo kunnen zij hun volkshuisvestelijke taken goed blijven uitvoeren.

Verhuurders zijn nu in voorbereiding om deze huurverhoging te realiseren. Zo betekent een reguliere huurverhoging per 1 juli 2022 dat verhuurders hiervoor een schriftelijk voorstel in de maand april zullen moeten doen. De huurverhoging per 1 juli 2022 alsnog beperken, in het geheel of voor woningen met slechte energielabels zal hierdoor in de praktijk op grote uitvoeringsproblemen stuiten. Een huurbevriezing is daardoor uitvoeringstechnisch pas te realiseren met de eerstvolgende reguliere huurverhoging per 1 juli 2023. Daarnaast betekent een bevriezing van de huren ook dat woningcorporaties over minder investeringscapaciteit beschikken om de grote opgaven op het gebied van nieuwbouw en verduurzaming te realiseren.

Invulling aan verduurzaming in de huursector

Het kabinet streeft ernaar om met verduurzaming in de huursector een structurele bijdrage te leveren aan de vermindering van de CO2-uitstoot én aan de ondersteuning van de koopkracht van huurders. Met de corporatiesector is afgesproken dat uiterlijk in 2028 nagenoeg alle woningen met energielabels E, F en G zijn uitgefaseerd en dat corporaties extra investeren in duurzame energiebronnen in woningen met een energielabel D of hoger. Zo moeten cv-ketels die aan vervanging toe zijn in principe vervangen worden door een duurzamer alternatief, en wordt er meer geïnvesteerd in zonnepanelen. In het programma verduurzaming van de gebouwde omgeving dat later dit voorjaar naar Uw Kamer wordt gestuurd, zal nader worden ingegaan op maatregelen in de huurmarkt ter ondersteuning van de verduurzamingsopgave.

In het programma betaalbaar wonen wordt langs verschillende actielijnen gewerkt aan het verbeteren van de betaalbaarheid voor huurders en kopers. Daarin kiest het kabinet voor maatregelen die effectief zijn, de mensen bereiken die ondersteuning het hardst nodig hebben en tegelijkertijd ook corporaties en andere verhuurders investeringsruimte blijft geven om te verduurzamen en te bouwen. Uw kamer ontvangt later dit voorjaar de genoemde programma’s van de Minister voor VRO.

Buitengewone verhoging van het wettelijk minimumloon

In de schriftelijke vragen van de leden Maatoug en Van der Lee (beiden GroenLinks) over compensatie energieprijzen en koopkracht wordt gevraagd naar de mogelijkheid om af te wijken van de standaardmethodiek bij het indexeren van het wettelijk minimumloon (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2178). In de vragen wordt verwezen naar artikel 14, vijfde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml).

In de beantwoording van 22 maart jl. is aangegeven dat de afwijkingsmogelijkheid die artikel 14, vijfde lid, van de Wml biedt, voorziet in gevallen dat sprake is van bovenmatige loonontwikkeling die schadelijk is voor de werkgelegenheid, of een zodanige oploop van het beroep op sociale zekerheidsregelingen dat hierdoor een substantiële premie- of belastingdrukverhoging noodzakelijk is. Van geen van beide is op dit moment sprake. Daarbij voorziet deze bepaling in beginsel enkel in een mogelijkheid om het minimumloon minder te indexeren dan de contractloonontwikkeling.

In de eerste termijn van het debat over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen is ook gevraagd naar mogelijkheden tot een minimumloonverhoging. Artikel 14, dertiende lid, van de Wml voorziet in de mogelijkheid om minimaal eens per vier jaar na te gaan of er sprake is van omstandigheden die een bijzondere wijziging van het minimumloon wenselijk maken. Indien naar het oordeel van de Minister van SZW hiervan sprake is, kan de hoogte van het minimumloon per AMvB worden aangepast. Dit betreft een ingrijpende en uitzonderlijke wijzigingsmogelijkheid waarvan niet eerder gebruik is gemaakt. Een buitengewone verhoging van het minimumloon heeft direct impact op de loonkosten van werkgevers en heeft consequenties voor de uitvoering. Zoals in de eerste termijn van het debat is aangegeven, heeft aanpassing van de hoogte van het minimumloon gevolgen voor een zeer groot aantal regelingen in de sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen en daarbuiten, zoals bijvoorbeeld de studiefinanciering. De consequenties daarvan zijn op dit moment niet volledig in beeld. Zo lijkt een buitengewone verhoging (bovenop de reguliere indexatie) van het wettelijk minimumloon per 1 juli van een jaar zich slecht te verhouden met regelingen zoals de fiscaliteit en toeslagen, omdat die werken volgens een jaarsystematiek. Door een buitengewone minimumloonverhoging neemt het inkomen fors toe, hetgeen kan leiden tot een tussentijdse verandering in de hoogte van de toeslagen waarop een huishouden aanspraak maakt, met mogelijke terugvorderingen en inkomensonzekerheid bij de toeslagontvanger tot gevolg.

Daarom vergt een buitengewone verhoging van het minimumloon een zorgvuldig wetgevingsproces waarbij de reguliere stappen, zoals advisering door de RvS, worden doorlopen. Gelet op de reguliere doorlooptijd hiervan acht het kabinet het niet haalbaar om per 1 juli 2022 het wettelijk minimumloon op zorgvuldige wijze te verhogen op grond van dit artikel.

In beginsel lijkt een buitengewone verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 op grond van dit wetsartikel, gelet op de benodigde termijnen voor de wetgeving en uitvoerbaarheid, technisch wel mogelijk. Het kabinet acht dit echter onwenselijk, omdat dit betekent dat alle aan het wettelijk minimumloon gekoppelde regelingen meestijgen. Vaak is bij gekoppelde regelingen sprake van doorwerking omdat beoogd wordt om bestaande aanspraken mee te laten groeien met de gemiddelde contractloonstijging. Een buitengewone minimumloonverhoging gaat echter verder dan indexatie met de gemiddelde contractloonstijging en zou deze systematiek dus doorbreken. Dit zou ook regelingen verhogen die niet uitsluitend gericht zijn op lage en middeninkomens, denk bijvoorbeeld aan de aftoppingsgrens bij het aanvullend pensioen of de indexatie van loongerelateerde uitkeringen die ver boven het minimumloon liggen. Een buitengewone minimumloonverhoging met doorwerking op alle gekoppelde regelingen die artikel 14, dertiende lid, van de Wml biedt, heeft dan ook zeer vergaande budgettaire gevolgen. Een verhoging van het wettelijk minimumloon met 5 procent inclusief volledige doorwerking leidt volgens het CPB tot een budgettair effect van 3,2 miljard euro.5 Het is niet mogelijk om per AMvB regelingen waar verhoging niet voor de hand ligt uit te zonderen. Dit vergt wetswijzigingen en voldoende voorbereidingstijd voor uitvoeringsorganisaties omdat het een systeemwijziging betreft. Hetzelfde zou gelden voor een minimumloonverhoging waarin alle doorwerking op samenhangende wet- en regelgeving wordt doorbroken. Een wetswijziging kent doorgaans een doorlooptijd van anderhalf jaar. Hierdoor is een gerichte verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 ook niet haalbaar.

Het kabinet kiest daarom voor een buitengewone verhoging van het wettelijk minimumloon met 7,5% vanaf 1 januari 2024. Hierbij is het mogelijk om de minimumloonverhoging te richten op werknemers aan de basis van het loongebouw en huishoudens op het sociaal minimum. Het wetsvoorstel wordt momenteel uitgewerkt, Uw Kamer ontvangt voor de zomer een brief over de vormgeving hiervan en het verdere wetgevingsproces.

Tussentijdse verhoging toeslagen

Meerdere leden van Uw Kamer (o.a. de leden Klaver (GL), Nijboer (PvdA), Van Weyenberg (D66), Van der Plas (BBB) en Dassen (Volt)) hebben gevraagd of het mogelijk is nog halverwege dit jaar de zorgtoeslag, huurtoeslag, de kinderopvangtoeslag of het kindgebonden budget aan te passen. In beginsel is het uitvoeringstechnisch niet onmogelijk om in de loop van een jaar nog wijzigingen in de toeslagen door te voeren. Het kabinet acht dit echter onwenselijk, omdat een tussentijdse wijziging van de toeslagen voor zowel de burger als de uitvoering complex is. Dit licht ik hieronder nader toe.

Een eventuele tussentijdse wijziging van de toeslag zal binnen de bestaande systematiek, dus via de aanpassing van de geldende parameters, moeten plaatsvinden. Als de parameters halverwege het jaar worden aangepast, moet worden gewerkt met twee deeljaren en twee deelberekeningen. Dit maakt het stelsel complexer voor de burger, mede omdat de toeslagen een gerichte tegemoetkoming zijn in kosten voor huur, zorg en kinderen. Energiekosten vallen hier niet onder. Het onderscheid tussen de reguliere tegemoetkoming en de aanvullende tegemoetkoming voor hoge energielasten is daardoor voor veel burgers niet goed uit te leggen. Met name in bijzondere situaties zoals de geboorte van een kind, scheidingen, overlijdens en wisselende inkomens is niet meer goed uit te leggen hoe de berekening van de toeslag tot stand is gekomen. In het kader van de uitvoering zal rekening moeten worden gehouden met minimaal twee maanden tussen het vaststellen van de gewijzigde parameters en de implementatie. Voor alle toeslagontvangers moet de toeslag opnieuw worden vastgesteld. Dit komt bovenop het reguliere proces van jaarlijkse aanpassingen en verwerking van tussentijdse wijzigingen bij individuele huishoudens.

Naar verwachting ontstaat op twee momenten een grote toename van de interactie met de Belastingtelefoon. Het eerste moment ontstaat wanneer de verhoogde toeslag voor het eerst wordt uitgekeerd. Het tweede moment ontstaat bij het afschaffen van de tijdelijke aanvullende tegemoetkoming, omdat burgers dit kunnen ervaren als een (forse) verlaging van hun toeslagen. De druk op de Belastingtelefoon is toch al erg groot, mede door personeelstekort en de opstart van de invordering. Naar verwachting leidt dit ook tot een toename in bezwaar- en beroepszaken.

Een toeslag is daarnaast altijd inkomensafhankelijk. Het is dus niet mogelijk de toeslag met eenzelfde vast bedrag te verhogen voor alle toeslaggerechtigden. Wanneer (achteraf) blijkt dat het inkomen anders is, of dat aan één van de voorwaarden van de toeslag niet is voldaan, kan een (groot) deel van de aanvulling of zelfs de gehele aanvulling (achteraf) worden teruggevorderd. Dit verhoogt de kan op (hoge) terugvorderingen. Een tijdelijke verhoging van de toeslagen vergroot dus de onzekerheid voor burgers, en dat acht het kabinet onwenselijk.

Zoals aangegeven zal een eventuele aanpassing alleen kunnen met gebruik van de bestaande parameters in de verschillende toeslagen. Dit beperkt ook de omvang van de mogelijke aanpassingen. Zo is de zorgtoeslag voor mensen voor wie de premie voor een zorgverzekering tot hun inkomsten een te zware last vormt. Zij krijgen hiervoor een financiële tegemoetkoming. Voor mensen die de maximale zorgtoeslag ontvangen wordt hiermee circa drie kwart van de nominale premie en de gemiddelde eigen premie gedekt. Bij een forse (tijdelijke) verhoging van de zorgtoeslag zal de vergoeding hoger kunnen komen te liggen dan de premie van de zorgverzekering. Dit gaat in tegen de bedoeling van de wet en de berekeningswijze zoals vastgesteld in de wet op de zorgtoeslag. Het verhogen van de toeslagen bereikt enkel de ontvangers van deze toeslagen. Zo worden, wanneer besloten wordt tot een verhoging van de huurtoeslag, huizenbezitters en huurders in de vrije huursector met lage inkomens niet geholpen.

Bij kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget worden huishoudens zonder (kleine) kinderen niet geholpen. Ook zij kunnen echter veel last ondervinden van de hogere energielasten. Daarentegen geldt voor de zorgtoeslag dat circa twintig procent van de ontvangers niet zelfstandig woont. Het is – met uitzondering van het onderscheid tussen jongeren en senioren in de huurtoeslag – niet mogelijk om binnen de toeslag te differentiëren tussen specifieke doelgroepen (dus er een specifieke groep uit te lichten).

Aanpassing van parameters in de toeslagen kan in veel gevallen bij algemene maatregel van bestuur, waarbij voor de zorgtoeslag geldt dat deze een voorhangperiode van 2 weken kent bij beide Kamers der Staten-Generaal en voor de huurtoeslag een voorhangperiode van 8 weken. Tevens moet rekening worden gehouden met tijd voor advisering door de Raad van State. Vervolgens moet voor implementatie rekening worden gehouden met minimaal twee maanden tussen het vaststellen van de gewijzigde parameters en de implementatie.

Verlaging van de energiebelasting met terugwerkende kracht vanaf 1-1-2022

Het lid Stoffer (SGP) heeft gevraagd naar de mogelijkheid om de energiebelasting met terugwerkende kracht te verlagen, door de belastingvermindering in de energiebelasting te verhogen.

Bij de energiebelasting ligt de belastingplicht waarbij sprake kan zijn van het toepassen van de belastingvermindering bij de energieleveranciers. De leveranciers stellen de energienota op en berekenen de hoogte van de energiebelasting, die zij vervolgens afdragen op aangifte aan de Belastingdienst. Ook de vermindering energiebelasting wordt door de leveranciers betaald aan haar klanten. In de aangifte is dit een negatief bedrag.

Zoals toegelicht tijdens het debat van woensdag 23 maart jl. zijn in het geval van de energiebelastingen, de inningssystemen van de Belastingdienst gebaseerd op jaaraanpassingen. Een tussentijdse aanpassing (gedurende het jaar) van de tarieven of de belastingvermindering van de energiebelasting is uitvoeringstechnisch niet mogelijk. Dit zou namelijk betekenen dat voor 2022 er twee verschillende parameters voor de belastingvermindering gelden en hier zijn de systemen niet op gebouwd. Op verzoek van het lid Stoffer (SGP) heb ik bekeken of een verhoging van de belastingvermindering met terugwerkende kracht wel mogelijk is.

Gevolgen voor de Belastingdienst

De eerste inschatting is dat dit voor de Belastingdienst uitvoerbaar is, omdat het bedrag van de vermindering over heel 2022 wijzigt. Door de terugwerkende kracht gaat dit in op 1 januari 2022. Het verschil met een tussentijdse aanpassing gedurende het jaar is dat er geen periodelaag bijkomt. Er geldt dan namelijk nog steeds maar 1 parameter voor heel 2022. Een tussentijdse wijziging is een structuurwijziging en een wijziging met terugwerkende kracht is een parameteraanpassing. De complexiteit zal door een wijziging van de belastingvermindering wel fors toenemen. De complexiteit komt tot uiting in de toename van de handmatige afhandeling van de teruggaafverzoeken.

Gevolgen voor de energieleveranciers

De terugwerkende kracht van de belastingvermindering is voor de energieleveranciers niet uitvoerbaar. Dit komt voornamelijk doordat de verbruiksperiode niet per kalenderjaar wordt afgerekend maar voor alle klanten verschillend is. Indien een verhoging van de belastingvermindering per 1 juli met terugwerkende kracht zou ingaan, dan hebben de klanten die in de periode tot 1 juli een jaarafrekening hebben ontvangen een onjuist bedrag betaald. Dit zou betekenen dat de energieleveranciers voor deze klanten een nieuwe factuur moet opstellen. Dit betekent een grote administratieve last. Daarnaast zijn er klanten die in de tussentijd zijn overgestapt naar een andere leverancier. Indien een klant overstapt, dan wordt na de eindafrekening (dit is niet hetzelfde als een jaarafrekening omdat de factuur tussentijds wordt opgemaakt) het factureringsproces afgesloten en kan niet zomaar een correctiefactuur verzonden worden. De nieuwe leverancier mag namelijk volgens het huidige systeem binnen de energiebelasting geen correcties uitvoeren die betrekking hebben op de leveringsperiode onder de vorige leverancier. Klanten die gedurende 2022 overstappen kunnen hierdoor slechts voor het deel teruggave krijgen, dat betrekking heeft op de periode bij de nieuwe energieleverancier. Indien wettelijk zou worden vastgelegd dat bij de jaarafrekening door de nieuwe leverancier het volledige bedrag gelijk aan de verhoging van de vermindering moet worden verleend (dus mag dan ook correctie doorvoeren op de periode van de vorige leverancier), dan zorgt dit juist voor problemen bij de systemen van de Belastingdienst. De rekenregels in de systemen van de Belastingdienst gebruiken namelijk de jaarafrekening voor het bepalen van de teruggaaf. In dit geval zou de jaarafrekening onder nieuwe leverancier echter elementen bevatten van de afrekening van de vorige leverancier.

Naast de negatieve gevolgen voor uitvoering door de energieleveranciers, geldt dat in hoeverre huishoudens een financieel voordeel in 2022 merken, afhangt van de energieleveranciers. Huishoudens merken alleen een financieel voordeel in 2022, indien de energieleveranciers tussentijds de voorschotten proactief aanpast, op het moment dat klanten zelf hun voorschot (laten) aanpassen of op moment van de jaarfactuur. De leveranciers zullen zelf niet snel overgaan tot het aanpassen van voorschotten. Klanten kiezen er soms bewust voor om een hoog voorschot te betalen. Hierbij speelt mee dat pas bij de jaarafrekening duidelijk is of het realistisch is om het voorschotbedrag aan te passen. Het is namelijk bij een strengere winter mogelijk dat het voorschot aan de lage kant is geweest en de belastingmaatregel grotendeels opgaat aan de correctie hiervan.

Naar voren halen afschaffing van de schenkingsvrijstelling van de eigen woning

De heer Heinen (VVD) vroeg naar de opbrengst van het naar voren halen van het afschaffen van de schenkingsvrijstelling van de eigen woning. Daarnaast vroeg de heer Heinen naar de mogelijkheid om deze opbrengst in te zetten als dekkingsbron voor het verhogen van de onbelaste reiskostenvergoeding. De budgettaire opbrengst van het volledig afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning in 2023 levert volgens de meest recente inschatting additioneel 7 miljoen euro op per jaar vanaf 2023 tot en met 2042. Structureel is de opbrengst nul.

Wat betreft de mogelijkheid om de opbrengst van het afschaffen van de schenkingsvrijstelling in te zetten voor naar voren halen van de verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding stellen de begrotingsregels dat een budgettaire derving aan de fiscale kant in principe gedekt moet worden binnen het jaar waar de derving plaats vindt, en in elk geval gedurende de kabinetsperiode de dekking moet optellen. Een opbrengst die tot en met 2042 loopt inzetten voor een derving binnen de kabinetsperiode is daarmee geen adequate dekking.

In het pakket aanvullende koopkrachtmaatregelen van 11 maart is de budgettaire fiscale derving in 2022 gedekt door maatregelen aan de uitgavenzijde, waarvan het overgrote deel binnen de kabinetsperiode. Zoals eerder aangegeven is dit pakket vormgegeven binnen een uitzonderlijke context, waarbij urgentie van zowel de koopkrachtmaatregelen als de dekking van groot belang was. In de context waar er meer tijd en ruimte is om na te denken over eventuele fiscale maatregelen en bijbehorende dekking is het uitgangspunt om dekking te vinden volgens de geldende begrotingsregels, tijdens de daarvoor bestemde besluitvormingsmomenten. Dit draagt bij aan een doelmatige en integrale afweging.

Tijdelijk gratis ov

In de eerste termijn van het debat is met mevrouw Van der Plas (BBB), de heer Nijboer (PvdA) en de heer Stoffer (SGP) gesproken over openbaar vervoer. We hebben toegezegd in overleg met de Staatssecretaris van IenW terug te komen met nadere informatie.

Het kabinet wil met het pakket aan koopkrachtmaatregelen mensen die kostenstijgingen moeilijk kunnen opvangen op korte termijn tegemoetkomen. Een algemene maatregel voor tijdelijk gratis of goedkoper openbaar vervoer klinkt sympathiek, maar is allerminst gratis. Er zijn geen precieze cijfers voorhanden, maar de omzet van openbaar vervoerders geeft een richtpunt. Enkele openbare grove kengetallen: de jaaromzet van NS in 2019 in Nederland was ca. 3 miljard euro en van de drie grote stadsvervoersbedrijven 1 miljard euro. Daar komen alle regionale ov-verbindingen nog bovenop. Een ov-maatregel ontwerpen die specifiek gericht is op de groep mensen waarbij reiskosten ondraaglijk worden als gevolg van gestegen energie- en brandstofkosten, reiskosten onvermijdelijk zijn en het ov praktisch gezien een alternatief biedt kent vele uitvoeringsvraagstukken en is zeker op korte termijn onuitvoerbaar. Daar voegen wij aan toe dat in de ov-sector afspraken over prijzen meerjarig vastliggen in contracten die concessieverleners, veelal decentrale overheden, met vervoerders sluiten. Daar kan niet zomaar op worden ingegrepen door het kabinet.

Toezeggingen

Informatieverzoek Kamer koopkrachtpakket 2022

Naast de verzoeken om nadere toelichting op specifieke onderwerpen heeft de Kamer het Kabinet verzocht om de beslisnota’s en memo’s die in aanloop naar het koopkrachtpakket 2022 ter advisering en ter besluit zijn opgesteld met de Kamer te delen. In de bijlage treft u de stukken die hiertoe zijn gemaakt. Deze zijn afkomstig van de Ministeries van Financiën, SZW, EZK, AZ en BZK6.

Het kabinet heeft na de inval van Rusland in Oekraïne – mede op basis van dringende signalen uit de samenleving en Uw Kamer – de inschatting gemaakt dat de problematiek rond de energierekening zo urgent was dat het oplossen ervan niet kon wachten tot de afronding van de voorjaarsnota. Daarom is een andere en snellere aanpak gekozen dan eerder was voorzien.

Het koopkrachtpakket voor 2022 is na de inval tot stand gekomen in de periode van 1 maart tot 11 maart. Om tot een zo goed mogelijk pakket te komen binnen zo kort mogelijke termijn is in verschillend verband binnen het Kabinet gesproken. Ook is in aanloop naar de voorjaarsnota gesproken met de fracties van de coalitie. Daarbij zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden binnen een koopkracht pakket voor 2022 ook aan de orde geweest. Er is door het kabinet een pakket samengesteld dat via onderraad naar de MR is geleid. Met dit proces beoogden wij op korte termijn de set aan maatregelen en de uitzonderlijk spoedige implementatie daarvan van voldoende draagvlak te voorzien.

In een deel van de stukken komen naast het pakket koopkracht 2022 ook andere onderwerpen aan bod. Deze onderwerpen vallen buiten het verzoek ten aanzien van het koopkrachtpakket 2022. Over deze onderwerpen is het overleg in het kader van de voorjaarsbesluitvorming nog gaande. De passages over deze onderwerpen zijn om deze reden – in overeenstemming met het openbaarmakingsbeleid van het kabinet gehanteerd7 – blanco gemaakt in de set.

Parallel aan deze brief ontvangt u een brief van de Minister voor APP met de beslisnota’s die ten grondslag hebben gelegen aan het wetsvoorstel gemeentelijke energietoeslag (Kamerstuk 36 057, nr. 7).

Analyse kwetsbare groepen meenemen bij besluitvorming over 2023

Mevrouw Inge van Dijk (CDA) heeft gevraagd om kwetsbare groepen in kaart te brengen, en om na te gaan in welke mate deze groepen geholpen kunnen worden met bestaande regelingen en vangnetten. De heer Tony van Dijck (PVV) vroeg daarnaast ook aandacht voor lage middeninkomens. Ik heb in reactie hierop aan Uw Kamer toegezegd dat ik een nadere analyse zal maken van de positie van kwetsbare groepen. Deze analyse Van Dijk-Van Dijck dient mede als input voor de besluitvorming over het koopkrachtbeeld voor 2023 en verder.

Actualisatie onderzoek TNO naar kwetsbare huishoudens met energiearmoede

In aanvulling hierop heb ik aan mevrouw van der Plas (BBB) toegezegd om TNO te vragen het onderzoek naar huishoudens in energiearmoede te actualiseren. TNO heeft in september vorig jaar op basis van een uitgebreide studie een schatting gemaakt dat ongeveer 550.000 huishoudens een hoog risico lopen op energiearmoede. Zij hebben een laag inkomen en vermogen, in combinatie met hoge energiekosten en/of een woning van lagere energetische kwaliteit, en kunnen hun energierekening niet of nauwelijks betalen. Het kabinet heeft de uitkomsten van dat onderzoek ook gebruikt voor de totstandkoming van het vorige maatregelpakket. Nu de energieprijzen verder zijn gestegen, is het aannemelijk dat de groep huishoudens met (een hoog risico op) energiearmoede groter is geworden, zoals mevrouw Van der Plas aangaf. Daarom heb ik toegezegd dit onderzoek te actualiseren, zodat we een actueel beeld hebben voordat besluitvorming over maatregelen voor 2023 en verder plaatsvindt. Kanttekening is wel dat recente data over het actuele energiegebruik nog niet beschikbaar zijn. Wel kan een gevoeligheidsanalyse worden gemaakt op basis van de recente energieprijzen. Verschillende leden van Uw Kamer (o.a. de heren Alkaya (SP), Van Raan (PvdD) en Grinwis (CU)) hebben waardevolle suggesties gedaan om mee te nemen in het onderzoek. Daarom heb ik toegezegd dat ik een nadere opzet van het onderzoek met Uw Kamer zal delen voordat het wordt uitgevoerd.

Stand van zaken isolatievouchers

Mevrouw Van der Plas (BBB) heeft gevraagd wat de stand van zaken is van de uitvoering van de motie Van der Plas, waarin de regering wordt opgeroepen om isolatievouchers aan burgers te verstrekken. De Minister voor VRO zal Uw Kamer nog voor het commissiedebat Klimaatakkoord Gebouwde Omgeving op 6 april a.s. een brief sturen over de uitwerking van het nationaal isolatieprogramma en de middelen die het Kabinet hiervoor heeft vrijgemaakt in het coalitieakkoord. In deze brief zal ook worden ingegaan op de motie Van der Plas.

Tarieven bij overstap naar andere energieleverancier bij faillissement

Het lid Omtzigt heeft gevraagd of geregeld kan worden of het overnemende energiebedrijf bij faillissement dezelfde tarieven zal moeten gaan hanteren als de tarieven in het huidige contract van de consument.

Vooropgesteld zij dat het uitermate vervelend is wanneer huishoudens te maken krijgen met het faillissement van hun energieleverancier. Bij het faillissement van een energieleverancier treedt de wettelijke procedure leveringszekerheid in werking treedt. Consumenten wiens leverancier failliet is gegaan, worden op grond van de besluiten Leveringszekerheid beleverd door een of meerdere nieuwe leverancier(s). Bij dit besluit staat de leveringszekerheid voorop, dat wil zeggen de zekerheid dat de consument kan rekenen op elektriciteit en gas en niet door het faillissement van de energieleverancier in een koud huis komt te zitten. Om deze consument van elektriciteit en gas te voorzien, moet de nieuwe leverancier voor deze consumenten extra elektriciteit en gas inkopen, tegen de op dat moment geldende markttarieven. Op dit moment zijn dat helaas hoge tarieven. De leverancier rekent deze hoge tarieven voor aan de nieuwe consument net als de leverancier dit doorberekent aan andere nieuwe consumenten.

Het is daarom helaas niet mogelijk om te verplichten dat de nieuwe leverancier dezelfde tarieven zal moeten gaan hanteren als de tarieven die de leverancier rekende die failliet gegaan is.

Wel hebben consumenten de vrijheid om over te stappen naar een nieuwe leverancier. In de periode vanaf het faillissement en het overgaan naar de nieuwe leverancier, de zogenoemde vensterperiode die maximaal 20 dagen duurt, kunnen de consumenten niet overstappen. Deze periode is nodig voor de leveringszekerheid, om te zorgen dat de overstap goed in de systemen geregistreerd wordt. Direct na de vensterperiode kunnen de consumenten weer overstappen naar een andere energieleverancier, met inachtneming van de reguliere wettelijke opzegtermijn.

Op dit moment laat de Minister van Klimaat en Energie een onderzoek doen naar de vraag of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Dat onderzoek gaat ook in op mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. De resultaten van dit onderzoek worden kort voor de zomer verwacht. De Minister van Klimaat en Energie zal de Tweede Kamer hierover informeren.

Tot slot

Met deze brief voldoen we aan de informatieverzoeken die zijn gedaan tijdens de eerste termijn van het debat over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen. We hopen dat we Uw Kamer hiermee voldoende informatie hebben verschaft om het debat te hervatten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij


X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Kamerstuk 27 926, nr. 363.

X Noot
4

De jaarlijkse huurstijging in de vrije sector is door de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten wettelijk gemaximeerd op inflatie + 1 procentpunt.

X Noot
5

CPB, Kansrijk arbeidsmarktbeleid – update minimumloonbeleid. Dit betreft een raming uit 2020 die de orde grootte goed weergeeft, een actuelere raming kan echter hoger of lager uitvallen.

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
7

Kamerstuk 28 362, nr. 56.

Naar boven