35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022

Nr. 19 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 oktober 2021

Tijdens het debat met uw Kamer aangaande het dossier Julio Poch op 14 september jongstleden heb ik u gemeld dat strafrechtelijke rechtshulp niet openbaar gemaakt kan worden (Handelingen II 2020/21, nr. 105, item 24). Op 17 september heb ik het rechtshulpverzoek van de Argentijnse autoriteiten van 24 juni 2009 ter vertrouwelijke inzage verstrekt aan uw Kamer. Naar aanleiding van het verzoek van de Vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van 29 september met betrekking tot openbaarmaking van het rechtshulpverzoek van de Argentijnse autoriteiten van 24 juni 2009 motiveer ik nader waarom dit rechtshulpverzoek niet openbaar gemaakt kan worden.

Strafrechtelijke rechtshulp is een belangrijk instrument in de strijd tegen de internationale criminaliteit. Rechtshulp stelt onder andere opsporingsinstanties in de gelegenheid om informatie in internationaal verband met elkaar te delen. Vertrouwelijkheid vormt hierbij een essentieel element. Een grondbeginsel van internationale rechtshulp is bovendien dat informatie opgenomen in een rechtshulpverzoek, niet voor andere doeleinden mag worden gebruikt dan voor de uitvoering van dat verzoek. Dit houdt dus tevens in dat deze informatie niet voor andere doeleinden mag worden verspreid.

Landen vertrouwen erop dat hetgeen zij in het kader van rechtshulp-, signalerings- en uitleveringsverzoeken met Nederland delen vertrouwelijk wordt behandeld. De communicatie en afstemming die in het kader van een rechtshulpverzoek plaatsvindt, wordt in het interstatelijke diplomatieke verkeer dan ook als strikt vertrouwelijk aangemerkt. Het schenden van dit beginsel van vertrouwelijkheid tast de positie van Nederland als betrouwbare partner in het kader van criminaliteitsbestrijding aan, hetgeen tevens verslechtering van de Nederlandse informatiepositie tot gevolg kan hebben. Een verminderd vertrouwen kan er immers toe leiden dat staten zich terughoudender opstellen in de samenwerking met Nederland.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven