Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35807 nr. E |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35807 nr. E |
Vastgesteld 20 mei 2021
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissies aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Met interesse hebben de leden van VVD-fractie kennisgenomen van het voorstel Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen, het Tweede Kamerdebat en de besluitvorming op 11 mei in de Tweede Kamer. Naar aanleiding hiervan brengen de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen in.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel, en met name ook van de intentie ervan: niet het verder beperken van de samenleving, maar juist een volgende stap zetten in het heropenen van de samenleving en dit, door de inzet van testbewijzen, waar mogelijk versnellen. De routekaart is daarbij een belangrijke richtsnoer. De leden van deze fractie hebben ten aanzien van dit wetsvoorstel nog enige vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Zij hebben naar aanleiding daarvan nog diverse vragen over onder meer de wetgevingskwaliteit, de privacy en de uitvoering.
De leden van D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen; zij hebben naar aanleiding daarvan nog een aantal vragen aan de regering.
De leden van de Fractie-Nanninga hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen. Deze vragen worden ook gesteld in het verslag bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid vanwege de invoering van aanvullende tijdelijke maatregelen voor het internationaal personenverkeer in verband met de bestrijding van de epidemie van covid-19.5
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Hoewel zij het eens zijn met de wil van de regering om de samenleving zo veilig mogelijk open te stellen, betwijfelen zij of dit doel met het voorliggende wetsvoorstel wordt gerealiseerd. Zij hebben hierover nog enkele vragen geformuleerd.
De leden van de SP-fractie hebben over de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen nog een aantal vragen. Tevens hebben zij een algemene vraag, die ook gesteld wordt in het verslag bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid vanwege de invoering van aanvullende tijdelijke maatregelen voor het internationaal personenverkeer in verband met de bestrijding van de epidemie van covid-19.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Zij hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de fractie van de PvdD hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Naar aanleiding daarvan leggen zij de regering nog graag enige vragen voor.
De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Zij hebben nog een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel van de regering om een «Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen» in te voeren. Zij maken graag van de gelegenheid gebruik om hierover een aantal vragen te stellen die vooral betrekking hebben op de noodzakelijkheid, proportionaliteit, tijdelijkheid en uitvoering van de wet.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering, gezien het ingrijpende karakter van het wetsvoorstel en de handhaafbaarheid, kan toezeggen dat de verplichte coronatoegangsbewijzen op basis van de COVID-19-incidentiecijfers worden op- en afgeschaald.
Voor de volksgezondheid is het van groot belang om via coronatesten te onderzoeken of sprake is van een reguliere of een gevaarlijke virusvariant. Dit kan door een «sequencing PCR test» uit te voeren die de volledige genetische code van het virus kan uitlezen met behulp van een sequencing-machine. Is het in het belang van de volksgezondheid niet beter om sequencing PCR testen te gebruiken nu de kosten in tijd en geld hiervan snel teruglopen en dit de beste manier is om gevaarlijke mutanten snel te detecteren?
Kan de regering aangeven of de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Palland/de Vries6 over gelijkschakeling van een COVID-19-vaccinatiebewijs met een coronatoegangsbewijs, direct zal worden geïmplementeerd als in week 20 blijkt dat de Gezondheidsraad en het OMT in navolging van het European Centre for Disease Prevention and Control van mening zijn dat volledig gevaccineerde personen geen groot risico meer vormen voor virustransmissie?
Met dit voorstel wordt de inzet van testen geregeld voor het middelbaar, hoger en universitair onderwijs, waarbij ook de rol van de medezeggenschap is bepaald. Voor zover de leden van de CDA-fractie bekend, zijn er nu al diverse schoolorganisaties die zelf testlocaties hebben opgezet. Kan de regering inzage geven in de ervaringen van deze organisaties? Zijn leerlingen/studenten bereid zich te laten testen? Of is extra aandacht voor informatie en communicatie gewenst? Worden deze ervaringen ook ingezet bij de implementatie van dit wetsvoorstel?
In het wetsvoorstel wordt aangegeven dat de inzet van toegangsbewijzen voor niet-essentiële instellingen en activiteiten geldt, ongeacht of er voldoende mogelijkheden zijn om 1.5 meter te handhaven. De ervaringen met enkele pilots, zoals bijvoorbeeld De Efteling, zijn dat velen dan toch afhaken. Kan de regering aangeven wat de redenen zijn om deze wet zo generiek in te zetten? In het afgelopen jaar hebben immers vele culturele instellingen laten zien dat er met de inzet van zorgvuldige protocollen geen extra besmettingsrisico’s zijn. De open brief van enkele directeuren van musea en culturele instellingen in het NRC brengen dit helder onder de aandacht.7
Kan de regering de leden van deze fractie informeren over de verspreiding van de testlocaties? Uit de informatie blijkt dat het voornemen is om 90 locaties en 12 XL-paviljoens neer te zetten. Is dat aantal voldoende en de spreiding zodanig ingericht dat de afstand voor de burgers, ook in de minder bevolkte regio’s, redelijk is? Welke criteria qua afstand of qua tijd zijn daarbij gehanteerd? Zijn deze locaties ook gelijk beschikbaar bij implementatie van de wet?
In het voorliggende wetsvoorstel is opgenomen dat een coronatoegangsbewijs straks gebaseerd kan zijn op een negatief testresultaat, een vaccinatiebewijs of een immuniteitsbewijs. Kan de regering inzage geven hoe een en ander gerealiseerd wordt? Worden de gegevens van de gevaccineerden, die toestemming hebben gegeven om met naam bij het RIVM geregistreerd te worden, geladen in de CoronaCheck-app van de betrokken persoon? Wat betekent dat voor mensen van wie de gegevens niet bekend zijn, ofwel vanwege een trage of nalatige administratie van de zorgaanbieder, dan wel omdat zij zelf geweigerd hebben hun persoonlijke gegevens door te geven? Eenzelfde vraag geldt voor de mensen die immuun zijn vanwege eerdere coronabesmetting: hoe wordt een en ander straks gerealiseerd? Zijn daarbij de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen in het kader van de privacy? In dat kader stellen deze leden ook de vraag waarom sommige GGD’en wel en andere GGD’en niet bereid zijn om het bewijs van vaccinatie in het vaccinatiepaspoort te plaatsen. Wat is daar op tegen? Indien de regering geen bezwaren heeft, is zij dan bereid de GGD’en hierover te informeren? Wat is de reden dat het vaccinatiepaspoort – dat al jaren naar tevredenheid wordt ingezet en overal ter wereld wordt erkend – niet ook voor COVID-19 wordt gebruikt?
Naast het digitale coronatoegangsbewijs zal er voor de burgers ook de mogelijkheid zijn voor een papieren versie. Kan de regering aangeven hoe dit in de praktijk zal worden opgepakt, gezien ook het gesignaleerde aandachtspunt van het printen?
Ook deze wet vereist weer extra inspanning van gemeenten. Enerzijds vanwege het snel zorgen voor de diverse testlocaties en anderzijds op het gebied van de handhaafbaarheid. Uit informatie komt naar voren dat diverse gemeenten daarover hun zorgen hebben geuit.8 Kan de regering aangeven hoe straks de handhaafbaarheid op een adequate wijze zal worden uitgevoerd, enerzijds bij de reguliere activiteiten, instellingen en restaurants en anderzijds bij grote evenementen? Het risico is aanwezig dat sommige bezoekers zonder een coronatoegangsbewijs toch toegang willen forceren. Heeft de regering daarover duidelijke afspraken met de gemeenten en de politie kunnen maken?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben vragen over de wetgevingskwaliteit, de privacy, de doelstelling van de wet, de alternatieven voor de toegangstesten, de uitvoering en het draagvlak.
Wetgevingskwaliteit
1. Met de voortgaande inentingscampagne is de verwachting dat de pandemische effecten van COVID-19 in Nederland binnenkort sterk zullen afnemen en corona een endemische aandoening zal worden. Op 1 september 2021 staat de volgende verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 op het programma. Kan de regering voor het zomerreces een appreciatie geven van de onderdelen (maatregelen) van deze spoedwet die na 1 september naar verwachting nog nodig zullen zijn in de situatie waarin COVID-19 een endemische aandoening is geworden, maar er wel rekening gehouden moet worden met incidentele uitbraken van nieuwe coronavarianten?
2. Wanneer COVID-19 een endemische aandoening wordt, in hoeverre kan men dan spreken van een proportionele maatregelen of een concreet aanwezig doel? En in hoeverre is COVID-19 dan een uitzondering op de «regel» van infectieziekten?
3. Het bevreemdt de leden van de fractie van GroenLinks dat de regering heeft gekozen voor een juridische koppeling tussen de coronaspoedwet en de wet die de juridische grondslag geeft om toegangstesten mogelijk te maken. Immers, wanneer er veel getest wordt, zullen besmettingen sneller bekend worden en grootschalige verspreidingen van corona voorkomen kunnen worden. Door de koppeling is het goed mogelijk dat na 1 september het gehele instrumentarium van de spoedwet verlengd moet worden om de juridische grondslag voor de toegangstesten te behouden. Dat is voor de leden van deze fractie een onacceptabele juridische samenhang. Is de regering daarom bereid om uiterlijk bij de volgende verlenging van de spoedwet, te komen met een zelfstandig voorstel voor coronatoegangsbewijzen, zodat de directe koppeling met de Covid-19-wet beëindigd wordt? Zo nee, waarom niet?
4. Wanneer worden coronatoegangsbewijzen in Nederland ingezet? Kan de regering heldere criteria geven (aantal IC-bedden/ziekenhuisbedden, dan wel oplopende besmetting etc.) wanneer hier sprake van zal zijn? Dit zodat de kenbaarheid van de wet vergroot wordt, maar ook zodat bezorgde burgers duidelijk kunnen zien wanneer het gebruik van coronatestbewijzen in het kader van deze wet, weer stopgezet wordt.
5. Inbreuk op het non-discriminatie-principe van artikel 14 van het EHRM mag enkel als het (1) een legitiem doel dient en (2) proportioneel is. Met dit in het achterhoofd moet er duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de manieren waarop COVID-19-paspoorten (waaronder test- en vaccinatiebewijzen vallen) worden ingezet – welke rechten en vrijheden zijn er in het spel? Kan de regering hierop reageren en aangeven hoe zij dit waardeert? Kan de regering verduidelijken hoe lang de voorkeursbehandeling van mensen met een vaccinatie en/of paspoort uiterlijk gaat gelden? Of wanneer ze dit nog niet weet: welke criteria hanteert de regering voor afschaffing van het gebruik van het testbewijs/vaccinatiebewijs?
6. Op basis van welke criteria bepaalt de regering of een locatie of activiteit binnen een sector een essentiële voorziening betreft?
7. Kan de regering op deze vragen ingaan en in het bijzonder op de gevolgen van het amendement-Paternotte/Kuiken9, waarmee vaccinatiebewijzen gelijk gesteld kunnen worden aan een negatief testbewijs of herstelverklaring?
8. Maatschappelijk gezien zijn de belangen die samenhangen met de Testwet groot, zowel waar het gaat om de inperking van burgerrechten als om de praktische implicaties voor ondernemingen. Het is, wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft, dan ook van groot belang dat de criteria waaronder in een bepaalde sector testbewijzen worden gevraagd, op voorhand bekend zijn. Daarin staan deze leden niet alleen, ook o.a. de Gezondheidsraad en het College voor de Rechten van de Mens wijzen op de noodzaak om de doelstellingen en voorwaarden in de wet per setting uiteen te zetten. Kan de regering daarom per sector en/of setting aangeven onder welke pandemische voorwaarden (aantal besmettingen, ziekenhuisopnames etc.) in de betreffende sector testbewijzen gevraagd moeten worden en wanneer deze weer afgeschaft dienen te worden?
9. De leden van de fractie van GroenLinks maken zich zorgen over mogelijke impliciete en expliciete discriminatie op basis van medische status of de bereidheid om te testen. Het amendement-Van der Staaij10 is aangenomen, waardoor er nu een expliciet verbod in de wet staat voor individuele organisaties om een onverplicht coronatoegangsbewijs te vragen. Hoe gaat de regering zorgen voor handhaving van een dergelijk verbod? Voor een onderneming kan het immers interessant zijn om een dergelijke toegangstest toch te vragen, zeker wanneer daarmee het risico op een (tijdelijke) sluiting vanwege een coronabesmetting kan worden voorkomen.
10. In het kader van het vorige punt: waarom heeft de regering ervoor gekozen om in deze wet een onderscheid te maken tussen verschillende soorten onderwijs? Op basis van welke argumenten is dit gedaan? Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat dit, hoewel vanuit ander perspectief toegevoegd, ook drempelverhogend kan werken omdat leerlingen geen test willen doen?
11. In het kader van het punt over discriminatie: waarom heeft de regering ervoor gekozen om een onderscheid te maken tussen het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)/hoger onderwijs (ho) en het primair onderwijs (po), door alleen voor de eerste categorie typen onderwijs testen in te zetten?
Privacy
12. Wordt straks de restaurantmedewerker de beoordelaar van onze gezondheidssituatie? En wat voor Algemene Verordening Gegevensbescherming/AVG-rol krijgt deze medewerker: een verwerker, verwerkingsverantwoordelijke, ontvanger? Raadplegen is immers ook het verwerken van persoonsgegevens in de zin van de AVG. En moet de horecaondernemer, net als degene die evenementen organiseert, ineens ook verantwoordelijk worden gehouden voor het controleren of er niet gefraudeerd wordt met die testbewijzen?
13. In het kader van discriminatie: wanneer zelftesten niet snel tot de dagelijkse praktijk kunnen doordringen, blijven mensen afhankelijk van de aangeboden testlocaties, waarbij de reisafstanden in Nederland onacceptabel onderling van elkaar verschillen. Hierdoor kan er door de uitvoering van de wet nog steeds een groot verschil tussen burgers ontstaan. Welke eisen hanteert de regering voor de bereikbaarheid en nabijheid van testlocaties? Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat een fietsafstand van 20 minuten de maximale afstand zou moeten zijn en dat er anders sprake moet zijn van toestemming voor het gebruik van zelftesten?
14. In de Tweede Kamer is het amendement-Paternotte/Kuiken aangenomen, dat een vaccinatie- of immuniteitsbewijs gelijkstelt met een testbewijs. De Raad van State heeft er in zijn advies op gewezen dat voor een dergelijke gelijkstelling een aparte wet vereist is, omdat het veel verder strekt dan het huidige voorstel. Kan de regering, in het licht van het aangenomen amendement, een appreciatie geven van het advies van de Raad van State en een toelichting geven op de juridische risico’s die worden genomen wanneer het wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen?
15. Kan de regering aangeven wat zij verstaat onder «een onaanvaardbaar fysiek tekort» aan onderwijs? Met welke gronden kan een student (gedeeltelijke) opening van de school vragen op basis van de inzet van coronatoegangsbewijzen?
Doelstelling van de wet
16. Kan de regering verduidelijken wat de doelstelling is van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen?
Vaccinatiebewijs als alternatief voor toegangstesten
17. Hoe wil de regering omgaan met het advies van de Gezondheidsraad over de gelijkstelling van het vaccinatiebewijs aan het testbewijs (dat nog in ontwikkeling is), wanneer dat niet in lijn is met het voorliggende wetsvoorstel? Kan de regering hetzelfde aangeven voor een mogelijke afwijking tussen het advies van de Gezondheidsraad en het EU Green Certificate?
18. PACE heeft onderzoek gedaan naar de voorwaarden voor een vaccinatiebewijs. Een van de aspecten is dat niet alle mensen gelijke toegang hebben tot vaccinatie (dan wel testen of de CoronaCheck-app). Dit geldt ook voor mensen in Nederland. Denk aan niet-gedocumenteerden of mensen die onderliggende aandoeningen hebben waardoor ze zich niet kunnen laten inenten. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze groepen mensen als gevolg van het gebruik van de toegangstesten niet buitengesloten worden van een normaal sociaal bestaan in Nederland?
Herstelbewijs als toegangsbewijs
19. Hoe lang blijft na herstel van corona de status om te dienen als negatief testbewijs/vaccinatiebewijs gelijkwaardig?
Uitvoering
20. Welke maatregelen heeft de regering genomen om fraude met toegangstesten te voorkomen? Welke ideeën heeft de regering uit andere landen opgepikt om toegangstesten fraudebestendig thuis uit te voeren? Vanaf welk moment kunnen burgers gebruikmaken van zelftesten?
21. Welke concrete eisen heeft de regering in de aanbesteding gesteld aan de aanbieders van toegangstesten? Kan de regering in het bijzonder ingaan op het aspect van het delen van de gegevens omtrent de medische status? Hoeveel en welke partijen krijgen hiertoe toegang? En hoe is geregeld dat privacy, zowel de technische als de humane aspecten daarvan, geborgd is? Hoe zijn (en/of worden) de eisen tot vernietiging van testinformatie uit het amendement- Paternotte/Agema11 uitgevoerd door de testbureaus? Zijn daar nog problemen te verwachten? Is er een algehele Data Protection Impact Assessment (DPIA, zoals bedoeld in artikel 35 AVG) op dit wetsvoorstel uitgevoerd?
22. Is er een DPIA uitgevoerd op de voorgenomen verwerkingen van persoonsgegevens en op de applicatie(s) zoals genoemd in artikel 58re van het gewijzigd voorstel van wet?
23. Welke beveiligingseisen zijn gesteld aan de leverancier van de applicatie? Is hierop een onafhankelijke risicoanalyse uitgevoerd?
24. Aan welke andere applicaties waar de Minister (mede)verantwoordelijk voor is, zoals de CoronaMelder, CoronIT en HPZone of plaatsvervanger, wordt de in artikel 58re van het gewijzigd voorstel van wet genoemde applicatie gekoppeld?
25. Aan welke partijen worden de gegevens uit de in artikel 58re genoemde applicatie verstrekt?
26. In artikel 58rg van het gewijzigd voorstel van wet is indirect te lezen dat de uitvoering van de test een geneeskundige behandeling is en dus daarmee onder de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) komt te vallen. Met uitzondering van Artikel 446, vierde lid Wgbo is de gehele Wgbo van toepassing op deze handeling. Hoe verklaart de regering dat er sprake is van een overeenkomst tussen de tester en de burger die de test ondergaat, als deze test een verplichting is? Een overeenkomst (vrije keuze/vraag, aanbod en aanvaarding van aanbod) en een verplichting bijten elkaar immers.
27. Als op het testen de Wgbo van toepassing is, is de tester verplicht om een dossier bij te houden van de «patiënt» en dit voor 20 jaar te bewaren. Nu stelt de regering in artikel II van het gewijzigd voorstel van wet een afwijkende bewaartermijn voor de testuitslagen voor. Daarin maakt de regering onderscheid tussen positieve en negatieve testuitslagen. Hoe verantwoordt de regering dit verschil? Waarom zouden positieve testuitslagen langer moeten worden bewaard? Ervan uitgaande dat dit dossier de in het voorgestelde artikel 58re van het gewijzigd voorstel van wet genoemde applicatie is: voor een Wgbo-dossier moet immers het resultaat van de geneeskundige behandeling niets uitmaken. Waar ligt de noodzaak om een positieve uitslag ten hoogste 1 jaar te bewaren? Impliceert dit dat er iets anders met deze uitslag wordt gedaan? De uitslag is immers noodzakelijk om toegang te kunnen verschaffen tot de desbetreffende gelegenheid. Wat wordt er met deze uitslag gedaan?
28. Als op het testen de Wgbo van toepassing, geldt het medisch beroepsgeheim. Het medisch beroepsgeheim is immers met het gewijzigd voorstel van wet «niet van toepassing» verklaard. Dit beroepsgeheim is in Nederland een zeer belangrijk goed en dient niet alleen het individuele belang van de patiënt, maar ook een algemeen belang, namelijk dat men in het medisch stelsel vertrouwen moet kunnen hebben en dat dat vertrouwen van de patiënt in de integriteit van de behandelaar niet geschaad mag worden. Men moet vrijelijk gebruik kunnen maken van de zorg, zonder dat anderen toegang kunnen krijgen tot het dossier en informatie daaruit kunnen ontvangen. Aan het schenden van dit beroepsgeheim kleeft tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. Hoe verantwoordt de Minister het voornemen om zichzelf als verwerkingsverantwoordelijke aan te merken en daarmee dus te kunnen bepalen wat er met het dossier (en dus de applicatie) en de daarin verwerkte persoonsgegevens gebeurt? Hoe verantwoordt de Minister het feit dat hiermee testers tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn?
29. Als het testen onder de Wgbo komt te vallen, het medisch beroepsgeheim geldt en de Minister zich als verwerkingsverantwoordelijke ziet en dus zelf mag bepalen met wie de persoonsgegevens worden gedeeld, hoe zorgt de Minister ervoor dat partijen zoals CBS, RIVM en zijn eigen ministerie op geen enkele wijze deze persoonsgegevens verwerken (het in beheer hebben van de applicatie is ook verwerken in de zin van de AVG) en het medisch beroepsgeheim niet schenden?
30. Als het testen onder de Wgbo komt te vallen, het medisch beroepsgeheim geldt en de Minister zich als verwerkingsverantwoordelijke ziet, waar moet de burger terecht voor de uitoefening van zijn privacyrechten, waaronder het recht om persoonsgegevens te verwijderen, en onder welke wet (en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden en beperkingen) zal dit verzoek moeten worden behandeld? Is de regering zich ervan bewust dat onder medisch dossier persoonsgegevens te allen tijde moeten kunnen worden verwijderd op een eerste verzoek van de betrokkene, ook als er een bewaartermijn voor is opgesteld?
31. Waarom kiest de Minister ervoor om niet enkel de applicatie beschikbaar te stellen en zichzelf (hoewel politiek verantwoordelijk) als verwerker in de zin van de AVG aan te merken en zich ook feitelijk ernaar te gedragen? In dat geval zijn de testers zelf verwerkingsverantwoordelijke en nemen ze een beschikbare dienst (de applicatie om resultaten te registreren) af en is de Wgbo probleemloos van toepassing.
32. Nu het testen verplicht is gesteld voor deelname aan bepaalde gelegenheden, testers verplicht de door de regering voorgestelde applicatie voor dossiervorming moeten gebruiken, persoonsgegevens waarschijnlijk aan allerlei applicaties worden gekoppeld, gebruikt worden voor epidemiologisch onderzoek en verstrekt worden aan allerlei partijen, waarom schaart de regering het testen en de daaruit voortvloeiende verwerkingen niet als een publieke taakuitoefening onder de Wet publieke gezondheid en verklaart enkel die wet van toepassing?
33. Mocht de regering op de vragen 26 t/m 32 antwoorden dat de Minister zelf verwerkingsverantwoordelijke is, erkent de regering dan dat het juridisch niet te onderbouwen is, juridisch onverantwoord is en de uitvoering van deze bepalingen voor juridische problemen zorgt voor zover het gaat om het medisch beroepsgeheim en het delen van persoonsgegevens, de bewaartermijnen en, zeker niet onbelangrijk, de uitoefening van de rechten van betrokkenen?
34. Is ten aanzien van de bovenstaande vragen een juridische analyse uitgevoerd?
35. De leden van de fractie van GroenLinks zijn behoorlijk verontrust geraakt door de informatie over de aanbieders van coronatesten in relatie tot deze wet. Kan de regering aangeven wat zij burgers biedt wanneer een testaanbieder niet goed functioneert en men aangewezen is op andere, verder gelegen locaties?
36. Op grond van artikel 58rc, derde lid, kunnen middels ministeriele regeling regels gesteld worden ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens. Kan de regering een gedetailleerde toelichting geven op de reikwijdte van dit artikel? Om welke gegevens gaat het wel en om welke gegevens gaat het expliciet niet? Betekent dit ook dat bij nadere regels aan partijen zoals het RIVM, CBS of VWS persoonsgegevens (en dus direct of indirect herleidbare gegevens en niet geaggregeerde data) voor eigen doeleinden kunnen worden verstrekt?
37. Hoe verloopt de controle op de uitvoering van de testen en het identificeren van coronabesmettingen als toegangsbewijs? Hoe verloopt de controle op het gebruik op locatie van de coronatoegangsbewijzen en welke uitvoeringsinstanties zijn hierbij betrokken? Hebben zij aangegeven over voldoende middelen en capaciteit te beschikken? Hoe heeft de regering zich hiervan verzekerd?
38. Hoe wil de regering praktisch uitvoering gaan geven aan het amendement-Westerveld?12 Welke voorwaarden gaan gelden en vanaf wanneer kan men het gebruik van zelftesten in gebruik nemen?
39. Artikel 58ra, achtste lid bepaalt dat ten aanzien van personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten geen regels worden gesteld. Dat begrijpen de leden van deze fractie. Echter, een besmette kok kan een aanzienlijke hoeveelheid vervolgbesmettingen met zich meebrengen. Kan de regering aangeven welke voorzorgen werkgevers kunnen nemen om te voorkomen dat grote besmettingshaarden vanuit personeel plaatsvinden, wanneer de samenleving middels de coronatoegangsbewijzen verder open gaat?
Publiek draagvlak
40. De Gezondheidsraad heeft een goed advies gegeven over het gebruik van toegangstesten en vaccinatiebewijzen. Welke maatregelen heeft de regering genomen om eventuele schade als gevolg van het vragen van testbewijzen, te mitigeren? De Gezondheidsraad heeft hierbij de volgende zaken genoemd: fraude met testuitslagen, vermijdbare achterstand voor mensen die geen testbewijs kunnen of willen overleggen en schade door verminderd draagvlak voor de algemeen geldende preventieve basismaatregelen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering expliciet in te gaan op de laatste 2 punten.
De opbrengst van testen voor deelname aan een in het wetsvoorstel gedefinieerde gelegenheid is afhankelijk van de prevalentie, het vóórkomen van besmettelijke personen in de populatie. Dit wordt ook wel de a priori kans genoemd. Gezien het feit dat de testkarakteristieken, met name sensitiviteit, specificiteit en positief en negatief voorspellende waarde afhangen van de prevalentie, vragen de leden van de fractie van D66 de regering om aan te geven wat de verwachte prevalentie van COVID-19 in de komende twee maanden is.
Kan de regering aangeven welke coronatesten zullen worden ingezet bij de invoering van de wet coronatoegangsbewijzen?
Kan de regering voorrekenen hoe de hierboven genoemde testkarakteristieken zijn bij verschillende niveaus van prevalentie, waaronder de huidige prevalentie van 150.000 besmette personen op 17,5 miljoen inwoners en de verwachte prevalentie in de komende twee maanden? Met name willen de leden van de D66-fractie weten hoeveel echt-positieve en hoeveel fout-positieve testen er gevonden worden per 1000 deelnemers aan een evenement bij de verschillende niveaus van prevalentie.
Kan de regering voorrekenen wat bij de verschillende prevalentieniveaus het te verwachten aantal voorkómen infecties en ziekenhuisopname is en welke impact dat heeft op het verloop van de verspreiding van het virus?
Indien de prevalentie afneemt in de komende maanden, hoe zijn dan de opbrengsten in de zin van het te verwachten aantal voorkómen infecties, ziekenhuisopnames en IC-opnames van het gebruik van testbewijzen, bijvoorbeeld bij een prevalentie van 100.000 en bij 50.000 besmettelijke personen in Nederland?
Is er een opbrengst van het gebruik van testbewijzen te benoemen door de regering voor wat betreft het aantal te voorkómen infecties, ziekenhuisopnames, IC-opnames of andere uitkomst die zo laag is dat de regering de maatregel niet meer proportioneel acht en welke waarde betreft dit dan?
Is deze in de vorige vraag benoemde ondergrens van de opbrengst om te rekenen naar een prevalentie van besmettelijke mensen in de maatschappij de grens waaronder de regering de maatregel niet meer proportioneel vindt?
Kan deze in de vorige vragen genoemde ondergrens ook regionaal bepaald worden en kunnen de coronatoegangsbewijzen dan ook regionaal worden toegepast?
Is de regering bereid om deze ondergrens in prevalentie, dus het aantal geschatte besmettelijke personen in Nederland zoals nu dagelijks door het RIVM in het dashboard wordt vermeld, in een AMvB of ministeriele regeling op te nemen, zodat het vooraf helder is wanneer deze wetsartikelen buiten werking zullen worden gesteld?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geeft middels een stand van zakenbrief van 13 april 202113 naar eigen zeggen invulling aan de bepalingen van artikel 58s van de Wpg. Hij meent daarnaast te voldoen aan een hele rits van moties, waarvan een aantal van ruim 3 maanden geleden dateert. Daarmee neemt hij ruim de tijd om aan zijn plicht te voldoen. De leden van de Fractie-Nanninga vragen hoe de regering in dat kader het feit weegt dat de Staten-Generaal nauwelijks een week de tijd krijgen om de informatievoorziening van de Minister te beoordelen. Is dit hoe de regering een nieuwe bestuurscultuur van macht en tegenmacht voor zich ziet? Vindt de regering het ook niet onhandig om juist in de week voor het voorjaarsreces de Staten-Generaal met de gewenste spoedbehandeling van de twee wetsvoorstellen – het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid vanwege de invoering van aanvullende tijdelijke maatregelen voor het internationaal personenverkeer in verband met de bestrijding van de epidemie van covid-19 en het onderhavige wetsvoorstel – onder druk te zetten en daarmee een kwalitatief goede afweging onmogelijk te maken?
Kan de regering de modellen waarop de prognoses van onder andere het OMT en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) zijn gebaseerd, openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Is de regering van mening dat een in de Nederlands gezondheidszorg gebruikelijke figuur van «second opinion» bijdraagt aan de verhoging van de kwaliteit van de zorg? Indien het voorgaande instemmend wordt beantwoord, waarom wordt voor zoiets fundamenteels als de modellen en berekeningen van het OMT en het RIVM, die de grondslag zijn voor het extreem ingrijpende beleid van de regering, niet onafhankelijk en openbaar aan controle onderworpen? Worden deze modellen en berekeningen met regelmaat getoetst en bijgesteld indien de verwachte cijfers niet overeenkomen met de realiteit?
Hoe denkt de regering een tweedeling in de maatschappij te voorkomen tussen mensen die gevaccineerd zijn en vanwege overheidsbeleid vrij toegang hebben tot deelname aan de maatschappij, en mensen die dat niet zijn? Wat is het concrete perspectief voor jongeren, die gegeven het beleid, het langst coronabeperkende maatregelen opgelegd krijgen? Hoe realistisch acht de regering het naleven van de coronabeperkende maatregelen door gezonde jongeren met dit tempo van vaccineren?
Allereerst hebben de leden van de PvdA-fractie enkele vragen over het algehele nut en de proportionaliteit van het wetsvoorstel. Zij betwijfelen of het voorliggende wetsvoorstel bijdraagt aan het bewerkstelligen van het door de regering beoogde doel. De inzet van coronatoegangsbewijzen zou ervoor moeten zorgen dat verschillende organisaties binnen de «niet-essentiële» sectoren weer hun deuren kunnen openen. Dit komt volgens de regering veel organisaties ten goede. De leden van de PvdA-fractie merken echter op dat een groot deel van de organisaties waar dit wetsvoorstel betrekking op heeft, zich negatief heeft geuit over het voorliggende wetsvoorstel. Koninklijke Horeca Nederland heeft geconcludeerd dat het overgrote deel van de horecaondernemers niet bereid is om testbewijzen als voorwaarde voor toegang in hun horecabedrijf in te zetten. Ook de meeste organisaties in de culturele sector uitten hun onvrede over het wetsvoorstel. Zij noemen het zelfs een «nekslag voor de culturele sector». Hoewel nu ook aan gevaccineerde en herstellende personen toegang wordt verleend, blijven de meeste mensen afhankelijk van het testen voor een toegangsbewijs. De Fieldlab-experimenten hebben uitgewezen dat het testen voor toegang in de bovengenoemde sectoren een hoge drempel is voor bezoekers. Hoe reageert de regering op deze bezwaren? Deelt de regering de zorgen dat het testen voor toegang in sommige sectoren een te hoge drempel kan zijn voor bezoekers?
De leden van de PvdA-fractie vragen zich hierbij tevens af in hoeverre het wetsvoorstel nog als proportioneel gezien kan worden. Het doel van het (gedeeltelijk) openen van de samenleving moet in verhouding staan tot de maximale duur van de maatregelen (naar verwachting één à twee maanden), de hoge kosten die met het testen gepaard gaan en de enorme inzet van ondernemers die nodig is om een compleet nieuwe testinfractuur op te zetten en te laten slagen. In hoeverre vindt de regering, met de bezwaren vanuit bovengenoemde sectoren in het achterhoofd, het voorliggende wetsvoorstel nog proportioneel? Deze leden vinden het, gelet op de proportionaliteit, passender om het wetsvoorstel alleen te laten gelden voor de niet-essentiële sectoren die positieve gevolgen van het voorstel ondervinden. Hoe staat de regering tegenover de mogelijkheid tot het beperken van het verplicht stellen van testbewijzen tot evenementen waar voldoende afstand houden niet of nauwelijks mogelijk is?
Daarnaast is het doel van de regering om, terwijl de samenleving wordt geopend, verspreiding van het virus zoveel mogelijk tegen te gaan. Hierbij zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat, als je verspreiding wil voorkomen, de sectoren moeten worden aangepakt waar het risico het grootst is. Heeft de regering gegevens die aantonen dat de sectoren waarvoor het wetsvoorstel bedoeld is, de grootste risico’s met zich meebrengen in vergelijking tot andere sectoren? Op 17 mei jl. is besloten dat nieuwe versoepelingen worden doorgevoerd en daarmee mogen ook sommige binnenlocaties nu ook hun deuren openen: sportscholen en zwembaden mogen worden geopend en ook sekswerkers mogen weer werken, zonder dat er een coronatoegangsbewijs nodig is voor bezoekers. Horecaondernemingen en culturele organisaties geven aan dat zij ook kunnen voldoen aan de coronarichtlijnen en de afstand van 1,5 meter voor bezoekers. Waarom is het voor deze niet-essentiële organisaties niet mogelijk om mensen zonder test te ontvangen en voor organisaties waar de versoepelingen voor gelden wel? Hoe legt de regering deze keuze uit? Begrijpt de regering dat deze verschillende maatregelen voor verschillende sectoren in de praktijk verwarrend is en dat het draagvlak hierdoor mogelijk afneemt?
Verder hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen over de toegankelijkheid van fysiek onderwijs voor studenten. Zij vinden het positief dat de regering de drempel voor testen verlaagt, door de mogelijkheid van gratis zelftesten voor het onderwijs aan te bieden. Zij vragen of deze zelftest ook als «coronatoegangsbewijs» kan dienen, als dit verplicht zou worden in het onderwijs. Daarnaast vragen zij waarom de regering het gebruik van zelftesten wel veilig acht als toegangsbewijs voor het onderwijs en niet als toegangsbewijs voor niet-essentiële sectoren. Kan de regering deze keuze nader toelichten?
Ook achten deze leden het, samen met de Inspectie van het Onderwijs, van groot belang dat er een fysiek alternatief wordt geboden voor studenten die geen coronatoegangsbewijs kunnen tonen. In de laatste wijziging van de wettekst staat beschreven dat in een AMvB vastgelegd moet worden dat de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd wordt voor de student die niet over een coronatoegangsbewijs beschikt. Op welke manier denkt de regering deze toegankelijkheid te kunnen waarborgen? Kan de regering garanderen dat er, naast online alternatieven, ook fysieke alternatieven worden geboden voor studenten die geen coronatoegangsbewijs kunnen tonen? De Inspectie van het Onderwijs benadrukte eerder dat het onduidelijk was hoe de «inspanningsplicht» van onderwijsinstellingen om fysieke alternatieve te bieden voor studenten zonder coronatoegangsbewijs eruit moest zien. Kan de regering zorgen dat voor de uitvoerende onderwijsinstellingen verduidelijkt wordt wat er precies van hen wordt verwacht met betrekking tot deze «inspanningsplicht»?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat een duidelijk omlijnd kader voor het bieden van alternatieven niet alleen voor onderwijsinstellingen, maar ook voor werkgevers in de niet-essentiële sectoren, ontbreekt. Werkgevers mogen geen verplichting opleggen aan hun werknemers om zich te laten testen, maar er wordt in het wetsvoorstel opengelaten op welke manieren zij er wel voor kunnen zorgen dat zoveel mogelijk werknemers zich toch laten testen. Is de regering het met deze leden eens dat de verantwoordelijkheid hier volledig bij de werkgevers wordt neergelegd, terwijl hun mogelijkheden heel beperkt zijn? Kan de regering beter toelichten wat de mogelijkheden – op vrijwillige basis – voor de werkgevers zijn om de veiligheid op de werkvloer te garanderen?
Voorts zien de leden van de PvdA-fractie nog enkele knelpunten met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. De afgelopen week lazen zij o.a. in het Financieel Dagblad dat een deel van de zeven sneltestaanbieders die deze maand een geheel nieuwe testinfrastructuur op moeten gaan zetten, twijfels heeft of dit lukt voor het bedrag van 8,45 euro en in de korte tijd die zij daarvoor krijgen. Zij beschrijven dit als een «behoorlijke uitdaging». Deze reacties van ondernemingen die het wetsvoorstel moeten uitvoeren, roepen bij de leden van de PvdA-fractie onzekerheid op. Hoe gaat de regering erop toezien dat de teststraten door het hele land functioneren? Deelt de regering de zorg van deze leden dat sommige testlocaties minder goed functioneren of minder snel op gang komen dan andere? Kan de regering, met dit in het achterhoofd, de garantie geven dat wordt voorkomen dat de reistijd tot een testlocatie in het ene deel van Nederland aanzienlijk langer is dan de reistijd op een andere plek in Nederland?
Daarnaast vragen de leden van deze fractie of er genoeg medische expertise bij de teststraten aanwezig zal zijn. De sneltestaanbieders die zijn aangewezen door Stichting Open Nederland zijn namelijk veelal ondernemers zonder enige medische kennis. Hoe gaat de regering erop toezien dat er genoeg personeel met een medische achtergrond aanwezig is bij elke testlocatie? En door wie wordt erop toegezien dat de testen op een juiste manier worden afgenomen?
Deze leden hebben ook hun twijfels over de bescherming van de privacy van mensen die zich laten testen. Kan de regering toelichten welke gegevens voor de private zelftestaanbieders precies zichtbaar zijn? Klopt het dat het hier gaat om adres- en BSN-gegevens? Hoe verzekert de regering, de korte tijdsduur en de kosten in acht nemend, dat alle werknemers die werken met de persoonsgegevens van mensen, weten hoe zij hiermee om moeten gaan? Een tijd geleden kwam het nieuws naar buiten over een datalek bij de GGD. Wie dient bij deze private ondernemingen, die verder van de regering afstaan dan de GGD, als toezichthouder om dit soort datalekken en gegevensmisbruik te voorkomen?
Verder hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen over de geldigheid van de coronatest. In de wettekst staat beschreven dat verschillende testen en sneltesten kunnen worden ingezet voor verschillende activiteiten. Deze leden vinden het nog te onduidelijk wat dit concreet inhoudt. Kan de regering de geldigheid van de testen nader toelichten? Kan een persoon één test gebruiken voor meerdere niet-essentiële voorzieningen of activiteiten? Welke opties bestaan er om testen voor toegang in niet-essentiële sectoren met zelftests mogelijk te maken?
Als laatste hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen over het tijdelijke karakter van het wetsvoorstel. In de wettekst legt de regering uit dat de wet «toekomstbestendig» moet zijn. Deze leden vragen waarom een tijdelijke wet, waarvan de bedoeling is dat de maatregelen slechts voor een korte duur van kracht zullen zijn, «toekomstbestendig» moet zijn. Hoe kan de regering het tijdelijke karakter van deze wet waarborgen? Waarom is het voor de regering niet mogelijk om een harde einddatum vast te leggen?
In zijn algemeenheid vragen de SP-fractieleden een bespiegeling van de regering in hoeverre beperkingen van grondrechten juridisch kunnen worden gestaafd door andere argumenten dan het bestrijden van de gezondheidsrisico’s van een pandemie. Is de regering van mening dat bijvoorbeeld ook economische belangenafwegingen het beperken van grondrechten rechtvaardigen? Graag een duidelijke analyse, zo vragen deze leden.
Ten aanzien van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen hebben de leden van de SP-fractie grote zorgen over de kwaliteit van de uitvoering van de wet, met name ook op het punt van de informatiezekerheid. De Minister heeft in de Tweede Kamer aangegeven dat alle aan te sluiten bedrijven moeten voldoen aan de eisen voor informatiebeveiliging in de zorg, de NEN7510. Hoeveel van de partijen beschikken momenteel over een NEN-7510-certificering? Daarnaast is niet duidelijk of de oplossingen getoetst zijn op informatieveiligheid op een vergelijkbare manier als bij de CoronaMelder. Is dit gebeurd? De leden van de SP-fractie vragen de regering om de beveiligingsonderzoeken van CoronaCheck en de testbedrijven openbaar te maken. Is de regering hiertoe bereid? Wordt er ook bij de Stichting Open Nederland gekeken of en hoe zij de informatiebeveiliging op orde hebben en zo ja, is de regering bereid de rapporten daarover aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Is de regering bereid de Data Protection Impact Assessments (DPIA’s) van CoronaCheck en de aangesloten bedrijven openbaar te maken en aan de Kamer toe te zenden? Voorts vragen de leden van de SP-fractie of door alle betrokken bedrijven volledig wordt voldaan aan alle aansluitvoorwaarden.14
Voorts stellen deze leden vast dat er meerdere verstoringen zijn geweest. Kan de regering aangeven welke verstoringen er zijn geweest, waardoor zij zijn veroorzaakt en hoe wordt voorkomen dat deze opnieuw zullen plaatsvinden?
De leden van de SP-fractie stellen vast dat op het moment van het behandelen van dit wetsvoorstel nog niet duidelijk is of en hoe toegangstesten zullen worden ingezet. De regering gaf in de schriftelijke beantwoording aan de Tweede Kamer aan dat het nut van toegangstesten geheel afhankelijk is van de epidemiologische ontwikkelingen en de vaccinatiegraad. De huidige verwachting is dat in juli en augustus een groot deel van de samenleving weer open is zonder de inzet van toegangstesten. Alle volwassenen die dat willen, hebben dan namelijk hun eerste prik gehad. Betekent dit tevens dat, gelet op de aanstaande zomervakanties in het onderwijs, de verwachting van de regering is dat toegangstesten geen rol zullen spelen in het onderwijs?
De Raad van State wijst erop dat dit wetsvoorstel een grondslag schept voor het gelijkstellen van een vaccinatiebewijs aan een testbewijs. In de schriftelijke beantwoording aan de Tweede Kamer staat dat naar aanleiding van het advies van de Raad van State in het nader rapport is opgemerkt dat een vaccinatiebewijs alleen zal worden gelijkgesteld aan een testbewijs indien uit onderzoek blijkt dat gevaccineerde personen niet of nauwelijks besmettelijk zijn. De leden van de SP-fractie vragen wanneer er duidelijkheid wordt verwacht over de besmettelijkheid van gevaccineerde personen.
Kan de regering aangeven hoe het kan dat bijvoorbeeld het Robert Koch Instituut in Duitsland al eind maart tot de conclusie is gekomen dat gevaccineerden nog nauwelijks een besmettingsrisico vormen en dienovereenkomstig ook de Duitse regering heeft geadviseerd? De Duitse regering heeft op basis van dit advies al vergaande maatregelen genomen om vrijheidsbeperkende en daarmee grondrechten aantastende maatregelen voor gevaccineerden niet meer van toepassing te verklaren. Waarom is er nog steeds geen duidelijkheid vanuit het RIVM op dit punt en ziet de regering dit wel als prioriteit, zo vragen de leden van de SP-fractie.
De Raad van State adviseert – omkleed met argumenten – om af te zien van de uitzondering van een testbewijs voor medewerkers in de aangewezen deelsectoren. De regering stelt – en de leden van de fractie van de ChristenUnie begrijpen deze overweging – dat de testverplichting voor medewerkers zwaarder weegt dan voor deelnemers of gebruikers. Toch heeft deze medaille een «andere kant». Het doel van de inzet van testbewijzen is om de samenleving eerder te kunnen openen (bij afschaling) of de maatregelen minder ingrijpend te laten zijn (bij opschaling). Gezien dit doel kan de uitzondering van de testverplichting voor medewerkers alleen beargumenteerd worden als «ongeteste medewerkers» geen (wezenlijk) gevaar voor de deelnemers of gebruikers vormen. Kan de regering beargumenteren dat dat het geval is?
Daar voegen deze leden het volgende aan toe. «Ongeteste medewerkers» kunnen een gevaar vormen voor hun collega’s. Vanuit dat perspectief is het begrijpelijk dat werknemers in de aangewezen deelsectoren hun werkgever vragen dat hun collega’s getest zijn om zelf veilig te kunnen werken. Hoe kijkt de regering tegen deze wens aan? Wil de regering dit wettelijk mogelijk maken?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook naar het draagvlak in de samenleving om door middel van toegangstesten activiteiten eerder te openen (bij afschalen) of minder rigoureus te sluiten (bij opschalen). Vanuit verschillende sectoren in de samenleving – bijvoorbeeld de horeca en de sport – komen kritische geluiden over het inzetten van toegangstesten bij het op- en afschalen. Kan de regering aangeven hoe groot het draagvlak in de aangewezen deelsectoren (cultuur, sport, recreatie, onderwijs) is om toegangstesten bij op- en afschalen in te zetten? Kan de regering ook aangeven hoe groot het draagvlak bij deelnemers of gebruikers is? Zo berichtte het NRC op 8 april 2021 dat slechts 30% van de studenten bereid is zichzelf te testen op corona15. Is dit een representatief getal?
De leden van de fractie van de PvdD hebben de volgende vragen.
1. In artikel 58rb is bepaald dat regels over coronatoegangsbewijzen slechts gesteld kunnen worden als de activiteiten of voorzieningen «in het maatschappelijk belang zijn aangewezen».
Blijkens de memorie van toelichting (bladzijde 4) is daarbij van belang of de sector als «essentieel» is aan te wijzen. Welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of een sector als essentieel moet worden beschouwd?
2. Kan de regering aangeven waarom een winkel waar alcoholische drank wordt verkocht wel, en een boekwinkel niet als een essentiële voorziening wordt aangemerkt?
3. Een theatervoorstelling wordt door de regering niet tot essentiële voorzieningen gerekend.
a. Klopt het dat de regering daarbij let op het belang van de bezoekers?
b. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat bij de vraag of een theatervoorstelling tot een essentiële voorziening dient te worden gerekend, ook gelet dient te worden op het belang van de uitvoerenden van de voorstelling, en dat dat belang niet op één lijn gesteld kan worden met een financieel belang dat bijvoorbeeld aan de orde is bij het exploiteren van een winkel of een horeca-inrichting.
c. Heeft de regering het belang van uitvoerenden bij het realiseren van het culturele product en bij het contact met publiek meegewogen bij het bepalen of een theatervoorstelling moet worden gerekend tot een essentiële voorziening?
4. De volgende situatie kan zich voordoen. In een museum werken meer dan twintig medewerkers die met het publiek in aanraking komen. Het gaat om personeel dat tickets verkoopt, tickets controleert, bij de garderobe werkt, in het museumcafé bedient en als suppoost bezoekers begeleidt en in de gaten houdt. Geen van deze medewerkers is gevaccineerd, en geen van hen beschikt over een testbewijs.
a. Volgt uit artikel 58ra, achtste lid dat voor de toegang tot het museum en het uitvoeren van die werkzaamheden geen testbewijs kan worden voorgeschreven voor die medewerkers?
b. Als de medewerkers aanwezig zijn in verband met openstelling van het museum, met welke middelen wordt dan bereikt dat eventuele verspreiding van het virus tussen die medewerkers wordt tegengegaan?
c. Is aangetoond dat het gebruik van die middelen voldoende effectief is?
d. Indien bezoekers het museum betreden, kan dan met diezelfde middelen worden bereikt dat eventuele verspreiding van het virus tussen bezoekers enerzijds en medewerkers anderzijds wordt tegengegaan? Zo nee, waarom is dat dan wel het geval tussen de medewerkers onderling?
e. Als voor de medewerkers voorgeschreven middelen zoals omschreven op bladzijde 6 van de memorie van toelichting (handen wassen, geen handen schudden, het houden van een veilige afstandsnorm, het plaatsen van schermen, het aangeven van looproutes, het beperken van het aantal mensen in een ruimte, het ventileren van ruimten, het ontsmetten van de ruimte, het dragen van gelaatsbescherming of het dragen van mondkapjes) uit een oogpunt van volksgezondheid voldoende bijdragen aan het tegengaan van verspreiding van het virus in het museum, op grond waarvan is dan het vereisen van een coronatoegangsbewijs voor bezoekers noodzakelijk en proportioneel indien voor hen dezelfde middelen zouden gelden?
5. Voor de toepassing van het wetsvoorstel geldt: «om de toegankelijkheid van testbewijzen zoveel mogelijk te waarborgen, wordt rekening gehouden met de bereikbaarheid van teststraten» (bladzijde 7 memorie van toelichting).
a. Op welke wijze wordt deze voorwaarde gerealiseerd?
b. Hoeveel tijd die vereist is om de teststraat te bereiken en een testresultaat te verkrijgen, acht de regering maximaal verantwoord om te kunnen spreken van een voldoende toegankelijkheid?
c. Is onderzocht hoeveel tijd die vereist is om de teststraat te bereiken en een testresultaat te verkrijgen, door eventuele deelnemers aan de in artikel 58ra, eerste lid bedoelde activiteiten en voorzieningen aanvaardbaar wordt gevonden? Zo ja, wat zijn de resultaten van die onderzoeken?
6. In artikel 58rc, tweede lid, onder c is de bevoegdheid toegekend aan de Minister om te bepalen hoeveel keer een persoon zich kosteloos kan laten testen.
In de toelichting bij het oorspronkelijke amendement dat geleid heeft tot het opnemen van artikel 58rc werd als uitgangspunt genomen dat de overheid «net als in naburige landen» (…) «op regelmatige basis – bijvoorbeeld 1 of 2 keer per week – kosteloos de gelegenheid biedt aan burgers om te testen». Is de regering bereid om de kosteloze testmogelijkheid minimaal 1 tot 2 keer per week ter beschikking te stellen?
7. In de supermarkt, drogisterij en apotheek zijn zelftesten te koop. Zijn ter verkoop aangeboden zelftesten van overheidswege goedgekeurd? Op welke grond zouden bij toepassing van artikel 58rc, tweede lid zulke zelftesten niet in aanmerking kunnen komen?
9. Is het aannemelijk dat bezoek aan de voorzieningen en activiteiten in betekende mate zal plaatsvinden wanneer slechts één keer per week of in nog mindere frequentie de mogelijkheid wordt geboden tot kosteloos testen?
10. Is in artikel 58rc, tweede lid onder c het uitgangspunt neergelegd dat de betrokkene voor alle volgende keren dat hij een testuitslag nodig heeft, zelf zal moeten betalen, als zijn maximum aan kosteloze testen is bereikt?
11. Indien iemand zich wil laten testen maar het maximum aantal kosteloze testen reeds heeft afgelegd, wat zal dan voor de testen moeten worden betaald?
12. De tijd die met het verkrijgen van een testbewijs gemoeid is, vormt voor de gebruiker (museum-, theater- en evenementbezoeker) een belasting. Beschikt de regering over onderzoek op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat het realistisch is te veronderstellen dat toepassing van de voorgestelde regeling zal leiden tot een toename van gebruik van culturele voorzieningen, evenementen en horeca van enige betekenis? Zo nee, is die toename een verwachting van de regering en zo ja, waarop wordt deze gebaseerd?
13. Zijn degenen die beschikken over een bewijs van vaccinatie in het voordeel in verhouding tot degenen die voor toegang dienen te beschikken over een testuitslag?
14. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat als aannemelijk is dat het verkrijgen van een testuitslag en – indien een test nodig is terwijl het maximum aantal kosteloze testen al is bereikt – de daaraan verbonden kosten, voor velen een rem blijkt te vormen om zich te laten testen, toepassing van de beoogde wettelijke regeling ertoe leidt dat het al dan niet gevaccineerd zijn feitelijk het bepalende criterium gaat vormen voor toegang tot culturele voorzieningen, evenementen en horeca?
15. Hoe verdraagt dat laatste zich dat met de eis dat er een reële mogelijkheid moet zijn om gebruik te maken van een testuitslag (artikel 58ra, tweede lid onder b)?
16. In artikel I onder B van het gewijzigd voorstel van wet wordt geregeld dat het al dan niet beschikken over een vaccinatiebewijs een grondslag kan vormen voor het bepalen van een afwijkende rechtspositie bij het vaststellen van ministeriële regelingen in het kader van Hoofdstuk VA van de Wet publieke gezondheid (Wpg).
De Afdeling advisering van de Raad van State plaatst kritische kanttekeningen bij het terloops invoeren van de gelijkstelling van test- en vaccinatiebewijs. Haar betoog roept de vraag op of door een verruiming van het toepassingsbereik van het vaccinatiebewijs, mede in het licht van het feit dat vaccinatie kosteloos is, een systeem wordt ingevoerd waarbij sluipenderwijs het effect optreedt dat – zonder nadere discussie – het maatschappelijk steeds meer aanvaardbaar wordt geoordeeld dat niet-gevaccineerden worden achtergesteld bij gevaccineerden. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat mede in het licht van de ethische beginselen die de Gezondheidsraad in zijn advies heeft benadrukt, het sluipenderwijs invoeren van zo’n systeem rechtstatelijk onwenselijk is?
17. Waarom gaat de regering voorbij aan het advies van de Raad van State om een eventuele gelijkstelling van een vaccinatiebewijs aan een testbewijs in een afzonderlijke wet te regelen?
Waarom wordt niet eerst – zeker nu aannemelijk is dat nieuwe mutanten zullen opkomen en het vaccineren jaarlijks aan de orde zal zijn – een fundamenteel debat gevoerd over het inzetten van vaccinatiebewijzen in het kader van het al of niet beperken van vrijheden van burgers, voordat zo’n gelijkstelling in deze tijdelijk bedoelde wet wordt opgenomen? Kan de regering daarop ingaan?
18. Het wetsvoorstel regelt de mogelijkheid van het voorschrijven van een coronatoegangsbewijs. De Raad van State is uitvoerig ingegaan op de vraag in hoeverre het aanvaardbaar is dat er twee verschillende regimes naast elkaar bestaan: het regime onder het wetsvoorstel (met van overheidswege verplichte testbewijzen) en het algemene privaatrechtelijke regime waarbij een exploitant of organisator zelf een coronatoegangsbewijs gaat eisen. Volgens de regering staat het exploitanten en organisatoren rechtens vrij om zelf voor toegang een bewijs van een testuitslag of van vaccinatie te verlangen. Welke zwaarwegende gronden zijn er om die vrijheid niet te beperken? Geldt die vrijheid ook bij toegang tot publieke plaatsen?
19. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat een exploitant of organisator niet het verlenen van toegang afhankelijk zal mogen stellen van het al dan niet tonen van een vaccinatiebewijs?
20. In het wetsvoorstel ontbreekt een bepaling inhoudende dat het een exploitant of organisator verboden is een test- of vaccinatiebewijs te eisen «als voorwaarde voor de toegang tot een gebouw of voorziening». Hoe verhoudt zich dat tot het beginsel dat tot uitdrukking is gebracht in artikel 6c, achtste lid van de Wpg?
21. Als zo’n verbod op het tonen van een vaccinatiebewijs ontbreekt, ontstaat er dan geen maatschappelijke druk op personen om zich te laten vaccineren? Acht de regering dat aanvaardbaar?
22. Artikel 2.24 van de Aanwijzingen voor de regelgeving regelt de «toelaatbaarheid van delegatie aan een Minister». Blijkens het eerste lid van die bepaling is de toelaatbaarheid van die delegatiemogelijkheid beperkt tot (a) voorschriften van administratieve aard, (b) uitwerking van details van een regeling, (c) voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en (d) voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld».
a. Kan de regering aangeven onder welke categorie (a, b, c of d) de delegatie aan de Minister valt voor zover deze bevoegd wordt tot het regelen van testbewijzen en testresultaten voor activiteiten en voorzieningen op het terrein van cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport, waarbij de Minister de vrijheid heeft om zelf activiteiten en voorzieningen aan te wijzen.
b. Kan de regering aangeven onder welke categorie (a, b, c of d) de delegatie aan de Minister valt voor zover deze bevoegd wordt tot het aanwijzen van experimenten als bedoeld in artikel 58ra, zevende lid.
c. Kan de regering aangeven onder welke categorie (a, b, c of d) de delegatie aan de Minister valt voor zover deze bevoegd wordt tot het regelen van de verstrekking van testen en de eisen die aan het testen en de vaccinatie worden gesteld (artikelen 58rc en 58rd).
d. Kan de regering aangeven onder welke categorie (a, b, c of d) de delegatie aan de Minister valt voor zover deze bevoegd wordt tot regeling van het coronatoegangsbewijs en de bescherming van persoonsgegevens in relatie daartoe (artikel 58re).
23. Is de regering het met de leden van fractie van de PvdD eens dat een wetsvoorstel dat in strijd is met de Aanwijzingen voor de regelgeving in beginsel dient te worden verworpen?
24. In de memorie van toelichting staat: «Zodra de epidemiologische omstandigheden het mogelijk maken om met inachtneming van andere, minder vergaande maatregelen op een verantwoorde wijze toegang tot activiteiten of voorzieningen te bieden, zal het testbewijs niet langer voorgeschreven worden».
a. Is de regering bereid om het wetsvoorstel aan te passen in die zin dat wordt bepaald dat de regels bedoeld in artikel 58a, eerste of derde lid, worden ingetrokken als die in de toelichting bedoelde omstandigheden zich voordoen?
b. Is de regering bereid om het wetsvoorstel aan te passen in die zin dat wordt bepaald dat de regels bedoeld in artikel 58a, eerste of derde lid, worden ingetrokken als de voorwaarden die in artikel 58rb zijn vervat, zich niet meer voordoen?
25. De leden van de fractie van de PvdD betwijfelen of in artikel 58rc voldaan is aan de vereisten die dienen te gelden voor privacybescherming.
a. Is de regering bereid om in artikel 58rc, derde lid de term «kunnen» te vervangen door «worden»?
b. Is de regering bereid om aan artikel 58rc een bepaling toe te voegen vergelijkbaar aan die van artikel 58re, vijfde lid?
26. De leden van de fractie van de PvdD betwijfelen of wettelijke formuleringen en bij amendement ingevoerde aanvullingen uit een oogpunt van wetgevingstechniek voldoen.
a. Waarom is aan de Raad van State niet gevraagd om het voorstel dat via amendering op talloze punten sterk is aangevuld of gewijzigd nogmaals te beoordelen?
b. In artikel 58ra, vierde lid is een instemmingsrecht geregeld dat betrekking heeft op het «beleid bij toepassing van regels als bedoeld in het eerste lid». Die regels bepalen of de betrokkene over een coronatoegangsbewijs dient te beschikken. Waarom strekt het instemmingsrecht zich niet uit over de vraag of die plicht dient te worden ingevoerd in het betreffende onderwijs? Welk beleid kan er gevoerd worden met betrekking tot de «toepassing» van de regels indien uit de regel al dient te volgen of de betrokkene over een coronatoegangsbewijs dient te beschikken?
c. In de tweede volzin van artikel 58ra, negende lid is onder meer bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld «met betrekking tot de deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen» voor de in de eerste volzin bedoelde personen. Hoe kan een nadere regelingsbevoegdheid bestaan indien uit de eerste volzin volgt dat de regels waarop die nadere regeling zou zien niet gelden voor die personen?
De leden van de 50PLUS-fractie hebben de volgende vragen omtrent het wetsvoorstel.
1. In het advies van 14 januari 202116 wijst de Gezondheidsraad in algemene zin op het gelijkheidsbeginsel ook voor wat betreft toegang tot het verkrijgen van een testbewijs. Volgens de raad kan de manier waarop gelijke toegang precies gerealiseerd wordt, per situatie verschillen. Er moeten in ieder geval geen onredelijke financiële of logistieke beperkingen op testmogelijkheden zijn. Als gelijke toegang niet (direct) mogelijk is, moeten goede alternatieven worden geboden om onrechtvaardige behandeling, discriminatie en stigmatisering te voorkomen. Hoe rijmt de regering dit met de onlangs verschenen berichten dat met name Nederland tegen invoering van gratis PCR-testen is, zoals de Europese Commissie die wil invoeren? De motivering daarvoor zou zijn dat de regering meent dat dat hierdoor commerciële testbedrijven nadeel ondervinden. Kloppen deze berichten?
2. Is de regering bekend dat de op dit moment nog noodzakelijke PCR-testen zo’n € 130 tot € 150 per stuk kosten bij commerciële testbedrijven? Heeft de regering helder voor ogen welke commerciële testbedrijven op dit moment binnen Nederland werkzaam zijn? Is de regering bekend met de geruchten dat steeds meer testbedrijven op de markt verschijnen – soms gevestigd in schuren of garages – die deze PCR-testen aanbieden, waarbij geen enkele controle lijkt te bestaan op de bevoegdheid en medische expertise van degene(n) die de testen afneemt c.q. afnemen? Is de regering zich ervan bewust dat het voorkomt dat de afgenomen testsamples helemaal niet getest worden zoals is voorgeschreven, maar dat tegen betaling de verzoeker in feite «standaard» een negatieve PCR-testuitslag verkrijgt?
3. Heeft de regering inzicht in het totaal van de afgenomen PCR-testen door commerciële bedrijven? Kent de regering de verhouding tussen de negatieve en positieve uitslagen van deze PCR-testen? Kan het zijn dat deze uitslagen zeer afwijken van de door de GGD uitgevoerde testen en hoe verklaart de regering dat? Onderkent de regering de negatieve prikkels voor commerciële testbedrijven die het alleenrecht hebben op het wel of niet kunnen laten doorgaan van een buitenlandse reis voor de reiziger. Immers, burgers die noodzakelijke reizen moeten maken zijn verplicht om zo’n commercieel testbedrijf in te schakelen, omdat de voorwaarde voor de reis is dat zij de beschikking dienen te hebben over een PCR-test met een negatieve uitslag. Commerciële testbedrijven die «standaard» een negatieve uitslag verstrekken, zijn populair. Is het de regering bekend dat dit probleem zich ook vice versa voordoet; personen komende vanuit het buitenland dienen om Nederland binnen te komen over een zelfde PCR-test met negatieve uitslag te beschikken en ook daarvoor worden commerciële testbedrijfjes ingeschakeld.
4. Is de regering het met de leden van de 50PLUS-fractie eens dat dit een ongewenste situatie is, waardoor een schijnveiligheid ontstaat. En zo ja, welke stappen gaat de regering hiertegen ondernemen. Hoe denkt de regering bij de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen dit soort praktijken te voorkomen? En belangrijker nog, is het realistisch te veronderstellen dat de uitslagen van de afgenomen testen 100% betrouwbaar zijn, als deze testen eveneens door commerciële testbedrijven worden afgenomen. Graag een duidelijke toelichting van de regering hierop.
5. Kan de regering aangeven of zij meer waarde hecht aan een negatieve testuitslag of aan een vaccinatiebewijs nu zij in antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie (brief 29 april jl.)17 zelf stelt dat eerst uit onderzoek moet blijken dat vaccinatie significant bijdraagt aan reductie van virustransmissie? Dit terwijl dezelfde regering in haar brief aan de Tweede Kamer d.d. 4 mei jl.18 stelt: »Zoals ik in mijn vorige Kamerbrieven heb aangegeven, zijn vaccinaties onze troef om uit deze crisis te komen» waaruit deze leden de gevolgtrekking maken dat de betrouwbaarheid van het inzetten van vaccins niet door de regering wordt betwist. Klopt dit? Kan de regering ingaan op de op 18 mei 2021 door de heer E. Kuipers gedane uitlating dat snel meer versoepelen van Covid-19-maatregelen verantwoord is. Waarom denkt de regering dat de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen, gelet op het tijdverloop tussen de behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer en nu door de Eerste Kamer, nog een toegevoegde waarde heeft omdat inmiddels, ook uit omringende landen, overduidelijk is gebleken dat een hoge vaccinatiegraad onomstotelijk bijdraagt aan vermindering van coronabesmetting en daardoor van ziekenhuisopnames van patiënten. Graag horen de leden van de 50PLUS-fractie hoe de regering de proportionaliteit van dit wetsvoorstel op dit moment weegt.
De leden van de SGP-fractie hebben in het afgelopen jaar veel van de maatregelen gesteund die de regering heeft genomen om het coronavirus te bestrijden. Zij menen dat in deze fase van de crisis, waarin de immuniteit tegen het virus door vaccinatie of door een doorgemaakte infectie sterk is toegenomen en de druk op de ziekenhuiszorg afneemt, het in de rede ligt dat de overheid de greep op de samenleving in toenemende mate loslaat. Zij vragen of de regering deze opvatting deelt en hoe dit wetsvoorstel zich hiertoe verhoudt. Kan de regering ingaan op de vraag wanneer het gebruik van toegangsbewijzen niet meer proportioneel is omdat nadelen die kleven aan gebruik van een controle-app niet meer opwegen tegen de besmettingsrisico’s die het wil tegengaan?
Het heeft de leden van de SGP-fractie verbaasd dat in de memorie van toelichting nauwelijks wordt ingegaan op de impact van het wetsvoorstel op de langere termijn. Experts geven immers aan dat de coronapandemie binnen afzienbare tijd in een endemische fase terecht zal komen. «Het virus zal onder ons blijven», zei de Minister-President al in zijn eerste televisietoespraak vanuit het Torentje. Het is nu nog niet te zeggen in hoeverre in die fase nog steeds maatregelen nodig zijn om de gevolgen van het coronavirus tegen te gaan, maar in ieder geval dringt de vraag zich op welke betekenis dit wetsvoorstel heeft voor zo’n endemische fase. Kan de regering uitsluiten dat toegangsbewijzen in die fase gebruikt zullen worden? Immers, als het instrument eenmaal wettelijk is verankerd, dan kan de verleiding groot zijn om er langer gebruik van te maken dan oorspronkelijk de bedoeling was. Dit stelt de leden van de SGP-fractie voor de vraag wat voor samenleving met dit wetsvoorstel gecreëerd wordt. Een vraag waar de regering zich niet echt mee bezig lijkt te willen houden, maar die wat deze leden betreft wel degelijk gesteld moet worden. Als de regering niet terecht wil komen in een «testsamenleving», waarbij de toegankelijkheid van het openbare leven wordt gereguleerd door gezondheidsbewijzen of vaccinatiebewijzen, hoe denkt zij te voorkomen dat dit alsnog gebeurt? Als dit niet de bedoeling van de wetgever is, zou het niet een onbedoeld effect van de wet kunnen zijn? Welke precedent scheppen we met de invoering van een bewijs van «gezondheid»? De leden van de SGP-fractie vragen de regering op al deze vragen te reflecteren.
Het wetsvoorstel zal ervoor zorgen dat er een onderscheid in de samenleving zal ontstaan tussen mensen die wel en niet bereid zijn om gebruik te maken van toegangsbewijzen om aan het maatschappelijke leven deel te kunnen nemen. Kan de regering hierop reflecteren? Hoe wenselijk acht de regering dit onderscheid en welke maatregelen wil het kabinet nemen om de gevolgen van dit onderscheid zoveel mogelijk te dempen?
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat in andere landen reeds wordt gewerkt met toegangsbewijzen. Kan de regering een uitputtend overzicht geven van landen waar dit het geval is? Wat zijn de ervaringen hiermee? Kan de regering aangeven hoe in deze landen wordt omgegaan met de tijdelijkheid van toegangsbewijzen? Tot wanneer worden toegangsbewijzen in deze landen verplicht gesteld?
Als dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt aangenomen, maakt het onderdeel uit van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm). Verlenging van deze wet betekent dan automatisch ook verlenging van de mogelijkheid om toegangsbewijzen verplicht te stellen. Kan de regering zich voorstellen dat wanneer gebruik van de Twm bijvoorbeeld slechts nog nodig is om de anderhalvemetermaatregel af te dwingen, de bepalingen in de wet die betrekking hebben op toegangsbewijzen komen te vervallen? Ziet de regering het risico dat de Twm als kaderwet telkens in z’n geheel verlengd wordt, terwijl grote delen van de wet niet meer nodig zijn of nooit/niet meer worden gebruikt? Kan de regering aangeven hoe hiermee wordt omgegaan?
De leden van de SGP-fractie maken uit het openingsplan op dat de regering vanaf «stap 2» en «stap 3» gebruik wil gaan maken van toegangsbewijzen. Inmiddels is duidelijk dat tweede stap wordt gezet op 19 mei en volgt de derde stap wellicht binnen een paar weken. De leden wijzen erop dat het wetsvoorstel momenteel nog volop in behandeling is bij de Eerste Kamer en dus geen grondslag kan bieden voor inzet van toegangsbewijzen in stap 2, en wellicht ook nog niet voor stap 3. Houdt de regering vast aan het plan om bij deze stappen toegangsbewijzen te introduceren? Zo ja, welke juridische basis bestaat hiervoor?
De leden van de SGP-fractie vragen wanneer de regering de tijdelijke wet in wil laten gaan. Kan de regering reflecteren op het tijdpad dat zal ontstaan als de tijdelijke wet pas in juni zal worden ingevoerd? Wat voor zin heeft het wetsvoorstel nog als – zoals de belofte van de regering luidt – per 1 juli iedere volwassen Nederlander een eerste prik aangeboden heeft gekregen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat door het aangenomen amendement-Paternotte/Kuiken19 de invoering van vaccinatiebewijzen steviger in de wet is verankerd. In de toelichting op dit amendement staat het volgende: ««Daarbij vervult de wet een brugfunctie. De komende maanden kan het gros van de samenleving een vaccin krijgen. Zo krijgen we echt onze vrijheden terug. Het is goed van meet af aan de verschillende bewijzen wettelijk gelijkwaardig te verankeren. Dat maakt de wet toekomstbestendig.»» Gegeven het feit dat de wet pas in juni in werking treedt, in juli elke volwassen Nederlander al (volledig) gevaccineerd is, en de regering vooral toegevoegde waarde ziet in het toegangsbewijs voor evenementen in de zomer, concluderen de leden van de SGP-fractie dat het coronatoegangsbewijs in de praktijk een vaccinatiebewijs zal zijn, met een uitzonderingsclausule voor diegenen die zich niet willen of kunnen laten vaccineren. Voor hen blijft het testbewijs dan het alternatief. Zij vragen de regering om te bevestigen of deze gedachtegang klopt. Zij vragen de regering eveneens om te bevestigen dat, evenals voor testbewijzen, vaccinatiebewijzen slechts vereist kunnen worden voor de terreinen die het wetsvoorstel noemt en op basis van de voorwaarden die het wetsvoorstel stelt in artikel 58b, tweede lid en artikel 58rb.
De leden van de SGP-fractie zien dat er internationaal en Europees allerlei ontwikkelingen zijn met betrekking tot vaccinatiebewijzen. Zij vragen de regering toe te lichten hoe deze ontwikkelingen zich verhouden tot het wetsvoorstel. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of het denkbaar is dat op een zeker moment alleen nog vaccinatie-/testbewijzen worden vereist voor internationaal reizen, maar dat deze voor «binnenlandse activiteiten», waar dit wetsvoorstel betrekking op heeft, zullen zijn afgeschaft.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering het toetsingskader van de Gezondheidsraad heeft overgenomen. Invoering van de toegangsbewijzen in de ministeriële regeling wordt getoetst aan het reeds bestaande artikel 58b, in combinatie met het nieuwe artikel 58rb. De Gezondheidsraad benadrukt dat de context vanwege de epidemiologische situatie dynamisch is. Dat betekent dat testbewijzen op het ene moment wel en later niet meer goed verdedigbaar kunnen zijn. De leden van de SGP-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe hiermee omgegaan wordt. Kan de regering aangeven onder welke epidemiologische omstandigheden zij het invoeren van toegangsbewijzen wél of juist niet langer verdedigbaar acht? Kan bijvoorbeeld ook een zeer laag aantal besmettelijken reden zijn om géén toegangsbewijzen te verplichten? Wordt hierbij ook gekeken naar regionale verschillen, bijvoorbeeld als het aantal besmettingen in het noordoosten van Nederland significant lager is dan in de Randstad?
De leden van de SGP-fractie vragen om nader toe te lichten hoe het onderscheid tussen «essentiële» en «niet-essentiële» sectoren tot stand is gekomen.
De leden van deze fractie lezen in de media veel berichten over instellingen in «niet-essentiële» sectoren waar dit wetsvoorstel betrekking op heeft en die niet bereid zijn om met toegangsbewijzen te gaan werken. Zo is bijvoorbeeld in de culturele sector veel kritiek op het wetsvoorstel.20 Ook de horeca zit niet te wachten om met toegangsbewijzen te gaan werken.21 De leden van de SGP-fractie vragen de regering welke consequenties zij verbindt aan het tanende draagvlak voor dit wetsvoorstel. Kan de regering een zo compleet mogelijk overzicht geven van (delen van) sectoren die hebben aangeven niet bereid te zijn om met toegangsbewijzen aan de slag te gaan? Acht de regering het wenselijk dat er straks verplichte toegangsbewijzen komen voor sectoren die hier zelf niet op zitten te wachten? Als geen enkele ondernemer in een sector waarvoor de wet bedoeld is, er gebruik van gaat maken, is het wetsvoorstel dan geen lege huls geworden? Hoe gaat de regering hiermee om?
Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om toegangsbewijzen in het onderwijs verplicht te stellen. De leden van de SGP-fractie staan op het standpunt dat iedere scholier of student toegang moet kunnen blijven houden tot fysiek onderwijs. Zij vragen de regering te verduidelijken onder welke epidemiologische omstandigheden toegangsbewijzen in het onderwijs verplicht worden gesteld. Concreet: stel dat de wet wél was ingegaan op 1 mei, was er dan reeds een testverplichting ingevoerd voor het onderwijs?
De regering heeft er niet voor gekozen om het testen voor toegang te laten uitvoeren door de GGD. De leden van de SGP-fractie vragen wat de overcapaciteit van de GGD op dit moment is. Hoeveel tests zouden de GGD’en op dit moment kunnen afnemen en hoeveel worden er daadwerkelijk dagelijks afgenomen?
De leden van de SGP-fractie maken uit de memorie van toelichting op dat de aanbieders van de toegangstesten verantwoordelijk zullen worden voor het correct en veilig opslaan van informatie in de CoronaCheck-app. Kan de regering zo duidelijk mogelijk aangeven voor welke handelingen 1) de aanbieders 2) Stichting Open Nederland en 3) het Ministerie van VWS en 4) deelnemende instellingen of ondernemers verantwoordelijk zijn en hoe dit wordt gecontroleerd?
Door het amendement-Van der Staaij22 is er een verbod in het wetsvoorstel opgenomen voor het voeren van een onverplicht toegangsbeleid in publieke en openbare plaatsen. Kan de regering aangeven hoe dit verbod wordt gehandhaafd?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering of het plan is de Fieldlabs en pilots voort te zetten, nu de invoering van de tijdelijke wet op zich laat wachten. Zo ja, welke juridische basis bestaat hiervoor?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de testcapaciteit voor «testen voor toegang» wordt geregeld via Stichting Open Nederland. Zij vragen de regering wat de stand van zaken is met betrekking tot het opschalen van de testcapaciteit. Wordt het doel van 400.000 tests per dag gehaald? Specifiek ten behoeve van het onderwijs wordt de capaciteit verhoogd met minimaal 250.000 testen per dag, uitgaande van 1 dag onderwijs per week voor alle studenten in het mbo en ho. Is dit inmiddels al gerealiseerd, gegeven het feit dat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho) reeds 1 dag per week fysiek onderwijs ontvangen?
Kan de regering aangeven welke aanbieders via de aanbesteding en loting betrokken zijn geraakt bij het creëren van de testcapaciteit? Aan welke eisen moeten aanbieders voldoen en hoe wordt erop toegezien of zij hieraan (kunnen) voldoen? Welke eventuele risico’s ziet de regering met betrekking tot deze aanbieders en het opschalen van de testcapaciteit? Welke waarborgen zijn er getroffen om deze risico’s te ondervangen? Klopt het dat het bedrijf Lead Healthcare, dat eerst exclusief voor Stichting Open Nederland werkte, inmiddels is afgehaakt? Wat is volgens de regering hiervan de oorzaak? Ontstaat door het stoppen van Lead Healthcare een probleem met de capaciteitsopbouw? Zo ja, hoe wordt dit opgevangen?
In de memorie van toelichting staat dat het kabinet een bedrag van 1,1 miljard heeft begroot. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer gaf de Minister van VWS aan dat inmiddels wordt gedacht aan een bedrag tussen de 500 en 700 miljoen. Kan de regering aangeven waarom de kosten nu opeens weer fors lager worden ingeschat? Kan de regering specificeren waaraan de 500–700 miljoen zullen worden besteedt?
De essentie van het wetsvoorstel is een geclausuleerde delegatiegrondslag om regels te stellen over de inzet van testbewijzen. Tegen een besluit om al dan niet algemeen verbindende voorschriften vast te stellen, staat geen bezwaar of beroep open. Het stellen van regels wordt door de regering afhankelijk gemaakt van de routekaart en het openingsplan. De leden van de SGP-fractie vragen zich af in hoeverre deze instrumenten zekerheid bieden aan ondernemers en instellingen of zij al dan niet te maken zullen krijgen met een verplicht toegangsbeleid; zij krijgen hierop graag een reactie.
Artikelsgewijs: Artikel I (wijziging Wet publieke gezondheid)
De leden van de SGP-fractie vragen met betrekking tot artikel 58ra, eerste lid, of de regering aan kan geven welke activiteiten allemaal zouden kunnen vallen onder cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport.
Met betrekking tot artikel 58rb, onderdeel c, vragen de leden van de SGP-fractie de regering aan te geven aan welke voorzorgsmaatregelen wordt gedacht.
De leden van de commissies voor Justitie en Veiligheid (J&V), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) en Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO) zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 21 mei 2021. Onder voorbehoud van tijdige ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag kan het wetsvoorstel, gezamenlijk met wetsvoorstel 35808, op 25 mei a.s. plenair worden behandeld; ook het debat over de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 wordt hierbij betrokken.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Adriaansens
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Dittrich
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, Meijer
De griffier voor dit verslag, Van Dooren
Samenstelling Justitie en Veiligheid:
Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), vac. (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga). Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU), Hiddema (FVD)
SamenstellingVolksgezondheid, Welzijn en Sport: Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Bredenoord (D66), Koole (PvdA), De Bruijn-Wezeman (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Adriaansens (VVD) (voorzitter), Van der Burg (VVD), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Prast (PvdD), Van Pareren (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van der Voort (D66), Keunen (VVD), Hermans (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA)
Samenstelling Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning: Kox (SP), vac. (PvdD), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA). Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van der Burg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU)
Samenstelling Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving:
Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga). Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA) (ondervoorzitter)
Testbewijzen voor SARS-CoV-2: ethische en juridische voorwaarden, van 14 januari 2021, nr. 2021/02.
https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/toegangstesten-zijn-splijtzwam-in-culturele-sector~bdf326d2/
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35807-E.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.