Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 februari 2022
Op 8 september 2021 heeft uw Kamer met de Minister-President gedebatteerd over de
uitleg van artikel 57 van de Grondwet naar aanleiding van de benoeming van drie Tweede
Kamerleden tot Staatssecretaris in het demissionaire kabinet.2 Tijdens dit debat werd een motie van het lid Leijten c.s.3 ingediend, die onder meer uitspreekt dat artikel 57 zo moet worden uitgelegd, dat
in het geval een zittend Kamerlid wordt benoemd tot demissionair bewindspersoon, diens
Kamerlidmaatschap vervalt. Deze motie is op 14 september 2021 door uw Kamer aangenomen.4
Tijdens dit debat zijn bij motie twee verzoeken aan de regering gericht om een commissie
in te stellen. De motie van de leden Ceder en Dassen5 verzoekt de regering om een onafhankelijke commissie in te stellen die moet adviseren
over een regeling voor de tijdelijke vervanging van Kamerleden die tevens bewindspersoon
zijn in een demissionair kabinet. De motie van de leden Ellian en Inge van Dijk6 verzoekt de regering om een commissie in te stellen die het functioneren van artikel
57 van de Grondwet analyseert en met voorstellen komt ter verduidelijking of vernieuwing
van dit artikel, tevens in relatie tot de Kieswet en het Reglement van Orde van de
Tweede Kamer. Beide moties zijn op 14 september 2021 door uw Kamer aangenomen.7
De Minister-President heeft het oordeel over deze moties aan uw Kamer gelaten en daarbij
aangegeven dat het goed zou zijn als er een grondig onderzoek zou worden verricht
naar het hele vraagstuk van artikel 57 van de Grondwet en de daarmee samenhangende
vragen rondom ontslag en benoeming. De indieners van de moties en de Minister-President
wezen tijdens het debat op de mogelijkheid om één commissie in te stellen die de in
deze moties bedoelde taken zou kunnen krijgen.
Tijdens het debat bleek dat uw Kamer eraan hecht nauw betrokken te worden bij de formulering
van de precieze taakopdracht van de commissie en bij de samenstelling daarvan. De
Minister-President heeft aangegeven dat het kabinet gezamenlijk met uw Kamer tot een
meer gedetailleerde invulling van de commissie wil komen. Tegen deze achtergrond schets
ik in deze brief hoe naar het oordeel van het kabinet uitvoering gegeven zou kunnen
worden aan beide moties.
Uitgaande van de inhoud van de beide moties zou de taakopdracht van de op grond van
de Kaderwet adviescolleges in te stellen onafhankelijke commissie als volgt kunnen
luiden:
-
– analyseren van de werking van artikel 57 van de Grondwet en de daarmee samenhangende
vragen rondom ontslag en benoeming;
-
– adviseren over een verduidelijking of vernieuwing van artikel 57, mede in relatie
tot de Kieswet en het Reglement van Orde van de Tweede Kamer;
-
– adviseren over een regeling voor de tijdelijke vervanging van Tweede en Eerste Kamerleden
die tevens bewindspersoon zijn in een demissionair kabinet.
Gelet op deze taakopdracht ligt het naar het oordeel van het kabinet in de rede dat
het profiel voor de voorzitter van de commissie de volgende elementen bevat: gezaghebbend,
ruime parlementaire ervaring en affiniteit voor grondwettelijke vraagstukken. Bij
de verdere samenstelling van de commissie zal tevens voorzien moeten worden in voldoende
expertise op het terrein van het institutionele staatsrecht, politicologie, parlementaire
geschiedenis en het proces van kabinetsformatie.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot