35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022

Nr. 153 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 juni 2022

Bij brief van 16 november 20211 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de instelling van de Commissie rol Koninklijk Huis in de zaak J.A. Poch (hierna: Commissie). Aanleiding hiervoor was een daartoe strekkende motie die op 16 september 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 107, item 12) door uw Kamer is aangenomen2. In genoemde brief is uw Kamer tevens geïnformeerd dat de Commissie wordt geleid door de heer prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan.

Op 20 juni 2022 heeft de Commissie haar rapport aan mij aangeboden. Het rapport treft u aan als bijlage bij deze brief. Hieronder ga ik kort in op het gerapporteerde onderzoek en de bevindingen.

Gevraagd was te onderzoeken of er beïnvloeding heeft plaatsgevonden vanwege het Koninklijk Huis of vanuit kringen rondom het Koninklijk Huis in de zaak tegen de heer J.A. Poch. Daarbij was ook verzocht de volgende aspecten in het onderzoek te betrekken:

  • de vraag hoe het onderzoek naar de heer J.A. Poch in de voorzomer van 2007 buiten het Openbaar Ministerie en de Nationale Recherche bekend kon zijn, aangezien slechts een gering aantal personen op dat moment op de hoogte was;

  • de betekenis van de door de toenmalige vicepresident van Eurojust gedane uitlatingen in zijn gesprek met de Commissie Dossier J.A. Poch.

De Commissie was hierbij bevoegd gedurende het onderzoek aanvullende vragen te formuleren en deze te onderzoeken en beantwoorden, indien zij dat dienstig achtte aan haar opdracht.

Blijkens het rapport heeft de Commissie haar onderzoek langs drie sporen uitgevoerd.

Ten eerste heeft de Commissie gezocht naar zoveel mogelijk feitelijke informatie rondom het telefoongesprek waarover de toenmalige vicepresident van Eurojust in zijn gesprek met de Commissie Dossier J.A. Poch heeft verklaard, om de identiteit van de beller alsnog vast te stellen.

Ten tweede heeft de Commissie onderzocht wanneer de Koning, de Koningin, Prinses Beatrix alsmede de kringen rondom het Koninklijk Huis op de hoogte zijn geraakt van de zaak Poch.

Tot slot heeft de Commissie onderzocht hoe informatie over het onderzoek naar de heer Poch in een zo vroeg stadium bekend heeft kunnen raken buiten de kringen van het Openbaar Ministerie en de Nationale Recherche, en of deze informatie bij het Koninklijk Huis of kringen daaromheen zou kunnen zijn beland.

De Commissie concludeert dat niets erop wijst dat het telefoongesprek met de toenmalige vicepresident van Eurojust is gevoerd vanuit de directe omgeving van het Koninklijk Huis. Daarnaast concludeert de Commissie dat alles erop wijst dat de Koning, de Koningin, Prinses Beatrix en de kringen rondom het Koninklijk Huis pas in een zodanig laat stadium op de hoogte zijn geraakt van de zaak Poch, dat zij het onderzoek naar de heer Poch niet hebben kunnen beïnvloeden. Tot slot geeft de Commissie aan dat in de periode voorafgaand aan het telefoongesprek met de toenmalig vicepresident van Eurojust reeds enige tientallen personen op de hoogte waren van het onderzoek naar de heer Poch. Het betreft personen werkzaam bij de Nationale Recherche en het Openbaar Ministerie, maar er is ook informatie gedeeld met personen zowel binnen intergouvernementele organisaties zoals Eurojust en Europol als daarbuiten. De Commissie acht het daarbij niet ondenkbaar dat via een van de vele personen die op de hoogte waren van het onderzoek informatie daarover naar buiten is gelekt. De Commissie geeft daarbij aan dat van een mogelijke lijn vanuit de groep geïnformeerden naar het Koninklijk Huis of zijn omgeving niet is gebleken.

In de eerdergenoemde Kamermotie van 16 september 2021 werd de regering verzocht «een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de vermeende beïnvloeding van het Koninklijk Huis in de strafzaak Poch», vanuit de gedachte dat «de commissie Machielse niet heeft kunnen uitsluiten dat het Koninklijk Huis heeft geprobeerd de strafzaak Poch te beïnvloeden of daartoe instructies heeft gegeven» en dat «het voor het aanzien van zowel de Nederlandse rechtsstaat als het Koninklijk Huis ongewenst en schadelijk is als de impressie van vermeende beïnvloeding van het Koninklijk Huis in de strafzaak Poch blijft voortbestaan». De Commissie merkt hierover op dat het «notoir lastig is om aan te tonen dat iets niet heeft plaatsgevonden, in casu bemoeienis met het onderzoek Poch vanuit het Koninklijk Huis: afwezigheid van bewijs is nu eenmaal niet hetzelfde als bewijs van afwezigheid». Daaraan voegt de Commissie toe dat zij zich naar beste vermogen van deze taak heeft gekweten en zich heeft ingespannen om zoveel mogelijk relevante feiten te weten te komen3. Het resultaat is een zorgvuldig en gedetailleerd uitgevoerd onderzoek. Ik ben de Commissie en haar ondersteuning hiervoor zeer dankbaar.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Kamerstuk 35 925 VI, nr. 27.

X Noot
2

Kamerstuk 35 570 VI, nr. 127.

X Noot
3

Rapport Commissie rol Koninklijk Huis in de zaak J.A. Poch, p.7.

Naar boven