35 845 Het niet-indexeren van het basiskinderbijslagbedrag in de Algemene Kinderbijslagwet over de jaren 2022, 2023 en deels over 2024 of totdat de beoogde dekking is gerealiseerd

D BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 februari 2022

Op 30 november jongstleden heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van uw Kamer een voorlopig verslag uitgebracht inzake het wetsvoorstel niet-indexeren basiskinderbijslagbedrag over de jaren 2022, 2023 en deels over 2024 of totdat de beoogde dekking is gerealiseerd (35 845).

Op 17 december jl. heeft de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer geïnformeerd over het niet behalen van de door de commissie gevraagde beantwoordingstermijn. De beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel is daarmee niet gehaald. De indexering van de basiskinderbijslagbedragen en het extra bedrag aan kinderbijslag heeft daarom met ingang van 1 januari 2022 conform de huidige wet plaatsgevonden.

Uw Kamer heeft op 22 februari jl. een motie over dit wetsvoorstel aangenomen.1 Het kabinet besluit in het voorjaar over de voortgang van het wetsvoorstel. Op dat moment zal het kabinet, afhankelijk van de besluitvorming, een reactie op het voorlopig verslag door middel van een memorie van antwoord sturen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Kamerstukken I 2021–2022, 35 788, nr. P

Naar boven