35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022

Nr. 122 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 2021

Tijdens het debat op 14 september jl. over de gang van zaken rondom de uitlevering van de heer Poch (Handelingen II 2020/21, nr. 105, item 24), heb ik uw Kamer gemeld dat strafrechtelijke rechtshulp niet openbaar gemaakt kan worden. Op 17 september jl. heb ik het rechtshulpverzoek van de Argentijnse autoriteiten van 24 juni 2009 ter vertrouwelijke inzage gelegd bij uw Kamer (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 129). Naar aanleiding van het verzoek van de Vaste commissie voor Justitie en Veiligheid (hierna: de VKC) van 29 september jl. met betrekking tot openbaarmaking van het rechtshulpverzoek van de Argentijnse autoriteiten van 24 juni 2009 heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 28 oktober jl. nader gemotiveerd waarom dit rechtshulpverzoek niet openbaar gemaakt kan worden (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 19). Op 3 november jl. heeft de VKC een nadere toelichting op mijn brief van 28 oktober jl. gevraagd. In het bijzonder is gevraagd of aan de Argentijnse autoriteiten is gevraagd of zij bezwaar hebben tegen openbaarmaking van eerdergenoemd rechtshulpverzoek.

Zoals ik eerder aan uw Kamer mededeelde, wordt de communicatie en afstemming die in het kader van een rechtshulpverzoek plaatsvindt, in het interstatelijke diplomatieke verkeer als strikt vertrouwelijk aangemerkt. Nederland heeft met veel landen een wederzijdse rechtshulprelatie.

Landen vertrouwen erop dat hetgeen zij in het kader van rechtshulp-, signalerings- en uitleveringsverzoeken met Nederland delen vertrouwelijk wordt behandeld. Het schenden van het beginsel van vertrouwelijkheid tast de positie van Nederland als betrouwbare partner in het kader van criminaliteitsbestrijding aan, hetgeen tevens een verslechtering van de Nederlandse informatiepositie tot gevolg kan hebben. Een verminderd vertrouwen kan er immers toe leiden dat andere landen zich terughoudender opstellen in de samenwerking met Nederland.

Het openbaar maken van een rechtshulpverzoek, al dan niet met toestemming van het rechtshulp-verzoekende land, acht ik een zeer onwenselijk precedent dat ertoe kan leiden dat andere landen zich terughoudender opstellen in de samenwerking met Nederland.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven