35 851 Wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen

Nr. 62 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 mei 2024

Hierbij stuur ik u het adviesrapport van het Juridisch vooronderzoek naar enkele toezichts- en handhavingsbepalingen uit de Wet bescherming klokkenluiders, samen met de aanbiedingsbrief van 4 april jl. van het bureau Pro Facto.

Bij brief van 27 september 2023 heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de onderzoeksopdracht aan Pro Facto en de deelvragen van het juridisch vooronderzoek.1 Het onderzoek ziet op de artikelen 3a lid 3 onder e en 17i van de Wet bescherming klokkenluiders (hierna: Wbk), welke bepalingen bij het amendement Leijten c.s.2 onderdeel zijn geworden van de Wbk. Deze bepalingen geven het Huis voor klokkenluiders (hierna: het Huis) nieuwe toezichts- en sanctietaken en bijbehorende bevoegdheden. De betreffende bepalingen zijn nog niet in werking getreden. Zoals uit de toelichting bij het amendement blijkt, hebben de indieners voorzien in een gedifferentieerde inwerkingtredingsbepaling, zodat er voldoende tijd zou zijn voor een kwalitatief goede uitwerking inclusief een uitvoerings- en handhavingstoets.

De hoofdconclusie van het onderzoek van Pro Facto is dat de toezichts- en sanctiebevoegdheden uit artikel 3a lid 3 onder e en artikel 17i van de Wbk in de huidige vorm juridisch niet houdbaar zijn.

De onderzoekers van Pro Facto doen twee hoofdaanbevelingen:

  • 1. Werk – in overleg met het Huis – een wijziging van de Wet bescherming klokkenluiders uit die ertoe leidt dat artikel 3a lid 3 onder e en artikel 17 i van de Wbk voldoen aan de juridische eisen die worden gesteld aan toezicht en handhaving en neem daarbij ook een aantal andere relevante en noodzakelijke wijzigingen mee.

  • 2. Ga samen met het Huis kijken naar de gevolgen die de nieuwe toezichts- en sanctietaken hebben voor de capaciteit en de inrichting van het Huis en wat dit betekent voor de financiering van het Huis.

Voor alle concrete onderzoeksbevindingen, deelconclusies en aanbevelingen verwijs ik u graag naar het bijgevoegde rapport.

Zoals ik eerder heb aangekondigd, betrek ik de aanbevelingen in het rapport bij de voorbereiding van het voorgenomen wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet bescherming klokkenluiders.3 Uit het rapport blijkt dat diverse wetswijzigingen en nadere uitwerking noodzakelijk zijn om tot een toezichts- en handhavingsstelsel te komen dat juridisch houdbaar en goed uitvoerbaar is. Naast wetswijzigingen betreft dit bijvoorbeeld het inrichten van een afdeling toezicht en handhaving binnen het Huis waarbij de toezichts- en sanctietaak wordt belegd. Ook zal in ieder geval een nadere regeling of toetsingskader moeten worden vastgesteld voor het bepalen van de hoogte van bestuurlijke boetes, voor de hoogte van dwangsommen en voor het bepalen van in welke gevallen wordt gekozen voor een last onder dwangsom dan wel een bestuurlijke boete. In overleg met het Huis wil ik de komende tijd benutten om tot een goede uitwerking van nieuwe toezichtstaken en sanctiebevoegdheden van het Huis te komen, welke op effectieve wijze bijdragen aan een betere bescherming van klokkenluiders. Vervolgens zullen het Huis, alsmede de Raad voor de rechtspraak, ook een uitvoerings- en handhavingstoets moeten uitvoeren op het wetsvoorstel. Ook daarbij kunnen de aanbevelingen in het rapport worden betrokken.

In haar brief van 6 juli 2023 aan uw Kamer heeft de toenmalige Minister van BZK aangegeven dat zij verwachtte het volgende wetsvoorstel in de eerste helft van 2024 in consultatie te kunnen brengen.4 Daarbij was de veronderstelling dat het juridisch vooronderzoek van Pro Facto in oktober 2023 afgerond zou zijn, zodat de uitkomsten daarvan op dat moment betrokken zouden kunnen worden bij de voorbereidingen van het volgende wetsvoorstel. Tijdens het uitvoeren van het juridisch vooronderzoek is echter gebleken dat de materie dermate complex is (onder meer vanwege de samenloop tussen bestuursrecht en arbeidsrecht) dat voor dit onderzoek een half jaar meer tijd nodig was. Dit heeft gevolgen voor de planning van het vervolgtraject. Het streven is het wetsvoorstel in de eerste helft van 2025 in (internet)consultatie te brengen.

Gelet op de beleidsmatige vragen die voorliggen, de te voeren afstemmingsoverleggen en de uitvoeringstoetsen die moeten worden gedaan, acht ik een vroegere indicatieve planning niet mogelijk.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A.C. van Huffelen


X Noot
1

Kamerstuk 35 851, nr. 60.

X Noot
2

Kamerstuk 35 851, nr. 51.

X Noot
3

Kamerstuk 35 851, nr. 61.

X Noot
4

Kamerstuk 35 851, nr. 55.

Naar boven