35 925 IV Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2022

Nr. 64 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT

Vastgesteld 18 mei 2022

De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft op 14 april 2022 overleg gevoerd met mevrouw Van Huffelen, Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, over:

  • de brief van de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering d.d. 8 april 2022 inzake stand van zaken uitvoering kabinetsreactie Raad van State/ibo KR (Kamerstuk 35 925-IV, nr. 60).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Paul

De griffier van de commissie, Meijers

Voorzitter: Van den Berg

Griffier: Meijers

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Van den Berg, Bouchallikh, Ceder, Eppink, Kamminga, Kuiken en Wuite,

en mevrouw Van Huffelen, Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering.

Aanvang 16.16 uur.

De voorzitter:

Goedemiddag iedereen. Hierbij open ik de vergadering. Aan de orde is het debat over koninkrijksrelaties en dan met name over de governancestructuur. Ik heet de Staatssecretaris welkom. Ook heet ik de Kamerleden welkom: meneer Ceder namens de ChristenUnie, mevrouw Wuite namens D66, mevrouw Bouchallikh namens GroenLinks, meneer Eppink namens JA21 en mevrouw Kamminga namens de VVD. Zelf ben ik Joba van den Berg namens het CDA. Ik zal straks dus ook even aan een van de andere leden vragen om het voorzitterschap over te nemen. Natuurlijk heet ik ook de griffier, alle ondersteuning en de mensen in de zaal welkom.

Ik hoor van de griffier dat de spreektijd vijf minuten is. Ik zou als eerste graag het woord willen geven aan meneer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Het is altijd fijn om over de BES te mogen spreken. Ik zal mijn bijdrage doen, maar daarna zal ik helaas moeten vertrekken door een combinatie van verschillende debatten die achter elkaar lopen. Maar ik hoop hiermee ook een bijdrage te kunnen leveren.

Voorzitter. Er is een duidelijk agendapunt, namelijk good governance of governance ten aanzien van de BES. Het is een belangrijk onderwerp, een onderwerp waar we het afgelopen jaar in de Kamer ook over gedebatteerd hebben. De vraag die speelt, is: wat is de rol van Europees Nederland? Waar houdt die verantwoordelijkheid op? En waar kan je de lokale besturen meer ruimte geven? Dat is een spannend spanningsveld, waarover we in het debat vaak met elkaar van mening verschillen en argumentatie over uitwisselen. Maar ik ben in ieder geval blij dat er aandacht voor is en dat er werk van wordt gemaakt. Wat de ChristenUnie betreft is een gelijkwaardige relatie tussen de BES-eilanden en Europees Nederland essentieel. Dat betekent ook dat er stappen gezet moeten worden om die gelijkwaardigheid vorm te geven, niet alleen ten opzichte van Europees Nederland, maar ook wat betreft de status als gemeente. Ik zie dat de Staatssecretaris daar in de brief een aantal zaken over naar voren brengt.

Ik heb vooral een aantal vragen, omdat de brief voor zichzelf spreekt. Allereerst geeft de Staatssecretaris aan dat versterking van het ambtelijk apparaat essentieel is. Dat hoort de ChristenUnie ook van de contacten op de BES-eilanden. Tegelijkertijd horen we twee punten. Ik wil die gelijk voorleggen. Allereerst is het goed om te detacheren. Het is goed om kennis en kunde in huis te halen, maar daar zitten twee nadelen aan. Eén. De verdringing van mogelijk lokaal talent, hoe goedbedoeld ook. Dat zijn de signalen die wij krijgen. Ook zie je dat er door het detacheren verloop is. Kennis en kunde vloeien steeds weg, omdat er steeds verschillende personen op belangrijke posten zitten die vaak ook weer ingewerkt zouden moeten worden.

Dit zijn de signalen die ik krijg, natuurlijk vanuit een bepaald perspectief. Ik zou graag aan de Staatssecretaris willen vragen of zij dit herkent. Zo ja, welke stappen kunnen wij zetten om er in ieder geval voor te zorgen dat wij lokaal talent ontwikkelen en de ruimte geven? Hoe zorgen we er daarbij ook voor dat kennis en kunde niet wegvloeien en dat er geen rotatiesysteem is waardoor wij het onszelf uiteindelijk bemoeilijken om de governancestructuur van de BES-eilanden op orde te krijgen? Dat is voor ons een belangrijke vraag. Dat is een spanningsveld. We zien in dat het juist heel goed is om extra inspanningen te leveren. Wij zijn bijvoorbeeld ook heel blij met de 2 miljoen extra om te investeren. Dat is dus een broos spanningsveld wat ons betreft, maar ik hoor graag de visie van de Staatssecretaris ten aanzien van dit onderwerp.

Voorzitter. Dan de vrije uitkeringen. In het vorige debat hebben we het daar ook over gehad, dus ik kan er kort over zijn. Daarover is ook een motie aangenomen die wij hebben medeondertekend. Mevrouw Van den Berg was daarvan de hoofdindiener. We verwachten bij de Voorjaarsnota een uitwerking daarvan. We zullen het moeten doen met het extra geld dat hier tijdens de coalitieonderhandelingen voor is uitgetrokken, maar we willen toch ook een stip op de horizon. Wat is ervoor nodig om er op termijn echt voor te zorgen dat de vrije uitkeringen volledig en compleet matchen met de uitdagingen die de BES-eilanden kennen? We kunnen dat alleen doen als we echt die langetermijnhorizon en dat langetermijnperspectief hebben, waardoor we als parlement daarop kunnen sturen. Ik vraag me af hoe de Staatssecretaris daarnaar kijkt.

Voorzitter. Dan per eiland een aantal vragen, eerst ten aanzien van Sint-Eustatius. We hebben het eerder gehad over de situatie daar. Er is nu een motie aangenomen waarin staat dat we volgend jaar bij de verkiezingen in ieder geval in fase twee moeten zijn. Mij is ter ore gekomen dat het richting de verkiezingen heel ingewikkeld kan zijn om mensen te motiveren en dat kan ik ook wel begrijpen. Er is vrees voor een lage opkomst, omdat mensen zich afvragen waar ze voor stemmen. Dat is begrijpelijk, want als je moet stemmen voor een eilandsraad die de facto nog niet functioneert, dan kan dat demotiverend werken. Ik zeg niet dat dat zo is, maar dat zou wel zo kunnen zijn. Ik vraag me af of deze Staatssecretaris deze zorgen mogelijk herkent. Wat zouden we kunnen doen om ervoor te zorgen dat het opkomstpercentage omhooggaat?

De voorzitter:

Meneer Ceder, wilt u afronden alstublieft?

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ja, voorzitter. Zijn dit al vijf minuten?

De voorzitter:

Ja.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Voorzitter, dan ga ik nog wat korter zijn. Ik heb een heel specifiek punt, maar het heeft ook met governance te maken. Op Sint-Eustatius en Saba zijn er al een aantal jaren geen notarissen. Dat bemoeilijkt hele praktische en belangrijke zaken. Volgens mij is het een essentiële basisdienstverlening. Ik vraag me af of de Staatssecretaris dit herkent en daar iets mee kan doen.

Tot slot, voorzitter, als u mij dat toestaat. Sinds de covidperiode is het aantal vluchten dat vanuit Statia maar ook vanuit Saba vertrekt, verminderd. Wij hebben een staatsdeelneming in Winair. De covidpandemie lijkt tot een einde te komen, maar het aantal vluchten is alsnog beperkt. Dat leidt ook voor bepaalde basisdienstverleningen tot uitdagingen.

De voorzitter:

Uw vraag, meneer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Mijn vraag aan de Staatssecretaris is: herkent de Staatssecretaris dit? En is zij bereid om, ook met het oog op onze staatsdeelneming, te kijken of wij in ieder geval het aantal vluchten kunnen opschroeven?

De voorzitter:

Ik wil toch aan de andere leden vragen om iets meer binnen de tijd te blijven. Als ik zeg «afronden», dan hebt u in feite al vijf minuten gehad. Meneer Ceder had deze keer de mazzel dat hij de eerste was. Mevrouw Wuite.

Mevrouw Wuite (D66):

Hartelijk dank, voorzitter. Fijn om hier weer bij dit debat te zijn. Afgelopen maandag vond in onze Tweede Kamer het Nationaal Jeugddebat plaats. Dit terugkerende initiatief om jongeren te betrekken bij politiek en maatschappij is hartstikke mooi. Maandag vroeg ik mij af of de Bonairiaanse, Sabaanse en Statiaanse jongeren ook participeren, of hun stem gehoord wordt en of ook zij zich vertegenwoordigd voelen. Kan de Staatssecretaris bijvoorbeeld reflecteren op jongerenparticipatie, zeker gezien het feit dat, zoals mijn voorganger net al aangaf, de gemiddelde opkomst bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen op Bonaire op 23% lag en bij de EP-verkiezingen het slechts 12% was?

Dan even een ander onderwerp. De commissie-Spies concludeert in 2015 onder andere – dat is de aanleiding – dat positieve ontwikkelingen sinds 10-10-10 worden overschaduwd door een breed gevoelde en een beetje toegenomen teleurstelling. Hier in Europees Nederland voeren we natuurlijk ook een actieve politieke discussie over de kloof tussen burger en de overheid. Vandaag staat in dit commissiedebat dus de zogenaamde governance centraal. Een te lage opkomst, de kloof, een gevoel van teleurstelling bij de burgers van Caribisch Nederland over de dienstverlening van de overheid en het welvaartsniveau geven de urgentie van dit debat weer, evenals drie evaluatierapporten van de commissie-Spies, de voorlichting van de Raad van State, het ibo uit 2019 en een heldere kabinetsreactie. We moeten toe naar een betere samenwerking, sterkere kwaliteit en slagvaardigheid van het lokaal bestuur en het ambtelijk apparaat, en een betere inbedding van Caribisch Nederland in de Europees-Nederlandse systemen en structuren. Ik dank de Staatssecretaris dus voor haar brief met een update. De brief ademt commitment en geeft een optimistische toon om sneller en ook samen aan de slag te gaan en beter af te stemmen door middel van één loketfunctie voor overheidsdienstverlening.

De inzet van D66 is om Bonaire, Saba en Sint-Eustatius een gelijkwaardig onderdeel te maken van Europees Nederland, gebaseerd op de grondwettelijke principes van een decentrale rechtsstaat. Gelijkwaardigheid in wetgeving, verbetering van de bestuurlijke verhoudingen en de menselijke maat, net als in de gezondheidszorg, zoals ik vorige week met schriftelijke vragen bepleitte, moeten terug in de overheidsdienstverlening.

Voorzitter. Op basis van de drie thema's uit de brief van de Staatssecretaris heb ik een aantal vragen. Mijn eerste vraag is of de Staatssecretaris concreet kan toelichten welke maatregelen sinds de kabinetsreactie in 2019 zijn ondernomen. Of en hoe is het welzijn sinds 10-10-10, en ook sinds 2019 verbeterd? Mijn tweede vraag is of het de ambitie is om verder weg te bewegen van de overgenomen Antilliaanse wetgeving richting «overname tenzij» van de Europees-Nederlandse wetgeving. Kan de Staatssecretaris misschien meer zeggen over welke nieuwe wetgeving ze eventueel denkt te willen introduceren om die gelijkwaardigheid gestalte te geven? En wanneer is het wetgevingstraject afgerond?

Voorzitter. D66 wil duidelijkheid over de inkleuring van wat gelijkwaardigheid betekent en uiteindelijk ook van het eindperspectief. Wat betreft de verbetering van de bestuurlijke verhoudingen tussen het Rijk en de openbare lichamen horen we graag wat de Staatssecretaris vindt van wat het ibo en de Raad van State als aanbeveling hebben gegeven over de positie van de Rijksvertegenwoordiger en of die zou moeten worden afgeschaft. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat dit bijvoorbeeld bij de wetswijziging van de WolBES zal worden opgelost? De eilanden ervaren de positie van de Rijksvertegenwoordiger en van de RCN namelijk eerder als onnodig en vertragend, zo heb ik begrepen.

Voorzitter. Het transitieproces van de RCN is inderdaad nog vrij algemeen. Kan de Staatssecretaris het tijdpad aanleveren van de transitie naar één loket en de capaciteitsversterking van de ambtenaren, waar mijn collega net ook al over sprak? Hoe ziet zij eigenlijk de rol van die kwartiermaker, en dan met name ten opzichte van de dg en de Rijksvertegenwoordiger?

De bestuursafspraken en de taakverdeling tussen het openbaar lichaam en het Rijk komen voor de zomer, zo is aangegeven in de brief. D66 spreekt de wens uit dat hierbij het welzijn van de burger op de eilanden met een sterke decentrale lokale overheid leidend is. Deelt de Staatssecretaris deze mening? En komt er voor Statia deze zomer dan ook een bestuursakkoord?

Nog een vraag tot slot. We hebben begrepen dat een internetabonnement minimaal 80 dollar per maand kost. Kan de Staatssecretaris toelichten hoe het staat met de digitale infrastructuur en of een internetabonnement wel betaalbaar is voor een gezin op bijstandsniveau?

Voorzitter, ter afsluiting. Ik vind het belangrijk om stil te staan bij de toekomst van Caribische jongeren. Ik wil ze graag ook een boodschap meegeven. Na twaalf jaar is er een gemengd beeld. Er is ook sprake van teleurstelling en daar moeten we eerlijk over zijn. Armoede en kansenongelijkheid manifesteren zich helaas. Dat heeft extra druk gelegd op de fysieke afstand tussen Kralendijk, The Bottom, Oranjestad en Den Haag. Mijn pleidooi en de inzet van D66 voor de komende drie jaar is daarom ook om te zorgen voor toenadering en een actievere burgerparticipatie. Ook is mijn inzet dat politiek en bestuur keihard werken aan tastbare resultaten. Ik ben ervan overtuigd dat wij het bestaande gevoel kunnen ombuigen naar hoop en naar vertrouwen, in het bijzonder met het oog op de toekomst van Caribische jongeren en de representatie van de nieuwe generatie. Ik zou niet «islanders» met «is» willen zeggen, maar «i-landers». Dat refereert ook aan die digitale overheid.

De voorzitter:

U was er ook een halve minuut overheen, maar ik zag aan uw gezicht dat u echt aan het eindigen was. En dan weet mevrouw Bouchallikh natuurlijk dat ik in ieder geval een halve minuut speling geef, zou je haast zeggen. Mevrouw Wuite, kunt u alstublieft uw microfoon uitdoen? Dank.

Dan gaan we naar mevrouw Bouchallikh van GroenLinks. Gaat uw gang.

Mevrouw Bouchallikh (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Ik zal m'n best doen.

In de brief die de Staatssecretaris ons heeft gestuurd, staan veel goede intenties en goede doelstellingen, maar als ik eerlijk ben was de brief ook behoorlijk algemeen en soms zelfs een beetje vaag. Ik heb tijdens het lezen regelmatig gedacht: dit klinkt op zich als een heel goed idee, maar wat betekent dit nu precies, en wat is de termijn waarop deze plannen zullen worden gerealiseerd? Ik probeer mij bij alle goede intenties ook steeds af te vragen wat de inwoners van de eilanden precies zullen opschieten met deze brief. Hoe worden de problemen waar zij dagelijks mee te maken hebben op korte termijn voortvarend aangepakt? Graag hoor ik van de Staatssecretaris hoe zij naar mijn observaties kijkt. Kan zij zich voorstellen dat mensen die haar brief lezen er nog niet gerust op zijn dat er op alle punten snel verbeteringen zullen volgen? Het verbeteren van het dagelijks leven van de mensen die op de eilanden wonen en het beschermen van de leefomgeving zouden namelijk de doelen moeten zijn van alles wat we doen, ook qua governance.

Laat ik een wat mij betreft cruciale passage uit de brief benoemen, waarover ik graag wat meer van de Staatssecretaris hoor. Zij schrijft: «Het kabinet streeft ernaar dat Caribisch Nederland qua voorzieningenniveau op termijn gelijkwaardiger is aan het niveau van het Europees-Nederlandse stelsel.» Drie woorden bleven bij mij hangen: op termijn gelijkwaardiger. Wat bedoelt de Staatssecretaris hier nu concreet mee? Waarom niet een gelijkwaardig voorzieningenniveau? Ik begrijp dat er een verschil is tussen gelijk en gelijkwaardig, maar ik ben toch benieuwd waarom de Staatssecretaris het op deze manier invult. En wat bedoelt zij precies met «op termijn»? Kunnen we hiervoor een concrete datum afspreken?

De Staatssecretaris en GroenLinks zijn het erover eens dat er op een aantal belangrijke thema's vooruitgang moet worden geboekt. In de brief wordt gesproken over urgente onderwerpen als armoedebeleid, arbeidsbemiddeling, infrastructuur, woningbouw, digitalisering, ruimtelijke ordening, natuur, landbouw, dienstverlening voor de burgers en de wijze waarop dit moet worden gefinancierd. Ik zou echter ook graag van de Staatssecretaris op deze onderwerpen concreter horen wat we op welke termijn gaan doen om de inwoners op de eilanden hierbij verder te ondersteunen. Ik zou het daarom fijn vinden als de Staatssecretaris bij alle voornemens uit haar brief een tijdpad geeft, zodat we als Kamer goed kunnen monitoren hoe het met de verschillende ambities staat. Kan zij dit toezeggen? Op dit punt zou ik ook graag wat meer willen horen over het tijdpad voor de inhaalslag om het achterstallig onderhoud van wet- en regelgeving in te halen. Wanneer ontvangen we het wetgevingsoverzicht?

Ik wil ook graag iets zeggen over de financiële middelen en de financiering van Caribisch Nederland. Ik ben blij met de extra middelen die het kabinet vrij wil maken, maar hoe weten we zeker dat er voldoende middelen gereserveerd zijn om alle doelen op een redelijke termijn te behalen? Hoe zorgen we ervoor dat de middelen via de vrije uitkering en via de departementale begrotingen effectief worden ingezet, en er geen onnodige discussie ontstaat over wie wat moet financieren?

Ik lees dat er nog veel overleg plaatsvindt, maar we hebben gezien dat dat soort overleggen ontzettend lang kunnen duren. Soms kunnen die overleggen bepaalde processen in de weg gaan zitten, met name bij de verdeling en de inzet van financiële middelen. Laten we vooral proberen om snel concrete problemen op te lossen, want uiteindelijk is iedereen daar het meest bij gebaat.

Tot slot, voorzitter, nog twee vragen. Allereerst over het versterken van het ambtelijk apparaat op de BES. Het is goed dat hier actief werk van wordt gemaakt. Ik vroeg me nog wel af of er ook mogelijkheden zijn voor uitwisseling van ambtenaren van de eilanden, als daar behoefte aan zou bestaan, zodat zij bijvoorbeeld een bepaalde periode bij een gemeente in Europees Nederland kunnen meelopen. Ik was ook blij met de vragen van collega Ceder op dat punt. Het is immers ontzettend belangrijk dat talenten worden ontwikkeld en op een bepaalde manier ook ter plaatse blijven. Dit zou daar misschien bij kunnen helpen. Het lijkt mij daarom goed als dit soort uitwisselingen actief worden gestimuleerd.

Tot slot een vraag over de coördinatie binnen het Rijk. De Raad van State concludeerde in zijn advies dat er nog vaak onduidelijkheid is over de coördinatie vanuit Den Haag. Ik lees in de brief dat er veel overleggen zijn en er nog meer overleggen bij zullen komen. Als het behulpzaam is, dan ben ik daar uiteraard niet tegen. De vraag is wederom wel of dit de problemen gaat oplossen. Kan de Staatssecretaris vandaag nog eens helder uitleggen hoe de coördinatie er nu uitziet? Hoe zou deze er wat haar betreft idealiter uitzien?

Dank u wel.

De voorzitter:

U hebt gecompenseerd wat de anderen te veel hebben gedaan, dus complimenten daarvoor.

Mevrouw Bouchallikh (GroenLinks):

Ik help graag m'n collega's.

De voorzitter:

Intussen is ook mevrouw Kuiken van de PvdA in ons midden gekomen. Meneer Eppink, ik geef u het woord.

De heer Eppink (JA21):

Dank u wel, voorzitter. We spreken vandaag over de governance in Caribisch Nederland. Sinds 2010 zijn de BES-eilanden bijzondere gemeenten, met de nadruk op «bijzonder». Tussen Nederland en de BES-eilanden is een strijd gaande over de mate van autonomie. Voor volledige zelfstandigheid hebben de BES-landen niet gekozen. Men wilde niet dezelfde status en verantwoordelijkheden als Curaçao, Aruba en Sint-Maarten. Een volledige gelijkschakeling van levensniveau ligt evenmin in de rede. Dit is financieel gezien namelijk niet mogelijk.

De hand ophouden is makkelijk, maar er zullen de komende jaren toch echt eigen inkomsten gegenereerd moeten worden. Ik zou willen pleiten voor meer contacten met de BES-eilanden op niet-ambtelijk niveau. Neem bijvoorbeeld een economische samenwerking tussen Europees-Nederlandse bedrijven en het bedrijfsleven op de BES-eilanden. Nederland kan samen met Caribisch Nederland ook het Latijns-Amerikaanse vasteland op. Vooral in Colombia zijn er uitgelezen mogelijkheden. Hoe ziet de Staatssecretaris deze mogelijkheden in Colombia?

Vaak zijn cultuurverschillen de oorzaak van problemen. Om cultuurverschillen te overbruggen, moet een modus worden gevonden om samen te werken. Er moet een vorm van inlevingsvermogen zijn en men moet leren accepteren. Ik heb dat zelf geleerd, omdat ik ooit cursussen Belgiëkunde gaf op het Koninklijk Instituut voor de Tropen, om aan expats en Nederlanders uit te leggen wat de culturele verschillen zijn tussen Nederland en Vlaanderen. U zult begrijpen dat die verschillen tussen Nederland en de BES-eilanden nog een beetje groter zijn. Maar ik heb er veel van geleerd. Je moet er begrip voor hebben. De onderlinge verschillen tussen de eilanden en Nederland doen het bestuur op de eilanden niet veel goeds. Vroeger was er vooral een cultuurverschil tussen de Benedenwindse en Bovenwindse Eilanden. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is: hoe ziet zij de rol van cultuurverschillen in onze relatie met de BES-eilanden?

De reden voor de status aparte van Aruba was indertijd dat Aruba af wilde van «de dictatuur van Curaçao», zoals dat werd genoemd. Dit had op zich weinig te maken met de verhouding met Nederland. Op de BES-eilanden speelde een ander cultuurverschil. Nederlandse ambtenaren denken dat de ze problemen op de BES-eilanden wel even zullen oplossen, maar dat werkt helemaal niet in de culturele setting van de Cariben. In Nederland overigens evenmin. Het is de maakbare samenlevingsgedachte die dan vaak het voortouw heeft. De BES-eilanden zullen de problemen vooral zelf moeten oplossen. Nederland kan en wil helpen waar nodig. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is: waar ligt de grens van Nederland omtrent de rol in het bestuur van de BES-eilanden?

Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Eppink. Kunt u ook uw microfoon even uitdoen? Dank. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Kamminga van de VVD.

Mevrouw Kamminga (VVD):

Dank u wel, voorzitter. We zitten hier vandaag, zoals al is gememoreerd, om over de governance van Caribisch Nederland te spreken. Dat is echt een belangrijk onderwerp. Als we namelijk de ambities willen waarmaken, zoals wij onlangs nog bespraken naar aanleiding van de hoofdlijnenbrief, dan is het essentieel om te kijken naar de wijze waarop wij vanuit Europees Nederland samenwerken met Caribisch Nederland.

«Samen-werken» is dan ook niet voor niets de titel van het interdepartementaal beleidsonderzoek. Hoewel dat stamt uit 2019, zijn de aanbevelingen ook nu nog actueel. Want helaas moeten we met elkaar constateren dat er ondanks alle inspanningen nog steeds veel werk te verzetten is om echt tot integraal, passend en effectief beleid te komen. Ik deel de constatering of observatie van mijn collega van GroenLinks naar aanleiding van de brief. De brief staat namelijk inderdaad vol met goede voornemens en plannen. Dat is natuurlijk gewoon heel erg mooi en daar ben ik ook blij mee, maar het is ook nog weinig concreet en er staan weinig uitgewerkte plannen in, terwijl de conclusies uit het ibo en van de Raad van State toch vrij helder en herkenbaar zijn: de samenwerking tussen departementen en die met de openbare lichamen moet worden verbeterd, de kwaliteit en slagvaardigheid van het lokaal bestuur en het ambtelijk apparaat dienen versterkt te worden, en we moeten zorgen voor een betere inbedding van Caribisch Nederland in de Europese systemen en structuren. Natuurlijk ziet ook de VVD dat er goede stappen zijn gezet en dat er qua capaciteit en ondersteuning veel wordt gedaan. Maar ook ik ben benieuwd wat we nu concreet gaan doen om het beleid effectief en integraal te maken. Wat gaan de burgers daarvan merken? Het blijft voor mij frustrerend dat we het niet voor elkaar krijgen om het op deze drie eilanden goed geregeld te krijgen.

Zoals wel vaker in Kamerbrieven ligt de focus van het kabinetsbeleid op extra overlegstructuren, nieuwe kwartiermarkers en projectgroepen, in plaats van op gewoon aan de slag gaan. Ik sprak onlangs een van mijn voorgangers in dit dossier. Hij gaf een tekenend voorbeeld. Hij vroeg tijdens een van zijn werkbezoeken – dat was op Bonaire, als ik het goed heb begrepen – naar de stand van zaken op het gebied van landbouw en op welke wijze de financiële middelen die beschikbaar waren gesteld, waren ingezet. Het antwoord was dat er inmiddels een kwartiermaker was aangesteld, terwijl je toch zou denken dat als je voedsel wilt verbouwen, je meer aan een boer hebt dan aan een kwartiermaker.

Een essentieel onderdeel uit de onderzoeken is de invulling van de coördinerende functie van BZK. We hebben het hier in het vorige debat ook al over gehad. Acht de Staatssecretaris zichzelf en haar ministerie qua bevoegdheden en middelen voldoende in staat om de voorgestelde coördinerende rol ook echt goed in te vullen? Hoe verhoudt dit zich tot het «comply or explain»-principe ten behoeve van nieuw beleid, wetgeving en investeringen? De VVD is het er helemaal mee eens dat ieder ministerie zijn verantwoordelijkheid moet nemen, maar hoe voorkomen we nou echt dat het beleid versnipperd wordt en we verzanden in hapsnapprojecten per ministerie? De heer Ceder kaartte het ook al aan: daarna verdwijnt door het grote verloop ook nog eens de kennis en kunde weer. Maar omgekeerd geldt het ook: er moet voldoende aandacht zijn bij de ministeries voor het bijzondere karakter van de eilanden. Mijn buurman, de heer Eppink, schetste dat al: er zijn niet alleen verschillen tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland, maar ook tussen de eilanden zelf zijn de verschillen groot. Daar moeten we ook rekening mee houden, ook in ons beleid.

Voorzitter. We moeten echt toe naar integrale en duurzame plannen, waarin helder vermeld staat wie verantwoordelijk is voor wat en welke doelen gehaald dienen te worden op welke termijn. Welke rol ziet de Staatssecretaris hierin bijvoorbeeld weggelegd voor de stuurgroep Caribisch Nederland? Wie heeft in die stuurgroep eigenlijk doorzettingsmacht?

In het verlengde daarvan hebben wij ook vragen over de rol van de Rijksvertegenwoordiger. Wat is daarin de stand van zaken? Die discussie loopt al lang, maar wat is nu het plan?

Voorzitter. In dat kader zijn natuurlijk zowel de WolBES als de FinBES essentieel. Ook de Minister refereert daaraan in haar brief. Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze wetswijzigingen? Hoe hangt dit samen met de wetswijziging die de Staatssecretaris in voorbereiding heeft met – even kijken of ik het goed lees – «als doel de verhouding tussen Caribisch Nederland en Europees Nederland minder bureaucratisch te maken en het toezicht in te richten als middel en niet als doel»? Nog los van de samenhang, ben ik ook nog wel nieuwsgierig naar wat er nou precies wordt bedoeld met die zinsnede.

Tot slot, voorzitter. Een belangrijk punt in de samenwerking is het verschil in schaal qua bestuurskracht tussen de BES en Nederland. Dat is ook vaak een belangrijke verklaring van waarom Nederlands beleid niet altijd aansluit op de werkelijkheid van de eilanden. Het kan daarom wellicht interessant zijn om te kijken wat we kunnen leren van de samenwerkingsverbanden tussen Caribisch Nederland en een aantal Nederlandse gemeenten, bijvoorbeeld Rotterdam. Los van de schaal zijn gemeenten vaak ook praktischer ingesteld dan ministeries. Wellicht kunnen dergelijke samenwerkingsverbanden ons dan ook inzichten geven waarmee we op rijksniveau ook ons voordeel kunnen doen. Kan de Staatssecretaris daarop reflecteren? Kan zij aangeven of zij al positieve resultaten daarvan ziet?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Kamminga. Dan mevrouw Kuiken van de Partij voor de Arbeid.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

U mag zelf ook eerst, of vindt u dat niet prettig?

De voorzitter:

Nou, de voorzitter moet volgens mij als laatste, dus ik geef u graag het woord, mevrouw Kuiken.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Dank. Het is wel een beetje een gemankeerde inbreng. Ik blijf ook niet tot het einde. Ik ga hier geen gewoonte van maken, maar het was een beetje een rare week.

Voorzitter. Veel dank dat we hier vandaag over de governance kunnen spreken. Eigenlijk valt alles daaronder en daarmee wellicht niks. Ik denk dat het belangrijk is dat we nu niet alleen maar kijken naar wat er aan de andere kant wellicht beter kan. Volgens mij moeten we vooral ingaan op wat wijzelf beter kunnen doen in de governance. Je gaat immers maar beperkt over wat een ander doet en vooral heel veel over wat je zelf doet.

Volgens mij gaat het ook altijd om de belangen van de inwoners van het land en niet om de belangen van bestuurders of politici. Daar doen we het namelijk uiteindelijk niet voor. Het is ook niet zo relevant of er daar mot of ruzie is.

Dan mijn vragen. Ik vind het van essentieel belang dat we wetgeving, juridische kaders en zaken zoals een sociaal minimum vanuit onze kant zo snel mogelijk op orde hebben. We moeten repareren wat er in 10-10-10 niet gelijkwaardig of in ieder geval niet evenredig is geregeld. Want wil je op gelijke voet met elkaar praten over samenwerken en tegen een ander kunnen zeggen wat hij of zij niet goed doet, dan moeten dat soort fundamentele basisvoorwaarden, die ook gewoon mensenrechten zijn, gewoon goed geregeld zijn. Mijn eerste vraag aan de Staatssecretaris is: is zij het daarmee eens?

Ten tweede vind ik met samenwerken altijd dat je moet regelen wat een ander niet kan, maar ook moet loslaten wat een ander wel kan. Daarom vind ik Saba een goed voorbeeld. Geef hun meer vertrouwen, want ze hebben in de afgelopen jaren eigenlijk voortdurend financieel goed beleid gevoerd. Ze hebben verantwoordelijk genomen, ook in een hele moeilijke tijd met corona. Ik vind dat zij daarin meer verantwoordelijkheid kunnen dragen.

Bonaire heeft altijd gezegd: geef ons meer verantwoordelijkheid voor onderstand, want wij kennen onze mensen, onze pappenheimers, en we weten wat onrecht is en waar recht gedaan moet worden. Ik zou zeggen: geef die verantwoordelijkheid aan henzelf in plaats van dat we het vanuit rijksorganen moeten regelen.

Ten derde, Statia. Daar zie ik dat zij zich tekortgedaan voelen omdat ze nog steeds in een democratisch gat zitten. Gelijktijdig ben ik niet zonder meer optimistisch dat je alles los kan laten als er geen daadwerkelijke stappen worden gezet. Dat zie ik als een spagaat. Die zit daarin, maar het is wel nodig. Graag een reflectie van de Staatssecretaris daarop.

Dan een vraag over de coördinerende rol van Binnenlandse Zaken. Dat kwam tijdens het vorige debat ook nadrukkelijk aan de orde. We moesten bijna met elkaar een gevecht aangaan over welke verantwoordelijkheden de Staatssecretaris wel wilde versus welke ze niet wilde hebben, ook omdat het natuurlijk altijd tenenwerk is in een kabinet: wie geld geeft, vindt ook dat hij of zij moet bepalen. Maar wij hebben daar in de afgelopen jaren ook last van gehad. We hadden een Staatssecretaris die zeer gemotiveerd was om een aantal dingen te doen. We hadden een Minister van VWS die zeer gemotiveerd was om dingen te doen. Maar we hadden ook Economische Zaken, waar men gewoon wat minder gevoel had bij dit onderwerp. Daardoor kwamen een aantal toch zeer fundamentele zaken, zoals rondom het bankwezen en elektravoorzieningen, gewoon niet tot stand.

Ik vind daarmee de vraag van mevrouw Kamminga ook heel fair: is die coördinerende rol nu voldoende ingevuld, of zijn daar andere waarborgen voor nodig, ook om good governance te doen? Dat zeg ik niet omdat wij alles slecht doen en daar alles goed gaat, maar als je op een gelijkwaardig niveau met elkaar wilt kunnen schakelen, dan moet je ook voldoende mensen, middelen en macht hebben om dat te doen. Het is misschien bijna een gewetensvraag, gelet op de lange tenen die we kennen in zo'n kabinet, maar ik denk dat het wel relevant is als je die coördinerende rol echt aan de orde wilt laten komen.

Tot slot nog twee dingen, voorzitter. Er werd een opmerking gemaakt over good governance. Verschillende sprekers hadden het erover dat we soms iets te veel met onze Haagse bril kijken naar oplossingen die wel of niet mogelijk zijn. Op Statia wordt voortdurend gediscussieerd over het opzetten van een kadaster, maar daar kennen ze geen traditionele hekwerkprincipes of het idee van: dit is exact van mij, en dat is exact van jou. Daardoor lopen dingen ook vaak stuk. Misschien geef ik een totaal verkeerd voorbeeld, maar ik kan me zoiets nog herinneren uit de gesprekken die we daarover hadden. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is dan ook: hoe voorkomen we dat wetgeving die wij belangrijk vinden alleen vanuit die Haagse koker en bril wordt bekeken?

Ten slotte, voorzitter. Good governance moet er natuurlijk ook zijn aan die kant. Ik herken ook de verhalen over geld, over middelen die beschikbaar zijn gesteld voor landbouw. Er is in de afgelopen jaren eigenlijk niks gebeurd. Ik herken ook de verhalen over Bonaire, waar nu een Russische speculant een heel stuk grond tot zijn of haar beschikking gaat hebben. Ik heb de vraag daarbij of de gewone Bonairianen daarvan gaan profiteren. Dat maakt me boos. Denk ook aan de privéstrandjes, die nu stiekem, via een omweg, privéeigendom worden, waardoor de gewone Bonairianen daar niet meer naartoe kunnen gaan. Daar wil of kan het lokale bestuur zich eigenlijk onvoldoende tegen verzetten.

Dan mijn allerlaatste opmerking, voorzitter, want ik ga uit de tijd. Er komen ook weer nieuwe verkiezingen aan. Dat baart mij wel zorgen. We gaan er niet over, want het is lokaal bestuur. Gelijktijdig mogen we ons daar misschien wel zorgen over maken. Er vertrekken wellicht gedeputeerden. Politici stomen zich wel of niet klaar, of zullen misschien vertrekken. Ik vraag me gewoon af of de Staatssecretaris daar al gesprekken over heeft. Want good governance begint natuurlijk wel met een stabiel bestuur aan beide kanten van de oceaan.

De voorzitter:

Ook mevrouw Kuiken krijgt het voordeel van de twijfel, zullen we maar zeggen. Mevrouw Wuite, zou u even het voorzitterschap willen overnemen, zodat ik mijn inbreng kan doen?

Voorzitter: Wuite

De voorzitter:

Natuurlijk. Ik geef u graag het woord, mevrouw Van den Berg.

Mevrouw Van den Berg (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Het is goed om zo nu en dan na te denken over de verhouding tussen Caribisch Nederland en Europees Nederland. Hoe zitten de structuren voor overleg en besluitvorming precies in elkaar? Bevorderen de structuren een effectief beleid? Of zitten die structuur effectief beleid juist in de weg? Heeft het Ministerie van BZK voldoende instrumenten om z'n coördinerende rol in te vullen? Mevrouw Kuiken vroeg daar net ook expliciet naar. Dat waren allemaal onderwerpen uit de voorlichting van de Raad van State en het interdepartementaal beleidsonderzoek. Het gaat er met name om hoe we de welvaart en het welzijn van de burgers in Caribisch Nederland zo goed mogelijk kunnen bevorderen. Wij willen graag wat vragen stellen, ook naar aanleiding van de uitvoering van de aanbevelingen.

Voorzitter. De burgers in Caribisch Nederland komen in de brief maar een enkele keer voor: «Het kabinet heeft de ambitie om samen met de openbare lichamen de dienstverlening voor de burgers te verbeteren». Dat is heel prima. «Het streven is dat de burger vanuit één loket bediend wordt, ongeacht of het Rijk of het openbaar lichaam verantwoordelijk is en ongeacht welk departement daarbij betrokken is». Dat is ook prima. Maar wat gaat er gebeuren? Er is een transitie van de Rijksdienst Caribisch Nederland nodig, zo wordt er gezegd. Er wordt een kwartiermarker aangesteld. Er wordt een CIO-office Caribisch Nederland ingericht. En op basis van de digitaliseringsagenda wordt er een integrale strategie voor digitalisering in Caribisch Nederland gemaakt.

Voorzitter. Hoe ingewikkeld kan het zijn om één loket te maken? Steal with pride, heb ik altijd geleerd. Kan er niet gekopieerd worden van Nederlandse gemeenten van ongeveer dezelfde grootte? Wordt de burger betrokken bij de inrichting en de opzet van dat loket? Graag een reactie van de Staatssecretaris. En hoe gaat de Staatssecretaris daarbij rekening houden met de aanbeveling om te kijken naar de verschillen tussen de eilanden, ook in cultuur, zoals net al aan de orde kwam?

Voorzitter. Een van de speerpunten van de kabinetsreactie op de voorlichting van de Raad van State en het ibo-rapport was: verbetering van de kwaliteit en slagvaardigheid van het lokaal bestuur, en versterking van het ambtelijk apparaat. De Staatssecretaris schrijft over «een programma goed bestuur en uitvoeringskracht». In dat programma wordt ingezet op trainingen, opleiding, technische bijstand en uitwisseling. Ik herinner de Staatssecretaris graag aan een motie van mij uit 2017, waarin ik al vroeg om traineeprogramma's voor ambtenaren te realiseren en mogelijkheden voor uitwisseling te bevorderen. Met name mensen van de BES-eilanden moeten hier dus een stage kunnen lopen, bijvoorbeeld bij een gemeente van dezelfde grootte. Welke ervaringen zijn daarmee opgedaan? Hoe staat het met dat programma?

Voorzitter. Met het oog op de gelijkwaardigheid heeft het kabinet de legislatieve terughoudendheid laten varen. Nu is het uitgangspunt: comply or explain. Oftewel, de wet is ook daar van toepassing en als dat niet zo is, dan moeten we daar een goede verklaring voor hebben. De vorige keer heb ik bepleit dat daar bij het begin van iedere wetgeving naar moet worden gekeken. Het moet niet zo zijn zoals nu bij het Groeifonds aan de hand is, waarbij er alsnog een wetswijziging nodig is om de BES-eilanden te laten participeren. «De departementen zullen vanuit de eigen en rechtstreekse verantwoordelijkheid en begroting investeren in Caribisch Nederland, tenzij er goede en uitlegbare redenen zijn dat niet te doen.» Kan de Staatssecretaris toelichten wat daarmee bedoeld wordt? Want ik heb het vaker gezegd: op de BES-eilanden geldt bijvoorbeeld nog steeds de krankzinnige wet van 1848. Wat betekent «to comply» in dit verband? Er is ons volgens mij al bijna drie jaar lang beloofd dat dit zou worden aangepakt. Het had eigenlijk al gerealiseerd moeten zijn. Ik ben dus heel benieuwd naar het tijdpad.

Voorzitter. De Staatssecretaris kondigt aan dat ze de Wet openbare lichamen en de Wet financiën openbare lichamen wil wijzigen. Ze wil de verhouding tussen Caribisch Nederland en Europees Nederland minder bureaucratisch maken. En nu komt het: ze wil het toezicht inrichten als middel en niet als doel. Maar wie heeft de indruk postgevat dat toezicht ook een doel op zich kan zijn? Toezicht is wat ons betreft toch altijd een middel om iets te bereiken, zoals transparante verantwoording. Graag een reactie van de Staatssecretaris daarop.

Voorzitter, ten slotte. De Staatssecretaris ziet gelijkwaardigheid als de basis voor samenwerken op een open en transparante manier waarbij frequent periodiek bestuurlijk en ambtelijk overleg plaatsvindt. Ze ziet het als de basis voor een samenwerkingsrelatie waarbij we elkaar aanspreken op gemaakte afspraken, ook als het niet goed gaat. Het kabinet maakt om deze reden in opvolging van de lopende bestuursakkoorden nieuwe bestuurlijke afspraken met de BES-eilanden. In hoeverre hebben de partners elkaar aangesproken op de eerder gemaakte afspraken? En wat gaat nu, op basis van die ervaringen, anders aangepakt worden?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Hartelijk dank, mevrouw Van den Berg. Nu begrijp ik ook waarom u ons zo ontzettend scherp aanspreekt, want uw bijdrage was precies, op de seconde af, vijf minuten. Heel goed gedaan. Daarmee geef ik u het voorzitterschap terug.

Voorzitter: Van den Berg

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Wuite. Ik kijk even naar de Staatssecretaris om te zien hoeveel tijd ze nodig heeft. Ik stel voor dat we een ruim kwartiertje nemen en hier om 17.15 uur terugkomen.

De vergadering wordt van 16.53 uur tot 17.13 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Huffelen:

Met dank, voorzitter. Fijn dat we weer kunnen spreken over een belangrijk onderdeel van mijn portefeuille, namelijk de ontwikkelingen in Caribisch Nederland en specifiek over het onderwerp «governance». We hebben nog niet zo lang geleden over een aantal inhoudelijke thema's van de drie eilanden van Caribisch Nederland gesproken, maar de focus is nu dus wat meer gericht op de reactie en het werk dat gedaan is naar aanleiding van de voorlichting van de Raad van State, het werk van de ibo-groep, de kabinetsreactie daarop, maar zeker ook datgene wat in het coalitieakkoord verder over dit onderwerp is gezegd. Ik ga heel graag in op de vragen die u gesteld heeft. Ik ga dat zo meteen in een aantal blokjes doen, op basis van alle ervaring die we inmiddels hebben opgedaan en het werk dat gedaan is. Misschien is het goed om een paar dingen nog even van tevoren te zeggen.

We zitten eigenlijk in een soort van tussenperiode als het gaat om het uitwerken van een heleboel van die concrete afspraken over Caribisch Nederland waar een aantal van u naar vroeg. Wat van belang is, is dat wij nu heel hard aan het werk zijn om samen met het bestuur van de eilanden bestuurlijke afspraken te maken. We hebben het daar de vorige keer ook over gehad. Die moeten natuurlijk heel concreet worden, namelijk: wat gaan we dit jaar nog doen, bijvoorbeeld op de gebieden van huisvesting, landbouw, energie en klimaat? Die bestuurlijke afspraken willen we voor de zomer afronden en die komen dan natuurlijk ook uw kant op. We zijn via een pakket voor de Voorjaarsnota hard aan het werk om invulling te geven aan de middelen die in het coalitieakkoord zijn gereserveerd. Dat is een pakket waarin het gaat over die twee thema's waarover ik het ook eerder heb gehad, namelijk het bestrijden van armoede en het verhogen van de vrije uitkering. We zijn ook voornemens om nog voor de zomer een brief naar u te sturen over de contouren van de zogenaamde WolBES en FinBES. Dat zijn dus de verhoudingen die we willen veranderen op basis van de adviezen die daarover zijn. Ik kom daar straks in de vragen ook op terug. Er wordt ook een onderzoek gedaan naar de hoogte van de vrije uitkering – dat is geen onbelangrijk onderdeel – hoewel we dus al aan het werk willen met het verhogen daarvan. Op basis van die middelen uit het coalitieakkoord zijn we ook nog aan het werk. In het najaar verwachten we daar meer over te kunnen vertellen. We zitten dus nog een beetje in een soort tussenperiode en daar zullen mijn antwoorden af en toe op gebaseerd zijn, maar die tussenperiode gaat hopelijk niet al te lang duren. Dat om mee te starten.

Dan heb ik een aantal blokjes in gedachten. Een blokje gaat over het thema gelijkwaardigheid; comply or explain. Het tweede blokje gaat over het verbeteren van de bestuurlijke financiële verhoudingen en het versterken van het ambtelijk apparaat. Het derde blokje gaat iets meer over de coördinatierol van BZK. Het vierde blokje gaat over de Rijksdienst Caribisch Nederland en digitalisering. Een aantal onderwerpen past niet helemaal in die blokjes, maar daar zijn ook vragen over gesteld. Die komen daarna dus nog. Dat is mijn idee over de volgorde.

Voorzitter. Met uw welnemen start ik dan met het eerste blokje over gelijkwaardigheid en de afspraken rondom comply or explain. Ik kom dan in eerste instantie op de vraag van mevrouw Wuite. Zij vraagt: kunt u nou toelichten welke maatregelen en stappen er inmiddels al gezet zijn sinds 2019 om Caribisch Nederland een gelijkwaardig deel van het Koninkrijk te maken? Daar is natuurlijk veel over te zeggen. Het is sowieso van belang – en zo kijk ik er zelf ook naar – dat gelijkwaardigheid vooral ook gelijkwaardigheid in samenwerking moet zijn. We zijn partners. We moeten samen aan het werk en samen zorgen voor resultaten. Daarvoor is het natuurlijk belangrijk dat de instrumenten en de mogelijkheden aan het bestuur van Caribisch Nederland worden gegeven om de doelstellingen en de gelijkwaardigheid van die samenwerking ook om te zetten in concrete resultaten. Dat heeft u ook aangegeven. Net zo als voor de gemeenten in Europees Nederland geldt: comply or explain. Dat hebben we afgesproken in het coalitieakkoord. Dat betekent dus dat alle wetgeving in principe daar ook van toepassing is, tenzij het op een of andere manier niet kan. We moeten natuurlijk zorgen dat dat gebeurt op basis van een goede uitwerking van het coalitieakkoord. We willen meer investeren in Caribisch Nederland en we hebben daar dus ook een pakket voor. Dat zijn die middelen waarover we in het kader van de Voorjaarsnota concreter willen zijn over de toedeling daarvan. We willen vooral ook zorgen dat er daarmee daadwerkelijk gewerkt kan worden aan het verbeteren van de basisvoorzieningen. Wat we tot nu toe dus hebben gedaan – dat zit zeker ook in die kabinetsreacties tot nu toe – ging over de volgende vragen. Wat verstaan we hier nou onder? Hoe kunnen we nou zorgen dat die wetgeving op orde komt? Hoe kunnen we zorgen dat de governance verbeterd wordt? Hoe kunnen we zorgen dat we ook voldoende middelen ter beschikking kunnen stellen aan de drie eilanden om het werk te doen? Nogmaals, dat culmineert wat mij betreft – ik zie iemand met een hand omhoog – in een aantal van de activiteiten die we dit voorjaar willen afronden.

De voorzitter:

Ik dank de Staatssecretaris voor het even waarnemen van het voorzitterschap. Ik geef mevrouw Kamminga graag het woord. Ik zou willen voorstellen dat we vier woordmeldingen mogen doen in eerste instantie. Als er dan nog ruimte is, kunnen we altijd kijken of er meer nodig is en of dat ook kan.

Mevrouw Kamminga (VVD):

Dank aan de Staatssecretaris. Ik had namelijk een vraag over iets wat ze net zei. Normaal gesproken had ik even het blokje afgewacht. De vraag gaat over de wetgeving en comply or explain. Zou de Staatssecretaris misschien iets meer kunnen zeggen over wie dat dan bepaalt en hoe we bepalen of iets juist wel of niet passend is voor de BES?

Staatssecretaris Van Huffelen:

Dat is in eerste instantie natuurlijk het betrokken ministerie. Van belang is – u sprak daar in uw bijdrage ook over – dat we inmiddels een stuurgroep met dg's en sg's hebben die werkt voor Caribisch Nederland. Daar moeten we ook bespreken wat dat concreet betekent voor de uitwerking. Een van u – ik ben even kwijt wie – noemde ook een voorbeeld. O ja, mevrouw Van den Berg noemde bijvoorbeeld het Groeifonds. In de tijd van het opstellen van het Groeifonds hadden we natuurlijk beter moeten nadenken over de vraag hoe de BES-eilanden daarvan gebruik kunnen maken. Dat kan op dit moment ook wel, maar wat daar lastig aan is, is dat er een minimumgrens is. Het is voor hen dus lastig om aanvragen in te dienen. Zo gaat het net zo goed over wat ik graag wil meenemen in het voorjaarsnotapakket, samen met Minister Jetten, over klimaat en energie en hoe je op de eilanden duurzame energie kunt realiseren. Maar het is superbelangrijk dat alle afspraken over hoe we nou met elkaar aan het werk gaan en wat dit betekent, ook altijd samen met het bestuur daar moeten worden gemaakt.

De voorzitter:

U heeft nog een interruptie van mevrouw Wuite.

Mevrouw Wuite (D66):

Ik wist niet zeker of de Staatssecretaris het blokje van gelijkwaardigheid af wilde ronden, maar ik dacht het wel, dus vandaar...

Staatssecretaris Van Huffelen:

Nee, hoor. Ik ben pas bij vraag één, dus er komen er nog meer.

Mevrouw Wuite (D66):

Ik kan me ook voorstellen dat we het gewoon aan het einde van het blokje doen, om te voorkomen dat het allemaal tussendoor gaat en dat de flow in de war raakt, dus ik wil het dan graag even uitstellen tot het einde van het blokje.

De voorzitter:

Mevrouw Wuite houdt haar vraag nog even op. Prima.

Staatssecretaris Van Huffelen:

Het is natuurlijk goed dat we... Sorry. Ik ga even naar de vraag van mevrouw Wuite over nieuwe wetgeving en het transitieproces. Dat gaat over de eerste afspraak die er was. We gaan de Antilliaanse wetgeving niet zomaar overnemen. Uw vraag was: klopt het nou dat het de ambitie is om dat juist wel te doen op basis van comply or explain? Het simpele antwoord daarop is: ja. Het idee is dus dat we niet die terughoudendheid behouden, maar dat we daadwerkelijk de wetgeving die voor Nederland geldt, in principe ook laten gelden voor Caribisch Nederland. Dat moeten we dus in de komende tijd goed gaan uitwerken om te zorgen dat natuurlijk de goede dingen worden overgenomen en dat tegelijkertijd ook niet de dingen worden toegepast die totaal nergens op slaan. Dat betreft rare elementen, bijvoorbeeld rondom het Bouwbesluit. Elementen uit het Bouwbesluit zijn heel onhandig om in Caribisch Nederland in te voeren vanwege andere klimaatomstandigheden, maar er zijn natuurlijk een heleboel dingen die juist weer wel gelden, bijvoorbeeld over brandveiligheid of andere elementen.

Dan was er een vraag van mevrouw Bouchallikh, ook over dit thema van de gelijkwaardigheid. Wat bedoelen we nu met «een gelijkwaardiger voorzieningenniveau» en waarom staat er niet «een gelijkwaardig voorzieningenniveau»? Dat is ook een terechte en goede vraag; niet dat de andere dat niet zijn, overigens. Maar dit is ook een belangrijke vraag om in de komende tijd te beantwoorden, want de kern is natuurlijk dat we willen dat mensen in Caribisch Nederland op een hele goede manier hun leven kunnen invullen. We willen dat er sprake van is dat je daar op een goede manier kunt leven, dat je de rekeningen kunt betalen, dat je aan het werk kunt, dat de voorzieningen goed zijn, dat de klimaat- en milieuproblematiek wordt aangepakt, dat er een functionerende arbeidsmarkt is, enzovoorts, enzovoort, enzovoorts.

We zijn nu als kabinet eigenlijk twee dingen aan het doen. We hebben een envelop geld ter beschikking gesteld om te zorgen dat we de eerste noden kunnen aanpakken, dat we een aanpak kunnen doen op het gebied van armoede en dat we kunnen werken aan het aanpakken van de achterstanden zoals we die nu in kaart hebben – dat onderzoek is helaas wel wat ouder – op het gebied van de vrije uitkering. Dat zijn eerste stappen. Daarom zeg ik ook «gelijkwaardiger», omdat het eerste stappen zijn. Maar van belang is wel dat we dat gaan onderzoeken. Dat doen we dus door die wetgevingsonderzoeken te doen, maar ook door te kijken of de hoogte van de vrije uitkering voldoende is en of er niet meer moet gebeuren.

We hebben in het coalitieakkoord ook heel duidelijk geschreven: een gelijkwaardig deel van Nederland. Daarmee is de ambitie hoog wat mij betreft. We kunnen nu met de middelen die we hebben de eerste stappen zetten, maar we moeten heel kritisch blijven kijken of dat voldoende is. De enige manier waarop we dat goed kunnen meten, is natuurlijk door onderzoek te doen, maar ik wil niet alleen maar wachten op dat onderzoek. We gaan gewoon al aan de slag met de middelen die ter beschikking staan om te zorgen dat we de eerste verbeteringen ook echt kunnen realiseren. Die worden alleen nog maar noodzakelijker doordat bijvoorbeeld ook de prijzen van energie en benzine een stuk verhoogd zijn in de afgelopen periode; gelukkig hebben we daar al een eerste stap kunnen zetten. Maar er moeten ook echte stappen worden gezet – dat onderwerp is natuurlijk al veel ouder en al langer aan de orde geweest – in het aanpakken van armoede bijvoorbeeld.

Dan de vraag van mevrouw Bouchallikh over het tijdpad en een wetgevingsoverzicht. Dat gaat dan specifiek over Nederlandse wetgeving die moet worden aangepast en omgezet naar wetgeving voor de eilanden van Caribisch Nederland. Hiervoor is speciale aandacht. We noemen dat in feite het achterstallig onderwijs. Nee, niet achterstallig onderwijs, maar achterstallig onderhoud. Op het gebied van onderwijs gaat het best wel goed eigenlijk. Ik bedoel dus het achterstallig onderhoud. Daar zijn we mee aan het werk. Ik wil u daar zo snel mogelijk over informeren. Waarschijnlijk wordt dat tegen het einde van dit jaar, maar de inventarisatie loopt. Ik wil u daar ook van op de hoogte stellen. Wat mij betreft moeten we daarmee niet wachten totdat we helemaal klaar zijn, maar kunnen we de eerste stappen al aan u melden.

Mevrouw Bouchallikh (GroenLinks):

Het is fijn dat de Staatssecretaris stappen wil gaan zetten in het streven naar gelijkwaardigheid. Onderdeel van mijn vraag was ook of wij als Kamer een concrete datum kunnen krijgen. Wat betekent die termijn? Het is goed dat er stappen worden gezet, maar het dossier loopt al heel lang. Kan de Staatssecretaris ons als Kamer meenemen in een tijdpad?

Staatssecretaris Van Huffelen:

Dat is best lastig, want hier aan onze kant van de oceaan ontwikkelt het zich ook. Er zal dus voortdurend moeten worden gekeken wat nieuwe wetgeving en nieuwe voorzieningen in Nederland betekenen voor de eilanden van Caribisch Nederland.

Er zijn drie dingen die we gaan doen. Sowieso gaan we financiële middelen inzetten om ervoor te zorgen dat we eerst de problematiek aanpakken. Dat zijn overigens niet alleen financiële middelen, maar het betreft ook – daar kom ik straks nog op – voorzieningen voor notarissen, gezondheidszorg, enzovoorts enzovoorts. Het tweede is dat we een vergelijking gaan maken van de achterstanden op de wetgeving. Nummer drie is dat we ook goed gaan kijken naar wat er aan de hand is met die vrije uitkeringen. We willen alle drie de dingen doen.

In de loop van het jaar kan ik meer inzicht geven in wat de achterstanden zijn en hoeveel tijd we nodig zullen hebben. In het vorige debat heb ik duidelijk gezegd dat we wel in deze kabinetsperiode willen komen tot dat ijkpunt voor het sociaal minimum. Wat mij betreft is het namelijk belangrijk om vooral ook dat armoedethema aan te pakken. Als meneer Ceder hier zou zijn, dan zou hij zeggen: ja, maar moet dat ook niet opnieuw worden bekeken en onderzocht? Het antwoord daarop is ja. We hebben ook al aangegeven dat we dat gaan doen, omdat dat natuurlijk ook een schuivend niveau kent.

De voorzitter:

Mevrouw Bouchallikh heeft nog een aanvullende vraag.

Mevrouw Bouchallikh (GroenLinks):

Ik heb niet zozeer een vraag; het is meer een oproep. Ik vrees er een beetje voor dat onderzoeks- en uitvoeringstrajecten elkaar constant gaan vertragen, waardoor wij vanuit de Kamer minder zicht hebben op wanneer wat gaat gebeuren. Om daar zicht op te houden heb ik meerdere malen om tijdpaden en dergelijke gevraagd. Ik hoop dat de Staatssecretaris ons daarin kan meenemen.

Staatssecretaris Van Huffelen:

De eerste stap gaan we zetten rondom de Voorjaarsnota. Dat betreft de toedeling van middelen die ter beschikking zijn gesteld vanuit het coalitieakkoord, zowel de envelop van 30 miljoen als de middelen die ter beschikking zijn gesteld voor landbouw, klimaat, energie enzovoorts enzovoorts. Dat is ook niet onbelangrijk. Dat is de eerste stap. Daarbij horen ook die bestuursakkoorden. Dan hebben we, als het goed is, nieuwe afspraken over hoe we met elkaar aan het werk gaan, wat wij gaan doen en wat zij kunnen doen om ervoor te zorgen dat er verbeteringen komen op een breder terrein; dat doen we natuurlijk vooral samen met de eilanden. Denk dus niet alleen aan de aanpak van armoedebestrijding, maar ook aan de aanpak van wegen, huisvesting enzovoorts enzovoorts enzovoorts. Dat is het eerste belangrijke moment.

Het tweede belangrijke moment is dus het in kaart brengen van de achterstanden op het gebied van wetgeving. Dat gaan we in de loop van dit jaar doen. Waarschijnlijk is dit pas aan het eind van het jaar klaar, maar ik zeg u graag toe dat ik in de komende periode daarvan updates wil geven. Vóór de zomer kunnen we nog een keer met een inventarisatie komen. Het derde is het verkrijgen van inzicht in wat de stand van zaken is rondom de vrije uitkeringen en wat daaraan eventueel nog moet worden toegevoegd in de komende tijd. Daar moeten we ook eind van dit jaar naar gaan kijken.

Dan de vraag van mevrouw Bouchallikh over de brief: wat schieten de bewoners van het eiland hiermee op? Je zou kunnen zeggen: niet direct iets, want deze brief gaat natuurlijk over het vraagstuk van de governance. Ik hoop wel dat we daarmee iets gáán bereiken. Want wat ik zelf heel erg belangrijk vind maar waarvan ik heb geconstateerd dat het er niet was, is een heel regelmatig overleg met het bestuur van het eiland niet alleen over de vraag wat we willen bereiken – dat gaan we vastleggen in die bestuurlijke afspraken – maar ook over de vraag hoe het met de uitvoering daarvan gaat. Wat is Nederland aan het doen en wat komt daarvan terecht? Wat moet er gebeuren aan de kant van de eilanden zelf? En hoe kunnen we eventuele discrepanties of problemen die we tegenkomen ook oplossen? Dat is weliswaar een aanvullend overleg, maar wat mij betreft is dat wel supernoodzakelijk.

Dit is ook belangrijk in het kader van mijn eigen rol. Het is nu nog de rol van de Rijksvertegenwoordiger, maar ik hecht er zeer aan om ook mijn eigen coördinerende rol meer in te vullen, meer direct in te vullen door direct in overleg te zijn met de eilanden, én ik hecht eraan om dat ook twee keer per jaar te doen, samen met mijn collega's. Daarmee doel ik dus op degene die verantwoordelijk is voor armoede, collega Carola Schouten, degene die op het gebied van energie werkt, collega Rob Jetten, en de mensen op het gebied van IenW, EZK enzovoorts, zodat duidelijk zichtbaar is dat er een hele directe band is tussen datgene wat er moet gebeuren en datgene wat door mijn collega's moet worden opgepikt. Ik hoop dus vooral dat deze brief leidt tot daadwerkelijk inzicht in wat er beter gaat worden voor de mensen van de eilanden, op basis van veel intensiever overleg met elkaar.

Dan de vraag van de VVD over good governance en over comply or explain: vind ik het ministerie voldoende geëquipeerd om dit uit te voeren? Op mijn blaadje staat dat ik veel vertrouwen heb in mijn ambtenaren. Dat is ook zo, haha. Ik kan u vertellen dat ze dat zelf ook vinden. Ik hoop dat ze ook vertrouwen in mij hebben. De kern van het verhaal is natuurlijk dat dit ook best spannend is, want als je een coördinerende portefeuille hebt, gaat het niet alleen om... In dit geval zou je kunnen zeggen dat het twee kanten opgaat, namelijk in het overleg met de eilanden en in het overleg met mijn eigen collega's in het kabinet. Ik heb er niet alleen vertrouwen in dat mijn medewerkers dat goed doen, maar ook dat de manier van werken die we nu hebben gekozen, ook gaat werken. Maar: the proof of the pudding is in the eating. We moeten niet alleen samenwerken om te komen tot mooie afspraken maar ook om die in de praktijk gerealiseerd te krijgen. Wat ik in het vorige debat al heb gezegd, is dat dit kabinet gelukkig echt veel meer aandacht heeft voor het realiseren van de afspraken. Het wil niet alleen maar werken op basis van holle frasen maar wil ook dingen voor elkaar krijgen. U bent er natuurlijk om mij daar dan ook scherp op te houden.

Mevrouw Kamminga (VVD):

Mijn opmerking was uiteraard geenszins bedoeld om te suggereren, op welke manier dan ook, dat de ambtenaren niet goed zouden functioneren of dat hun functioneren onder de maat zou zijn, zeker niet zelfs. Maar ik weet uit eigen ervaring dat de doorzettingsmacht het belangrijkste element is. Dit ligt ook een beetje in het verlengde van de eerdere vragen over de wetgeving: wie bepaalt dat dan? Om eindeloze discussies te voorkomen, zul je uiteindelijk iemand nodig hebben die de knoop doorhakt en zegt: zó gaan we het doen, hier maken we om die en die reden een uitzondering en nu gaan we door, ondanks dat het misschien niet helemaal in het Nederlandse model past. Dat was dus de aard van mijn vraag. Vaak zien we namelijk dat het in crisistijd wel lukt, maar zodra de urgentie of crisis voorbij is, hebben we, zeker in Nederland, de neiging om vooral met elkaar in gesprek te gaan. Heeft uw ministerie de juiste bevoegdheden, de doorzettingsmacht, om op de momenten waarop het ertoe doet, te handelen?

In het verlengde daarvan – dit mag u wel als tweede vraag noteren, voorzitter – heb ik nog een vraag over de Rijksvertegenwoordiger, waar al even aan werd gerefereerd. Ik ben nieuwsgierig of u daar nog iets meer over kunt zeggen.

Staatssecretaris Van Huffelen:

Ik kom daarop terug. Het zou natuurlijk zalig zijn als ik almachtig zou zijn in het kabinet en alles zou kunnen beslissen wat de BES-eilanden aangaat. Dat is natuurlijk niet zo. Maar nogmaals, wij hebben in het regeerakkoord aangegeven dat dit een belangrijk deel van ons werk is. Het succes van het kabinet zal ook afhangen van wat wij voor elkaar weten te krijgen voor Caribisch Nederland. Ten tweede hebben we middelen ter beschikking en ten derde is het mijn dure plicht om ervoor te zorgen dat we dat ook voor elkaar krijgen en aan de bel te trekken als het op de een of andere manier niet lukt. Nogmaals, ik hoop vooral dat u mij daarin blijft steunen door scherpe vragen te stellen. Ja, we moeten dat soms met elkaar bespreken, en ik weet dat dat niet altijd zal leiden tot het gewenste succes, maar het is wel van belang dat we daar hard aan trekken.

Mevrouw Kuiken van de PvdA had een vraag over wetgeving...

De voorzitter:

Ik kom even op voor mevrouw Kamminga, want zij had een tweede vraag over de Rijksvertegenwoordiger.

Staatssecretaris Van Huffelen:

Daar kom ik zo meteen even op terug, want dat zit in een ander blokje. Ik onthoud het zeker.

Dan de vraag van mevrouw Kuiken over wetgeving niet alleen met een Haagse bril bekijken. Dat is inderdaad zeer belangrijk. Veel van de wetgeving wordt natuurlijk hier gemaakt, vooral voor Europees Nederland. Maar het is heel belangrijk dat we dat ook heel scherp bekijken. Het is ook een van mijn taken om in het kader van de totstandkoming daarvan goed na te denken over de vraag: hé, betekent dat niet ook iets voor wat er moet gebeuren? Een voorbeeld uit de recente praktijk was de compensatie voor de verhoging van de energieprijzen, waarbij wij heel hard hebben gestreefd – dat is gelukkig ook goed gegaan – naar een mogelijkheid voor mensen uit Caribisch Nederland om van die compensatie te profiteren. Gelukkig is dat ook in goede samenwerking met het Ministerie van Financiën en de andere betrokken ministeries gegaan.

De woordvoerster van het CDA had het over het toezicht als middel en niet als doel. Mevrouw Van den Berg zei terecht dat het nooit zo zal kunnen zijn dat toezicht het doel is. Dat was denk ik een goede opmerking. Maar het is wel van belang om daarnaar te gaan kijken. We komen bij de uitwerking van die WolBES daarop terug. Dat heeft bijvoorbeeld te maken met het feit dat een van de rollen van de Rijksvertegenwoordiger is om het aantrekken van personeel goed te keuren. Althans, zo heb ik het geïnterpreteerd in alles waar we mee bezig zijn. Over die rol denk ik dat die nou niet zo heel erg meer past bij deze tijd. En dan wordt ineens toezicht een soort van doel in plaats van een middel. Maar het is natuurlijk wel van belang dat we daarnaar met elkaar ook goed blijven kijken als we bestuurlijke afspraken maken. We moeten ons dan afvragen of ieder van ons zijn kant van de afspraak invult. En dat gaat wat mij betreft twee kanten op. Daarvoor vind ik dat onderwerp «gelijkwaardigheid» ook heel erg belangrijk, want wij kunnen soms klagen over wat er wel of niet gebeurt op de eilanden, maar wij zijn zelf natuurlijk ook niet helemaal heilig. Het is daarom goed dat wij onze kant van de vergelijking dan invullen.

Mevrouw Van den Berg stelde ook een vraag over het juridisch kader voor de samenwerking. Ik vind het zeker goed wanneer we daar goede afspraken over maken, maar het moet ook weer niet te lang duren. Het is ook van belang dat we ervoor gaan zorgen dat we los daarvan alvast aan het werk gaan. Daar zijn mijn bestuurlijke gesprekken ook voor van belang. En we komen nog te spreken over de WolBES en de FinBES. Nogmaals: ik wil u daar ook graag in meenemen. Maar aan het werk gaan vind ik zelf ook wel heerlijk.

U had het ook over de krankzinnigenwet. Gelukkig wordt daaraan gewerkt. Overigens kom ik daar ook nog op terug naar aanleiding van meer vragen die u heeft gesteld rondom het thema van de gezondheidszorg. Daarover zal ik volgende week ook een gesprek hebben met Staatssecretaris Van Ooijen, die daarvoor verantwoordelijk is. Een van de vragen die u stelde, was bijvoorbeeld: hoe zit het nou als je naar een medisch specialist moet en je wilt daarvoor weer extra toestemming hebben? Hoe zit het met vluchten? Een aantal van dat soort vragen ga ik graag met hem bespreken. En om nog even op die krankzinnigenwet terug te komen: er is een verkenning geweest. Daar is uitgekomen dat zorgverleners op de eilanden het op zich fijn vinden om wel op basis van een redelijk eenvoudige procedure te kunnen werken. Maar vanuit VWS wordt wel geanalyseerd wat er dan nog moet veranderen. Dus hier is misschien zo'n mooie «comply or explain» wel aan de orde. Nee, we moeten waarschijnlijk wel af van de huidige krankzinnigenwet, maar helemaal overstappen naar het Nederlandse model lijkt ook niet ideaal. Dus daar wordt nu hard aan gewerkt. Ik zal dat ook meenemen in de beantwoording van de vragen die u heeft gesteld.

Ik kom op het thema van de gelijkwaardigheid bij de bestuurlijke afspraken met Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. In hoeverre hebben we elkaar aangesproken op de eerder gemaakte afspraken? Wat mij betreft is dat onderdeel van het pakket, want de monitoring van die bestuursakkoorden doen we steeds in het voortgangsoverleg. We gaan dan goed kijken naar wat er gerealiseerd is, en ook naar welke nieuwe afspraken er zijn. Ik denk wel dat het goed is dat we, wanneer we het nieuwe pakket afspraken maken, ook aangeven welke van de bestaande afspraken we door laten lopen en welke we wijzigen. Op die manier is voor u, maar zeker ook voor de mensen die het werk moeten doen, helder wat we doortrekken en wat we gaan aanpassen.

Ik ga door naar de vraag van mevrouw Van den Berg over de legislatieve terughoudendheid. Volgens mij heb ik die vragen al beantwoord. Daarmee is het blokje rond de thema's gelijkwaardigheid en comply or explain wat mij betreft klaar.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Wuite een vraag wil stellen.

Mevrouw Wuite (D66):

Ik heb veel antwoorden gehoord in het eerste blok over gelijkwaardigheid. Daarin gaat het ook over de thema's als snelheid en de wijze waarop een aantal aanbevelingen uit 2019 al in de praktijk of in uitvoering zijn gebracht. De Staatssecretaris gaf vrij snel antwoord over wat er gebeurd is. Maar ik maak me daar ook echt zorgen over, zeker gezien de reactie uit 2015 van de commissie-Spies en de aanbevelingen die zijn gegeven. Welke echt tastbare verbeteringen zijn er nou? We praten over twee jaar. We praten over teleurstelling die is uitgesproken. We praten over het gevoel van wantrouwen. We praten over ideeën dat het misschien niet meer zou uitmaken om deel te nemen aan verkiezingen. Dat zijn serieuze signalen. Dus is er nou een veranderend beeld voor wat betreft vertrouwen? Ik probeer dat echt scherper te krijgen. Het zou fijn zijn als dat zou lukken.

Staatssecretaris Van Huffelen:

Op basis van die onderzoeken die gedaan zijn, bijvoorbeeld het onderzoek van de Raad van State, het ibo enzovoort, enzovoort, is er niet alleen maar de kabinetsreactie gekomen, maar zijn er ook concrete werkgroepen vanuit hier en met de eilanden ingesteld. Daarin bekijken we hoe we dit nu verder gaan uitwerken en invullen. Onderdeel daarvan is bijvoorbeeld het feit dat we hebben gezegd: we gaan nu andere afspraken maken rondom die wetgeving, comply or explain.

We hebben gezegd: we gaan kijken naar aanvullende financiering. Is er nu vertrouwen op de eilanden dat het heel veel beter wordt? Als u mij dat vraagt, zeg ik: voor een deel zal dat waarschijnlijk ook nog verschillen per eiland. Ik denk dat de verbeteringen tussen 2019 en nu bijvoorbeeld heel zichtbaar zijn bij wat er op Saba is gebeurd. Daarbij heb ik het over duurzame energie, de wegen, de inzet op landbouw. Ik heb deze week ook nog gesproken met de eilandsraad van Statia, en u waarschijnlijk ook. Daar maakt men zich natuurlijk nog wel heel veel zorgen over de terugkomst van de democratie. Wat is er nu feitelijk gebeurd? Hoewel, ook de eilandsraad heeft gezegd dat men ziet dat er veel verbeteringen zijn gerealiseerd, zowel in het ambtelijk apparaat op Statia als in de fysieke ruimte.

U vroeg ook hoe het nou zit met die verkiezingen. Ik dacht: ik zoek het toch nog even uit. We praten ook nog wel verder over de ingreep. De eilandsraad vraagt: gaan mensen dan ook stemmen? Ik heb de cijfers erbij gehaald. In 2015, dus voordat die bestuurlijke ingreep er was, was de opkomst voor de verkiezingen van de eilandsraad ongeveer 66%, en tijdens de ingreep was die opkomst ongeveer 77%. Dus er zijn gelukkig ook genoeg mensen die daar opkomen. Het zijn opkomstcijfers waar we overigens in Nederland enorm blij mee zouden zijn. Dat laat onverlet dat we nu het traject hebben lopen van mediation tussen de eilandsraad en de regeringscommissarissen, om te kijken hoe het proces naar de terugkeer van de democratie vorm en inhoud gaat krijgen.

Mevrouw Wuite (D66):

Mijn vragen over de zorgen hebben heel veel te maken met de verhouding tussen deze kant van de Atlantische Oceaan en de andere kant van de Atlantische Oceaan, vertaald naar een opkomst van 23% voor de Tweede Kamerverkiezingen. Ik heb het dus met name over het vertrouwen in wat er in Den Haag wordt beslist en in hoeverre het gevoel een gelijkwaardig onderdeel van Europees Nederland te zijn zich vertaalt in dat type vertrouwen. Ik weet dat de eilandsraadverkiezingen in de regel een sterke opkomst hebben. Dat krijg je met lokale democratieën die zo geïsoleerd zijn al snel.

Staatssecretaris Van Huffelen:

Ongeacht het feit dat ik de zorgen van mevrouw Wuite deel, ga ik ook even in op de feiten. De opkomst voor de Tweede Kamerverkiezingen was in 2017 23,3% en in 2021 33,8% op Statia. Daar zit dus wel een stijging in, hoewel ik het met u eens ben dat ook 33% nog erg laag is.

Met uw instemming ga ik dan naar het blokje over het verbeteren van de bestuurlijke en financiële verhoudingen en het versterken van het ambtelijk apparaat. De heer Ceder vroeg wat er nodig is om de vrije uitkering compleet te laten matchen met de uitdaging van de BES-eilanden. Dat weten we nu dus niet helemaal precies. In het kader van de Voorjaarsnota gaan we spreken over dit onderwerp en over het verhogen van de vrije uitkering, omdat we op basis van al het onderzoek dat is gedaan, weten dat die vrije uitkering relatief laag is. We willen wel weten hoe het precies zit. Daarom gaan we nog verder werk doen. We hopen u eind dit jaar of begin volgend jaar meer te laten weten over de uitkomsten daarvan, om op basis daarvan te kijken of er nog aanvullende middelen nodig zijn.

Dan de vraag van de ChristenUnie en JA21 over ruimte geven aan de lokale besturen. Is het mogelijk om die ruimte te geven en de taken zo dicht mogelijk bij de burger te laten uitvoeren? Die ruimte wil ik natuurlijk heel graag geven. Dat past binnen het Nederlands model om bestuurlijke afspraken te maken en taken vooral zo dicht mogelijk bij de burger te laten uitvoeren. Dat kan bijvoorbeeld op het gebied van het sociaal domein. Wat mij betreft is dat dus ook onderdeel van die in de komende tijd te maken bestuurlijke afspraken. Daarbij is het van belang dat er dan ook de mogelijkheid is om die taken uit te voeren, want we spraken hier ook over bestuurskracht en de mate waarin mensen hun werk kunnen doen. Maar het is natuurlijk ook van belang dat er voldoende middelen zijn.

De heer Ceder had een vraag over de versterking van het ambtelijk apparaat. Anderen hebben daar ook naar gevraagd. Het is ongelofelijk belangrijk om daarin te investeren. Het is helder dat het besturen van een eiland met relatief weinig inwoners ongelofelijk ingewikkeld is. Het is heel belangrijk om lokaal talent in te zetten en vast te houden. We hebben het TOP Traineeprogramma, dat op basis daarvan is ingericht. We hebben ook een bedrag van structureel 2 miljoen om in te zetten om de uitvoeringskracht te versterken. Daarbij moet wat meer twinning plaatsvinden: dat mensen uit Caribisch Nederland kunnen leren en werken in Nederland, of andersom, kennis en kunde kunnen inlenen vanuit gemeenten. Dat is wat mij betreft ook heel belangrijk. Overigens gaat dat soms supergoed, maar soms ook niet. We moeten er scherp op zijn dat de juiste kennis en kunde vanuit Nederlandse gemeenten ingezet worden. Een van de thema's die ik heb besproken met de diaspora, dus de mensen uit Caribisch Nederland die in Nederland wonen, is hoe we dat kunnen versterken, dus hoe we ervoor kunnen zorgen dat mensen tijdelijk of permanent terug willen naar hun eiland om daar aan het werk te gaan.

Dan de vraag van de heer Ceder over Statia, over de opkomst bij de verkiezingen. Ik heb net al iets over de aantallen gezegd. Het is mijn inzet om samen met de regeringscommissarissen en de eilandsraad ... Zij zijn aan het werk; zij hebben deze week aangegeven nog ongeveer een maand nodig te hebben om de mediation af te ronden. Ik hoop dat ze tot overeenstemming komen, om vervolgens op basis daarvan een programma in te zetten dat de terugkeer van de democratie verder vormgeeft. Uw Kamer heeft een motie aangenomen, ingediend door mevrouw Wuite, om ervoor te zorgen dat we daar met elkaar stappen in kunnen zetten, het heel concreet kunnen maken en bij de volgende verkiezingen kunnen overgaan tot op z'n minst het aanwijzen van nieuwe gedeputeerden.

Voor de Nederlandse verkiezingen, dus verkiezingen die voor de Tweede Kamer of voor het Europees Parlement worden ingericht, willen wij heel graag campagne gaan voeren om te zorgen dat duidelijk is dat die verkiezingen er zijn en hoe mensen daaraan kunnen meedoen.

Mevrouw Wuite vroeg wat ik vind van het afschaffen van de positie van Rijksvertegenwoordiger. Ik kom voor de zomer met een brief over de inrichting van de WolBES en de FinBES op basis van al het overleg dat we daarover hebben gevoerd met de eilanden zelf. Er is nu inderdaad een onduidelijke rolverdeling in de functie van de Rijksvertegenwoordiger. Ik wil daar dus zeker naar kijken. Die Rijksvertegenwoordiger is nu toezichthouder, maar heeft ook taken op het gebied van bemiddeling en een taak in het goedkeuren van vacatures en de invulling daarvan. Ik vind het van belang dat we een heldere taak krijgen en het liefst zo direct mogelijk samenwerken zonder dat allerlei vertegenwoordigende functies daar een rol in blijven spelen. Maar de Rijksvertegenwoordiger heeft die taken. Dan moet het wel helder zijn waar die komen te liggen.

De voorzitter:

Ik kijk even of mevrouw Kamminga's eerdere vraag over de Rijksvertegenwoordiger voldoende is beantwoord.

Mevrouw Kamminga (VVD):

Op zich wel, maar ik heb daar nog een aanvullende vraag over. Wellicht ben ik niet genoeg geïnformeerd, maar in mijn waarneming heeft de huidige waarnemend Rijksvertegenwoordiger ook een rol bij de RCN. Hoe kijkt de Staatssecretaris daarnaar, ook met het oog op de toekomst?

De voorzitter:

Mevrouw Wuite had volgens mij op hetzelfde punt een vraag. Misschien kan de Staatssecretaris die vraag in één keer meenemen.

Mevrouw Wuite (D66):

Wellicht. Soms ben ik even in de war over de blokjes. Maar hoe verhoudt een waarnemend Rijksvertegenwoordiger of een Rijksvertegenwoordiger zich dan tot de nieuwe positie van kwartiermaker? Is dat daar? Is dat hier? Het voelt allemaal erg topzwaar, waardoor we wellicht afstemming of bureaucratie verergeren in plaats van dat het minder wordt. Ik heb dat gevoel. Misschien kan de Staatssecretaris een verdere duiding geven van wie wat doet.

Staatssecretaris Van Huffelen:

Er is nu sprake van een combinatie: de directeur van de Rijksdienst Caribisch Nederland is ook de Rijksvertegenwoordiger. Dat is wat mij betreft sowieso een ongewenste combinatie van functies. Dat willen we uit elkaar halen. Om die reden komt er een nieuwe directeur voor de Rijksdienst Caribisch Nederland, in eerste instantie in de vorm van een kwartiermaker, om te zorgen dat de organisatie wordt verstevigd, ingericht enzovoorts, enzovoorts. Het advies is om te stoppen met de Rijksvertegenwoordiger, omdat dat geen handige positie is, maar die taken zijn er nu wel. De Rijksvertegenwoordiger heeft een vertegenwoordigende functie en ook een aantal toezichthoudende taken. Ik wil goed kijken hoe we die functie idealiter echt kunnen laten verdwijnen, maar niet zonder dat we zijn/haar taken goed belegd hebben.

Mevrouw Wuite (D66):

Kan ik dat zien als een toezegging in die zin dat de Staatssecretaris die overbodigheid wil voorkomen en dat de taken die momenteel door de Rijksvertegenwoordiger worden uitgevoerd, op een andere plaats worden belegd?

Staatssecretaris Van Huffelen:

Ik vind het vooral belangrijk om het even netjes op een rijtje te zetten. Ik heb al gezegd dat ik met een reactie hierop kom in het kader van de WolBES en FinBES. Dan geef ik een definitief antwoord op hoe we dit het beste kunnen inrichten. Dat komt voor de zomer, maar ik snap uw oproep heel goed. U heeft mij ook goed gehoord. Ik vind het van belang dat de Rijksdienst Caribisch Nederland goed wordt ingericht en een goede organisatie heeft die ten dienste van de eilanden het werk op een meer dan fatsoenlijke manier kan doen. Tegelijkertijd wil ik de bijzondere situatie van de Rijksvertegenwoordiger flink onder de loep nemen. Maar de taken die de Rijksvertegenwoordiger op dit moment heeft, moeten dan wel een plek krijgen, ofwel bij het openbaar lichaam, ofwel bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

De voorzitter:

Ik noteer in ieder geval de toezegging van de Staatssecretaris dat we voor de zomer een brief krijgen waarin specifiek wordt ingegaan op de rol van de Rijksvertegenwoordiger, wel of niet, en over de verdere invulling van de taken.

Staatssecretaris Van Huffelen:

Ja.

Mevrouw Wuite vroeg naar de taakverdeling tussen het openbaar lichaam en het Rijk. Dat is eigenlijk de brief waar ik het net over heb gehad, waarin we over de taakverdeling zullen spreken voor zover we die gaan veranderen. Maar misschien kan ik iets zeggen in bredere zin. Onderdeel van de originele advisering uit 2019 was: maak helderder wat aan de eilanden is, wat aan de openbare lichamen is en wat de taken zijn die moeten worden uitgevoerd door het Rijk. In feite is ons idee dat we dat op basis van het werk dat daarvoor gedaan is, verder vastleggen in bestuurlijke afspraken, zodat heel helder is op allerlei inhoudelijke onderwerpen wie aan de lat staat: ofwel Den Haag ofwel het openbaar lichaam. Den Haag kan natuurlijk weer multipel zijn, want dat kunnen verschillende departementen zijn. Maar mijn idee is dat we dat helder maken in die set van bestuurlijke afspraken die we gaan maken in de komende maanden. Daar zijn we overigens al hard mee aan het werk.

Mevrouw Wuite vroeg hoe het gaat met de bestuurlijke afspraken met Sint-Eustatius en of de eilandsraad daar ook bij betrokken wordt. Met de regeringscommissaris spreken wij over deze bestuurlijke afspraken. De regeringscommissaris zelf is zeer door mij ondersteund bezig om met de eilandsraad een overzicht te maken van de prioriteiten en te bezien welke inhoudelijke onderwerpen op kortere en langere termijn van belang zijn. Dat overzicht ontvang ik en ga ik meenemen in de bestuurlijke afspraken. Dat betekent dat de eilandsraad op dit moment meedenkt. Dat is een van de drie thema's van de mediation. We hebben het over de terugkeer van de democratie, over inhoudelijke afspraken en over de manier waarop we ons gezamenlijk functioneren, ons Reglement van Orde, kunnen verbeteren. Zo worden die inhoudelijke punten meegewogen in de bestuurlijke afspraken. Daar hecht ik aan, want het is vooral van belang om met elkaar weer stappen te zetten in de prioriteiten van het eiland. We hebben het in het gesprek met de eilandsraad zelf onder andere gehad over huisvesting, wegen enzovoorts, enzovoorts.

Mevrouw Kuiken had een vraag over Sint-Eustatius, Statia, over de spagaat tussen de verantwoordelijkheden en over wat er gerealiseerd kan worden. Dat gaat in feite over het duurzaam inrichten van de veranderingen op dat eiland. Nogmaals, de eilandsraad en de regeringscommissarissen zijn op dit moment in gesprek over zowel de inhoud als de stappen naar het terugkrijgen van een toekomstig bestuur. Ik hoop daar over uiterlijk een maand meer informatie over te krijgen en dan afspraken te maken over hoe we die stappen kunnen invullen. Het is altijd van belang om met elkaar heel scherp te zijn op wat op korte termijn mogelijk en haalbaar is.

Over de verkiezingen hebben we het al gehad.

Mevrouw Bouchallikh vroeg naar het tijdpad voor de invulling van ambities. Daar heb ik eigenlijk al iets over gezegd in een eerdere interruptie over de bestuurlijke afspraken en de onderzoeken die we nog verder doen. Volgens mij heb ik daar alles wat ik zou kunnen zeggen aangegeven.

Datzelfde geldt voor het thema van voldoende en effectieve inzet van middelen. We proberen met de middelen die we hebben effectieve stappen te zetten op basis van alles wat we op dit moment inzichtelijk hebben. We blijven dat ook monitoren om te zien of dat ook voldoende is.

Mevrouw Bouchallikh vroeg ook of het mogelijk was voor mensen om stages te lopen bij Nederlandse gemeenten. Dat is zo. Er is een pilot met de VNG voor een uitwisselingsnetwerk. Als onderdeel zijn er ook stages voor medewerkers van de eilanden bij Europees-Nederlandse gemeenten. Als dat goed loopt, dan willen we dat verder uitbreiden. Dat wordt nu samen met de VNG aangepakt.

De heer Eppink vroeg naar de cultuurverschillen. Die zijn er natuurlijk. Dat weten we allemaal. We weten ook dat het van belang is om daar aandacht aan te besteden en om daar niet over te spreken in termen van goed of fout, maar meer in termen van «hoe werken we met elkaar en wat zijn onze manieren van werken?» Overigens, om daar meer begrip van te krijgen hebben wij een cursus die door de Haagse Hogeschool is opgezet waarin medewerkers van hier en mensen van de eilanden samen praten over wat de verschillen zijn, hoe er gewerkt moet worden, hoe kennis en begrip voor elkaar kunnen worden vergroot, en hoe kennis en kunde kunnen worden ontwikkeld over de geschiedenis, de cultuur en de identiteit van de eilanden. Wat mij betreft blijven we dat doen, want dat is ontzettend belangrijk.

Overigens vind ik het ook heel erg belangrijk dat je elkaar zo veel mogelijk ziet, ontmoet, met elkaar overlegt en elkaar spreekt, en dat je bij de eerste keer dat je denkt «wat is dit nou weer?» niet op een rottige manier reageert, maar vooral vraagt waarom dingen gaan zoals ze gaan. Daar zal ik mezelf ook voortdurend aan herinneren, want ik wil ook heel graag dat de overleggen en de samenwerking die we met elkaar hebben, zijn gebaseerd op vertrouwen en een goed begrip van elkaars werelden. Dat betekent dat ik ook heel regelmatig begrip vraag voor de Haagse wereld als ik in gesprek ben met mensen van de verschillende eilanden.

Mevrouw Kamminga vroeg hoe we ervoor zorgen dat beleid niet versnipperd wordt door verloop. Dat is absoluut een zorgpunt. Een van de dingen die we doen, is ervoor zorgen dat we niet voortdurend tijdelijke adviseurs laten invliegen, maar veel meer werken met mensen die langer willen werken op de eilanden en langer hun tijd en aandacht daaraan willen besteden. Dat is ook een van de thema's om met de diaspora over te spreken, omdat het niet altijd eenvoudig is om dat te doen maar wel heel erg nodig en nuttig. Hoe meer mensen al kennis hebben omdat ze er gewoond hebben of vandaan komen, hoe meer je mag hopen dat dat helpt om de eerste stappen in verschillen van cultuur en werkwijze te overbruggen.

Dan over de WolBES en FinBES. Ik heb aangegeven voor de zomer met een brief te komen. Op basis daarvan wordt er een wetsvoorstel ontwikkeld, maar dan kunnen we daar eerst met elkaar over spreken.

Mevrouw Kamminga vroeg wat we kunnen leren van de samenwerkingsverbanden met andere gemeenten. We hebben partners: Alphen aan den Rijn, Rotterdam, Alkmaar en ook Waddeneilanden. Ik wil heel graag dat uitwisselingsnetwerk verbeteren en kijken hoe we een goede match kunnen maken, omdat de kennis en kunde die nodig zijn op de eilanden, vaak helemaal niet in Den Haag zitten maar juist bij gemeenten, omdat die dagelijks werken met onderwerpen als de sociale thema's en thema's meer in het fysieke domein.

Over de Rijksvertegenwoordiger heb ik al gesproken.

Mevrouw Kuiken vroeg wat wij zelf beter kunnen doen. Best veel, denk ik: helderheid, transparantie, openheid, eerlijkheid. We moeten zorgen dat we vooral met elkaar in gesprek zijn en niet over elkaar. We moeten bellen als er iets is. Dat blijkt ook elke keer heel nuttig. Toen de vertegenwoordigers van Caribisch Nederland hier waren, hebben we ook eens wat tijd besteed om wat meer informeel met elkaar te spreken. Dat helpt wat mij betreft om inzicht te krijgen in elkaar en samen te werken. Dat moeten we vooral ook blijven doen, ook door te zorgen dat, wanneer mensen hier zijn, er regelmatig overleg is. Dat helpt ook om mijn coördinerende functie te kunnen uitvoeren.

Over de trainees hebben we het volgens mij al gehad. Misschien even iets meer cijfers. Sinds 2017 is er een groep van young professionals met Caribische roots die in het Talent Ontwikkel Programma Bonaire zitten. Die werken bij overheid en semioverheid. Dat zijn er inmiddels 33. We zijn aan het kijken of we dat kunnen uitbreiden naar de andere eilanden, te beginnen met Saba. Andersom gaan er ook rijkstrainees, dus mensen die hier worden aangenomen, naar de eilanden van Caribisch Nederland.

De voorzitter:

Ik heb daar zelf één hele korte vraag over namens het CDA. Begrijp ik het goed dat die 33 trainees allemaal van Bonaire komen?

Staatssecretaris Van Huffelen:

Ze komen uit het Caribisch gebied maar werkten op Bonaire, begrijp ik. Het idee is dus dat zij niet alleen op Bonaire gaan werken, maar ook op de andere eilanden.

Mevrouw Bouchallikh, mevrouw Kuiken, mevrouw Van den Berg en mevrouw Kamminga vroegen hoe de coördinerende rol van BZK eruit komt te zien. Ik wil vooral proberen mijn coördinerende rol te verbeteren, niet alleen maar door de taakverdeling helder te hebben, door de WolBES en FinBES te verbeteren, door vraagstukken te beantwoorden, zoals wat de rol van de Rijksvertegenwoordiger is, maar ook door te kijken hoe we regelmatig met elkaar kunnen spreken. Ik wil één keer per maand met de diverse bestuurscolleges en de regeringsvertegenwoordiger van de eilanden om tafel zitten om te spreken over wat er op het eiland speelt en hoe het loopt met de uitvoering van de afspraken die we gemaakt hebben. Ik wil zorgen dat er minimaal één keer per jaar een bestuurlijk overleg is in Den Haag met alle eilandbestuurders en twee keer per jaar een bewindspersonenoverleg met ook mijn collega's uit het kabinet erbij. Natuurlijk is er ook de ambtelijke stuurgroep, die wordt uitgebreid met een directeurenoverleg. Ik hoop dat dat reguliere, wat meer gestructureerde contact, dat er niet was – er was wat meer ad-hocoverleg – gaat werken om niet alleen door te spreken hoe het gaat en wat de knelpunten zijn, maar ook waar we tegenaan lopen, welke problemen we tegenkomen, wie er wel of niet zijn huiswerk heeft gedaan enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts, om te zorgen dat we daarmee verder komen. Natuurlijk is het ook aan mij om te zorgen dat we die bestuurlijke afspraken helder monitoren, zodat ze niet alleen inzichtelijk zijn voor alle betrokkenen, maar ook voor de Kamer in termen van wat er loopt, wat goed gaat en wat minder goed gaat.

Er was nog een vraag over de stuurgroep Caribisch Nederland. Dat is dus vooral een ambtelijk voorportaal met mensen die niet alleen met elkaar praten over de besluitvorming die politiek voorligt, maar ook over hoe we invulling geven aan de «comply or explain»-afspraken.

Dan ga ik door naar de Rijksdienst Caribisch Nederland. Dat gaat onder andere over de rol van de kwartiermaker en de Rijksvertegenwoordiger. Daar heb ik eigenlijk net al iets over gezegd. Het is de bedoeling om de huidige combinatie van taken uit elkaar te trekken, te gaan kijken naar de toekomst van de rol van de Rijksvertegenwoordiger en er vooral voor te zorgen dat de Rijksdienst Caribisch Nederland een transitie gaat doormaken, waarbij het vooral heel erg belangrijk is dat er meer werk wordt gedaan als partner van de openbare lichamen en als dienstverlener voor de inwoners van Caribisch Nederland, en dat daar een versterking in wordt aangebracht.

Dan digitalisering. Dat is natuurlijk een onderwerp naar mijn hart. Ja, het is zo dat de kosten van internet en telecom hoog zijn op de eilanden. Dat is een van de thema's die we bespreken. Er zijn in het verleden al allerlei subsidies voor geweest. Die zijn er overigens tot op de dag van vandaag, en ook dit jaar weer. Maar de bedoeling is dat we aan het werk gaan om te kijken wat we kunnen doen om de uitrol van snel mobiel internet, verglazing enzovoort enzovoort in te richten. Ik kom daar heel graag op terug als ik er wat meer inzicht in heb hoe we dat precies kunnen gaan doen. Maar onze eerste taak is vooral om te zorgen dat ook dit als onderdeel van het pakket van de kosten van levensonderhoud toegankelijk blijft voor iedereen.

Dan de dienstverlening en de wens van één loket. Mevrouw Van den Berg zei terecht: is dat nou ingewikkeld? Nou ja, dat blijkt dus eigenlijk best wel ingewikkeld. Ook in Nederland hebben we dat nog lang niet goed op orde op alle fronten, maar dat is wel heel erg de wens. Wel wil ik heel graag samen met de RCN en de openbare lichamen gaan kijken hoe we dat kunnen invullen. We doen dat natuurlijk heel graag op basis van het kopiëren van wat Nederlandse gemeenten hebben. Dat is niet altijd één loket, maar in ieder geval wel één plek waar je terechtkan, ook voor mensen die niet digitaal vaardig zijn. Het is wat mij betreft ontzettend belangrijk dat we dat de komende tijd gaan invullen. Ik wilde voorstellen dat we Caribisch Nederland en de openbare lichamen samen vragen om er een soort plan voor te maken wanneer ze de eerste stappen daarin kunnen zetten, wat mij betreft hoe eerder hoe beter, met name op basis van waar dit het meest vastloopt.

Dat is eigenlijk ook in lijn met de vraag die mevrouw Bouchallikh stelde: hoe zorgen we voor dat laagdrempelige loket, niet alleen fysiek, maar ook digitaal? Ik ga dus aan het team daar vragen om daar een voorstel voor te maken.

De voorzitter:

Ik gun mevrouw Wuite haar vijfde interruptie, maar dat is dan wel ook meteen de laatste.

Mevrouw Wuite (D66):

Echt waar? Dank. Zou de Staatssecretaris het tijdpad rond het realiseren van zo'n eenloketfunctie kunnen meenemen bij het bestuursakkoord dat zij rondkrijgt voor de zomer, zodat we bijvoorbeeld meer beeld krijgen van de piketpalen om tot zo'n eenloketfunctie te komen? Dan ben ik ook heel erg benieuwd of dat ene loket dan ook betrekking heeft op het zorgstelsel en de medische verwijzingen. Ik weet dat de Staatssecretaris al zei dat ze daarmee aan de slag gaat, maar ik denk ook aan die medische verwijzingen en patiënten die het eiland af moeten en dergelijke. Is dat inderdaad ook onderdeel van zo'n eenloketfunctie? Want dan begrijp ik beter wat «één loket» betekent.

Staatssecretaris Van Huffelen:

Ik denk dat we overheidsdienstverlening en zorg wel uit elkaar moeten halen, want je kunt niet zomaar bij het loket van de gemeente vragen of je naar de medisch specialist moet. Maar los daarvan, naar aanleiding van uw concrete vraag: de nieuwe kwartiermaker moet aan het werk om die eenloketfunctie in te vullen. Ik denk dat het iets te ambitieus is om te vragen om dat voor de zomer rond te hebben. Wat mij betreft doen we dat zo snel mogelijk, maar voor de zomer wordt ingewikkeld, denk ik. De vragen rondom het thema van de gezondheidszorg wil ik zo snel mogelijk beantwoorden nadat ik mijn gesprek daarover heb gehad met Maarten van Ooijen, die hier ook mee aan het werk is. Dat kan ik hopelijk voor de zomer toezeggen; daar ga ik eigenlijk wel van uit. Maar voor het echt invullen van de eenloketgedachte ten aanzien van de dienstverlening wil ik de kwartiermaker eigenlijk iets meer ruimte geven om daar eerst ook nog even het werk te doen.

De voorzitter:

Ik had de indruk dat de vraag van mevrouw Wuite ook was of het in het bestuurlijk akkoord wordt meegenomen.

Mevrouw Wuite (D66):

Ja, als tijdpad, niet dat het gerealiseerd is voor de zomer; dat zou ik inderdaad niet verwachten. Ik vroeg meer of er in het bestuursakkoord iets wordt gezegd over het tijdpad om te komen tot één loket, want dat lijkt me bij het bestuursakkoord horen.

Staatssecretaris Van Huffelen:

Dat is helaas echt te vroeg. Dat kan ik niet waarmaken. We doen het zo snel mogelijk, maar dat zou betekenen dat je ook weet wat je gaat doen en wat er nodig is, en dat weten we gewoon nog niet precies. Ik zou het dus heel graag willen, maar ik denk dat dat echt net iets te vroeg is.

Dan heb ik nog de overige vragen.

Er was een vraag over de notaris. Volgens mij hebben we daar ook over gesproken in het vorige debat. Dat was een vraag van de heer Ceder. Dat is een belangrijk punt. Ik ben in overleg met Justitie en Veiligheid om een oplossing te vinden. Dat wil ik ook echt snel doen, want het is gewoon frustrerend dat er geen services zijn op dit gebied.

Dan de vraag van mevrouw Wuite over jongerenparticipatie. Wij vinden het natuurlijk heel erg belangrijk om de stem van de kinderen mee te wegen. Ik heb bijvoorbeeld op Saba ook gesproken met de Jeugdraad, die allerlei ideeën en initiatieven heeft als het gaat over de toekomst van kinderen op het eiland. Wij werken samen met UNICEF om ook de rechten van kinderen in Caribisch Nederland te verbeteren. Ik vertelde al iets over de Jeugdraad op Saba. We zijn wel aan het kijken hoe we dit op de eilanden verder kunnen ontwikkelen. Wellicht kunnen we in de bestuursakkoorden iets meer zeggen over de manier waarop we de jongerenparticipatie zouden kunnen ontwikkelen in de komende tijd.

Dan was er in de categorie overige ook nog de vraag van de heer Eppink over samenwerken met het bedrijfsleven in Colombia. Er zijn natuurlijk allerlei mogelijkheden op dat gebied. Het is natuurlijk vooral aan bedrijven om daar invulling aan te geven en niet zozeer, denk ik, aan het openbaar lichaam. Maar er is wel veel samenwerking, ook tussen Caraïbisch Nederland en Europees Nederland en tussen bedrijven. Ik wil dat dus ook zeker graag verder stimuleren. Daarin speelt natuurlijk ook het Ministerie van Economische Zaken een belangrijke rol.

Volgens mij ben ik dan door mijn mapjes heen. Ja.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu naar de tweede termijn voor de Kamer. Dan geef ik als eerste het woord aan mevrouw Wuite.

Mevrouw Wuite (D66):

Hartelijk dank, voorzitter. Het gaat altijd heel erg snel en dan heb ik soms mijn gedachten nog niet helemaal bij elkaar, maar ik probeer het zo goed mogelijk te doen. In z'n algemeenheid vind ik dit lastig, omdat de heer Ceder in mijn oor fluisterde of het mogelijk was om een tweeminutendebat aan te vragen. Nou is dat lastig, want hij is er niet. Ik heb goed geluisterd naar datgene wat de Staatssecretaris aan antwoorden heeft gegeven. Er zijn een aantal toezeggingen gedaan en er is een tijdpad waarin een aantal zaken wordt gedaan. Ik voel hem dus zelf op dit moment niet, maar dan vind ik het lastig dat ik dan misschien het gevoel creëer dat ik niets doe met wat hij mij heeft gevraagd. Dat is dus misschien even een technische vraag aan u, voorzitter, nog los van mijn inbreng.

De voorzitter:

Het technische antwoord is dat het niet mogelijk is. Dan moet meneer Ceder hier gewoon zelf aanwezig zijn. Dat zou ook een beetje tot vreemde situaties kunnen leiden. Tenzij een van de andere leden, mevrouw Bouchallikh of mevrouw Kamminga, behoefte heeft aan een tweeminutendebat, komt er dan dus gewoon geen tweeminutendebat.

Mevrouw Wuite (D66):

Zelf heb ik die behoefte inderdaad ook niet. Ik gaf natuurlijk wel heel nadrukkelijk in mijn inbreng aan, en misschien ook in mijn vraagstelling, dat er een zeker ongeduld en een zekere urgentie zijn. Ik wil met D66 natuurlijk heel graag dat er een soort positieve sfeer van meer vertrouwen ontstaat en dat die omslag van teleurstelling in het sociale domein naar voorzichtig optimisme, om het zo te zeggen, plaatsvindt.

Die jongerenparticipatie vind ik daarin heel erg belangrijk. Ik ben ontzettend blij dat de Staatssecretaris ook zegt dat ze daar expliciet aandacht aan wil besteden in het bestuursakkoord. Dat is toch de volgende generatie, die nu soms tussen wal en schip raakt. Die kan niet meedoen met verkiezingen op de eilanden, want daar is die generatie niet meer ingeschreven. Bij verkiezingen in Nederland denken ze: nou ja, ik weet niet op wie ik moet stemmen en ik ken de maatschappij hier niet, en dus doe ik maar helemaal niet mee. Dat is natuurlijk ontzettend risicovol als het gaat om maatschappelijke vorming. Als we dat kunnen ondervangen met hele actieve jongerenparticipatie, dan betrek je daarbij in ieder geval de jongeren die ook wel zien dat ze zich in kunnen zetten voor hun eigen eiland en die ook daar waar dat nodig is die innovatiekracht kunnen geven.

Ik wens de Staatssecretaris heel erg veel succes met de uitwerking. Ik kijk er ook echt naar uit om de bestuursakkoorden te ontvangen. Die zien op alle drie de eilanden, met hun eigen vorm en eigen identiteit en prioriteiten, begrijp ik. Ook de Voorjaarsnota is een belangrijk moment als het gaat om de uitkeringen, waarnaar ook deze voorzitter in andere hoedanigheid heeft gevraagd. Dus hartelijk dank voor dit debat en veel succes aan de Staatssecretaris en het team bij de werkzaamheden om wat dat betreft te accelereren. Hartelijk dank ook voor het debat met mijn collega's.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan mevrouw Bouchallikh.

Mevrouw Bouchallikh (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Dank ook aan de Staatssecretaris en haar team voor het beantwoorden van de vragen. Ik heb ook even nagedacht over het al dan niet aanvragen van een tweeminutendebat, maar ik kijk uit naar de uitwerking die ons is beloofd. Aan de hand daarvan kunnen we, denk ik, het gesprek verder voeren. Ik hoorde de Staatssecretaris namelijk eerder ook zeggen dat de tussenperiodes wat haar betreft hopelijk niet te lang zullen duren, dus dat stemt mij optimistisch en positief over de voortzetting van deze gesprekken.

Tot slot zou ik nog één ding willen zeggen over de gelijkwaardigheid en de gesprekken daarover. Mijn allereerste debat bij Koninkrijksrelaties ging ook hierover. Het College voor de Rechten van de Mens gaf eigenlijk aan dat dit geborgd moet worden, zo snel mogelijk. Ik vrees dat ik hier elk commissiedebat op zal blijven hameren, omdat het zo belangrijk is en ook al zo lang loopt. Dat is niet uit een gebrek aan vertrouwen in de Staatssecretaris, maar omdat ik vind dat het echt supersnel aan de orde gesteld moet worden. Ik ben blij dat ik daar tot nu toe een constructieve houding zie. Ik kijk uit naar verdere invulling daarvan.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dan is het woord aan mevrouw Kamminga.

Mevrouw Kamminga (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ik ben het helemaal eens met de weging, mede op basis van de beantwoording van de Staatssecretaris. Zij heeft volgens mij alle vragen zorgvuldig beantwoord, inclusief die van de heer Ceder. Bovendien komen er nog genoeg gelegenheden, als ik kijk wat we allemaal voor de zomer nog kunnen verwachten, om het nadere debat te voeren. Ik hoop dat de Staatssecretaris ons ook allemaal goed gehoord heeft, dat meeneemt als aanmoediging en dat betrekt bij de stukken die we nog tegemoet kunnen zien. Dank daarvoor. Ik zie die stukken met genoegen tegemoet.

De voorzitter:

Ik vraag mevrouw Wuite om weer even het voorzitterschap over te nemen.

Voorzitter: Wuite

De voorzitter:

Heel graag. Natuurlijk geef ik mevrouw Van den Berg de gelegenheid om, als laatste, haar afsluiting te doen. Gaat uw gang.

Mevrouw Van den Berg (CDA):

Dank u wel, voorzitter. In de eerste plaats wil ik de Staatssecretaris danken voor alle antwoorden. Het is goed om te zien dat er uitgebreid wordt gekeken of er wetgeving gemoderniseerd moet worden dan wel praktisch moet worden aangepast. Het is ook goed om te horen dat de Staatssecretaris bezig is met het invullen van praktische punten, zoals verwijzingen medische zorg en notarissen, waar we ook in het vorige BES-debat uitgebreid over hebben gesproken.

Met betrekking tot het loket vond ik het heel fijn om te horen dat er ook rekening wordt gehouden met de mensen die niet digitaal vaardig zijn. In Nederland zijn dat er 2,5 miljoen. Ik kan me zomaar voorstellen dat dat op de eilanden ook iets van 20% of 30% van de mensen is. Daar moet rekening mee worden gehouden.

Ten slotte zou ik het fijn vinden als er nog één toezegging van de Staatssecretaris kon komen. Ze heeft net aangegeven dat er iets van 33 trainees zijn geweest de afgelopen jaren die vanuit Bonaire en eventueel vanuit de landen zijn gekomen. Kan ze daar nog wat meer inzicht in geven, bijvoorbeeld of men hier blijft of dat men vervolgens binnen een jaar vertrokken is? Zijn daar wat bulletpoints over mee te geven?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Dan geef ik het woord weer terug aan u, voorzitter.

Voorzitter: Van den Berg

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de Staatssecretaris. Of heeft u nog even behoefte aan een schorsing?

Staatssecretaris Van Huffelen:

Dank voor het debat. Er zijn behalve in de laatste inbreng geen verdere vragen gesteld. Op basis van al uw aanmoedigingen, aansporingen en vragen gaan wij hard aan het werk in de komende tijd. In veel vertrouwen overigens, niet alleen maar in het team, maar zeker ook in de samenwerking met de eilanden van Caribisch Nederland. We hebben veel te doen, als het gaat over het afmaken van die bestuursakkoorden. We moeten zorgen dat we goed aan de slag gaan en kijken of wat we willen allemaal gerealiseerd kan worden. Dan heb ik het niet alleen over financieel, maar natuurlijk ook qua bestuurskracht. Dat blijft altijd een zekere worsteling. Maar goed, het stemt mij nog steeds heel optimistisch om daarmee aan het werk te gaan.

De toezegging over wat meer inzicht in wat er is gebeurd met de trainees kan ik doen. Ik denk dat ik daarmee alle punten heb besproken. Dank voor het debat.

De voorzitter:

Dan ga ik, met dank aan de griffier, naar de toezeggingen, waar zij een mooie lijst van heeft gemaakt. De Staatssecretaris had er in haar brief al op gewezen dat we een brief gaan krijgen over de WolBES en de financiën, dus die noem ik nu niet. Dan heb ik hier vier punten. Ik hoor graag van iedereen of die wel of niet kloppen, ook van de Staatssecretaris natuurlijk.

  • De Staatssecretaris zal de Kamer regelmatig updaten over het in kaart brengen van achterstanden op het gebied van wetgeving en verwacht dit overzicht aan het eind van het jaar compleet te hebben.

  • De Staatssecretaris stuurt voor de zomer een brief over de positie van de Rijksvertegenwoordiger en het eventueel elders beleggen van diens taken. Dat wordt meegenomen in de WolBES/FinBES-brief.

  • In de bestuursakkoorden zal meer informatie opgenomen worden over de invullingen van jongerenparticipatie de komende periode.

  • De Staatssecretaris informeert de Kamer nader over de ervaringen met de Caribische trainees in Nederland en omgekeerd.

Mevrouw Bouchallikh, als eerste.

Mevrouw Bouchallikh (GroenLinks):

Sorry, voorzitter. Ik wilde nog één ding zeggen in mijn tweede termijn, voor de Handelingen. De Staatssecretaris gaf net een antwoord op een vraag over het e-loket en noemde mijn naam, maar dat was niet mijn vraag. Dat was een vraag van mevrouw Wuite, voor de volledigheid. Het is helemaal oké, maar ik dacht: dat moet ik nog even zeggen.

De voorzitter:

Mevrouw Wuite had volgens mij ook nog een vraag.

Mevrouw Wuite (D66):

Ja, nog even ter verduidelijking, zodat we dat even kunnen corrigeren. Betekent dat dat voor de zomer de brief komt over de update met betrekking tot WolBES/FinBES en dat daarin ook het aspect van de Rijksvertegenwoordiger wordt meegenomen? Dat klopt, toch? Ik hoor dat dat het geval is. Oké, dank.

De voorzitter:

Volgens mij kunnen we dan de vergadering sluiten. Ik dank de Staatssecretaris voor haar komst en natuurlijk ook haar ondersteuning. Ik dank de Kamerleden en ik dank natuurlijk ook de bode, de griffie en onze journalist die toch de hele sessie heeft gevolgd.

Sluiting 18.22 uur.

Naar boven