35 756 Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (grondslag voor maatregelen inzake het (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Nr. 18 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2022

Op 29 juni jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 98, Wetsvoorstel wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Kamerstuk 35 756)) heeft de tweede termijn van het plenair debat over de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden plaatsgevonden. Hierin is toegezegd om enkele vragen schriftelijk te beantwoorden en om enkele moties van een oordeel en een appreciatie te voorzien. U ontvangt de brief mede namens de Minister voor Natuur en Stikstof (hierna: NenS) en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW).

Vragen

Vragen van het lid Beckerman

In de brief geeft het kabinet aan dat het terugdringen van gebruik rondom kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld Natura2000 gebieden, aan de provincies is, maar nu zegt het kabinet dat het wetsvoorstel in lijn is met Europese wetgeving. Komt ze hiermee terug op het antwoord uit de eerste termijn? Moeten we nu meer gaan doen aan het terugdringen buiten de landbouw of is dit het?

Antwoord

U kunt uitgaan van het antwoord in de brief, waarin staat dat de provincie het bevoegde gezag is (Kamerstuk 35 756, nr. 11). Dit is de huidige situatie. Het lijkt me niet verstandig om vooruit te lopen op de uitkomst van de onderhandelingen over het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening inzake duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Na aanneming van het voorliggende wetsvoorstel zal het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw niet meer zijn toegestaan, ook niet het gebruik in Natura 2000-gebieden.

Vragen van het lid Vestering (PvdD)

Waarom houdt de Minister zich niet aan de verplichting uit de Richtlijn duurzaam gebruik om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te verbieden, in beschermde gebieden als omschreven in de Kaderrichtlijn Water en in Natura 2000-gebieden? Zij verzoekt de betreffende risicobeoordelingen aan de Kamer voor te leggen.

Antwoord

Ik ga er vanuit dat het lid Vestering doelt op verplichtingen voor lidstaten als opgenomen in artikel 11 en 22 van Richtlijn 2009/128/EG. Deze artikelen zijn in nationale wetgeving geïmplementeerd. De kaders worden gesteld in de Waterwet (artikel 6.2) en de Wet natuurbescherming (artikel 2.3 en 2.4). Concrete maatregelen zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer (afdeling 3.5) en het Besluit lozen buiten inrichtingen (artikelen 3.3, 3.4, 3.26). De keuze voor deze maatregelen is verantwoord in de nota van toelichting.

Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat verschillende acties om het strategische doel van nagenoeg geen emissies naar het milieu te realiseren. Ik ben in gesprek met het Ministerie van IenW om de passage in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) nader uit te werken in relatie tot het Uitvoeringsprogramma. Ik zal daarin de vraag van het lid Vestering in die nadere uitwerking betrekken. Ik beoog uw Kamer na de zomer te informeren over de uitkomst daarvan.

Na aanneming van het voorliggende wetsvoorstel zal het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw weer zijn verboden, behoudens enkele beperkte uitzonderingen.

Het particulier gebruik is wel toegestaan. De Staatssecretaris van IenW heeft de Tweede Kamer eerder geïnformeerd over de initiatieven om dat gebruik te minimaliseren (Kamerstuk 27 858, nr. 519).

Vraag van het lid Bisschop

De heer Bisschop heeft gevraagd naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in uiterwaarden en buitendijkse gebieden op de waterkwaliteit bij locaties waar oppervlaktewater wordt ingenomen ten behoeve van de bereiding van drinkwater («innamelocaties»).

Antwoord

Het wetsvoorstel bevat een bevoegdheid voor het stellen van maatregelen in uiterwaarden en buitendijkse gebieden. Voordat daadwerkelijk maatregelen worden voorgeschreven, zal met betrokkenen worden overlegd en zal de noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid van maatregelen worden beoordeeld. De Staatssecretaris van IenW zal bij die beoordeling uitgaan van de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming. Dat houdt onder meer in dat tegen problemen primair preventieve of niet-chemische maatregelen en methoden worden ingezet. Indien die ontoereikend zijn, mogen gewasbeschermingsmiddelen, bij voorkeur gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, worden ingezet.

Gewasbeschermingsmiddelen die op innamelocaties worden aangetroffen, kunnen zijn toegepast op landbouwpercelen – zowel gelegen in uiterwaarden en buitendijkse gebieden als daarbuiten –, in particuliere tuinen of op terreinen die in bovenstroomse lidstaten zijn gelegen. De relatieve bijdrage van de emissies vanaf (ondergelopen) uiterwaarden en buitendijkse gebieden kan niet worden bepaald. Wel is duidelijk dát emissies naar oppervlaktewater plaatsvinden op het moment dat de uiterwaarden en buitendijkse gebieden onderlopen met water (op het moment dat die gebieden feitelijk als waterberging in gebruik zijn).

Moties

1.

Het lid Vestering (PvdD) verzoekt de regering het gebruik van pesticiden in gebieden die beschermd zijn onder de Kaderrichtlijn Water en in grondwaterbeschermingsgebieden te verbieden, zowel binnen als buiten de landbouw (Kamerstuk 35 756, nr. 12).

Ik verzoek u de motie aan te houden, totdat de Tweede Kamer geïnformeerd is over de uitkomst van het gesprek met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat over de passage in het coalitieakkoord (zie ook het antwoord op de vraag van het lid Vestering hierboven).

Na aanneming van het voorliggende wetsvoorstel zal het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw weer zijn verboden, behoudens enkele beperkte uitzonderingen.

Het particulier gebruik is wel toegestaan. De Staatssecretaris van IenW heeft de Tweede Kamer eerder geïnformeerd over de initiatieven om dat gebruik te minimaliseren (Kamerstuk 27 858, nr. 519).

2.

De leden Grinwis (CU) en Van der Plas (BBB) verzoeken de regering de mogelijkheid voor een provinciale ontheffing op het verbod van gebruik van lijm als actieve stof volgens de Wet Natuurbescherming in te trekken (Kamerstuk 35 756, nr. 13).

Oordeel Kamer.

De Minister voor NenS deelt de zorgen van de Tweede Kamer. Vang- en dodingsmiddelen moeten op zo’n manier ingezet worden, dat deze het beoogde doel behalen en het onnodig lijden van dieren moet daarbij worden vermeden. Het Kennisplatform Processierups heeft in februari 2022 een leidraad met informatiebladen gepubliceerd met uitgebreide informatie over de beste bestrijding van de overlast door de eikenprocessierups. Een informatieblad karakteriseert lijmstrips als volgt: «Dit instrument met lijm als actieve stof is volgens de Wet natuurbescherming verboden, maar er kan ontheffing worden gevraagd bij de provincie. Het risico op schadelijke neveneffecten die het met zich meebrengt op natuurlijke vijanden en andere niet-doelsoorten is groot. Lijm of lijmbanden zijn niet of onvoldoende effectief, omdat de rupsen de lijmband meestal niet zullen passeren of dat slechts enkelen in de lijmband blijven vastkleven.»

Omdat lijmplankjes/banden niet-selectief zijn en dierenleed kunnen veroorzaken is het gebruik daarvan reeds verboden. Tot nu toe kunnen provincies hier van afwijken door ontheffingen te verlenen voor het gebruik van lijm als uiterste middel in situaties waar alles op het gebied van wering en bestrijding is geprobeerd en de volksgezondheid, dan wel de voedselveiligheid in het geding is. Hierbij moet onnodig dierenleed worden voorkomen. De NVWA ziet hierop toe. Er zijn op dit moment geen gevallen bekend waarbij een provincie ontheffing heeft verleend voor het gebruik van lijm voor het bestrijden van de eikenprocessierups. Desondanks zijn deskundigen van mening dat het gebruik van lijm in sommige situaties voor andere plaagdieren zoals ratten en muizen nodig blijft. Het gebruik is gebonden aan strikte voorwaarden uit de ontheffing.

Er zitten voordelen en nadelen aan de mogelijkheid voor provincies om ontheffingen te verlenen, en daarom laat ik het oordeel van deze motie over de Kamer. Indien de Kamer beslist dat deze mogelijkheid niet meer nodig of wenselijk is, kan de mogelijkheid tot ontheffing voor het verbod zoals deze in de wet staat opgeheven worden.

3.

Het lid Beckerman (SP) verzoekt de regering om te onderzoeken wat de effecten zijn van deze gewasbeschermingsmengsels voor de volksgezondheid, natuur en het milieu én verzoekt de regering de toelating van het gebruik van mengsels standaard te laten onderzoeken voordat individuele stoffen kunnen worden toegelaten, en de resultaten hiervan in het eerste kwartaal van 2023 naar de Kamer te sturen (Kamerstuk 35 756, nr. 16).

Ik ontraad deze motie.

Verordening (EG) 1107/2009 regelt dat werkzame stoffen alleen worden goedgekeurd en gewasbeschermingsmiddelen alleen worden toegelaten als er geen onacceptabele risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Dit moet blijken uit een wetenschappelijke risicobeoordeling op basis van Europees geharmoniseerde richtsnoeren. Artikel 4 van deze verordening schrijft voor dat met cumulatieve effecten rekening moet worden gehouden, zodra wetenschappelijk aanvaarde methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn. Er is nu echter geen richtsnoer om de risico’s voor cumulatieve effecten op het milieu te beoordelen. Ik vind het belangrijk, dat er hiervoor zo spoedig mogelijk een richtsnoer komt. Daarom breng ik dit punt actief onder de aandacht van de Europese Commissie (Kamerstuk 27 858, nr. 572). Daarnaast hebben de Staatssecretaris van IenW en ik de Tweede Kamer toegezegd om te verkennen of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden tot de mogelijkheden behoort. Inmiddels is het RIVM begonnen op basis van bestaande datasets een eerste aanzet voor een methodiek op te stellen, welke dan – in pilotvorm – getoetst zal worden in een aantal nog te bepalen gebieden. De resultaten worden het eerste kwartaal van 2023 verwacht (Kamerstuk 27 858, nr. 556).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer

Naar boven