35 722 Voortduren van de werking van artikel 8, eerste en derde lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Voortduringswet artikel 8 Wbbbg)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel strekt er toe uitvoering te geven aan de wettelijke verplichting in artikel 1, tweede lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg) om, na een koninklijk besluit tot inwerkingstelling van bepalingen uit die wet, onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer te zenden omtrent het voortduren van de werking van de in werking gestelde bepalingen.

Deze memorie van toelichting wordt mede uitgebracht namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken.

2. Strekking van het wetsvoorstel

Bij koninklijk besluit van 22 januari 2021 (Stb. 2021, 24) is artikel 8, eerste en derde lid, Wbbbg in werking gesteld. Deze bepalingen vormen de basis voor de op dezelfde datum vastgestelde Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 (Stcrt. 2021, 4191). Over het besluit tot invoering van een tijdelijke avondklok en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen heeft voorafgaand overleg met de Tweede Kamer plaatsgevonden op 21 januari 2021.

Het besluit tot inwerkingstelling van de genoemde bepalingen berust op artikel 1, eerste lid, Wbbbg. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer wordt gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij het in het eerste lid bedoelde besluit in werking gestelde bepalingen. Naar de bedoeling van artikel 1 Wbbbg, dat een standaardbepaling is, gelijkluidend aan bepalingen in andere wetten die zien op separate inwerkingstelling van noodbevoegdheidsbepalingen, heeft dit voorstel daarmee de strekking dat de wetgever (waaronder dus beide Kamers der Staten-Generaal als medewetgever) instemt met de inwerkingstelling van artikel 8, eerste en derde lid, Wbbbg, waarmee aan de Minister van Justitie en Veiligheid de bevoegdheid wordt verschaft om het vertoeven in de openlucht te beperken en daarover regels te stellen.1

3. Verhouding tussen het wetsvoorstel, verval van de Tijdelijke regeling avondklok covid-19 en buitenwerkingstelling van artikel 8, eerste en derde lid, Wbbbg

Dit wetsvoorstel betekent niet dat de avondklok voor onbepaalde tijd zal voortduren. De Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 zelf bevat immers een tijdstip van verval. Dit laat onverlet dat artikel 1, vierde lid, Wbbbg aan de regering de verplichting oplegt om bij koninklijk besluit de in werking gestelde bepalingen van de Wbbg buiten werking te stellen, zodra de omstandigheden dit naar het oordeel van de regering toelaten. Aan die verplichting doet ook dit wetsvoorstel niet af. Het koninklijk besluit tot buitenwerkingstelling zal diezelfde dag worden bekendgemaakt en volgens artikel 1, vierde lid, Wbbbg dan terstond na die bekendmaking in werking treden. Eerdere verwerping van dit wetsvoorstel door één der Kamers van de Staten-Generaal verplicht de regering er krachtens artikel 1, derde lid, Wbbbg toe om onverwijld over te gaan tot het bij koninklijk besluit buiten werking stellen van artikel 8, eerste en derde lid, van die wet. Omdat met de buitenwerkingstelling de wettelijke basis aan de Tijdelijke regeling landelijke avondklok komt te ontvallen, zal het gevolg daarvan ook zijn dat de regeling op dat moment ophoudt te gelden.

De Wbbbg kent de systematiek dat artikelen die buitengewone bevoegdheden toekennen aan de daarin aangewezen autoriteiten, niet alleen in werking getreden maar ook bij koninklijk besluit in werking gesteld moeten zijn. Deze eis geeft een waarborg dat de bevoegdheden slechts met nadrukkelijke instemming van de regering als geheel toegepast kunnen worden door de aangewezen autoriteit. Het koninklijk besluit van 22 januari 2021 strekt zowel tot inwerkingtreding als inwerkingstelling van artikel 8, eerste en derde lid, Wbbbg. Het vast te stellen koninklijk besluit tot buitenwerkingstelling maakt niet de inwerkingtreding ongedaan, maar beëindigt wel de inwerkingstelling. Op het moment van bekendmaking van het buitenwerkingstellingsbesluit komt er een einde aan de bevoegdheid van de Minister van Justitie en Veiligheid om het vertoeven in de openlucht te beperken.

4. Regeldruk

Uit dit wetsvoorstel vloeien op zichzelf geen gevolgen voort op het gebied van regeldruk.

5. Financiële gevolgen

Dit wetsvoorstel heeft op zichzelf geen financiële gevolgen.

6. Consultatie en advies

Over dit wetsvoorstel heeft geen consultatie plaatsgevonden vanwege het spoedeisende karakter alsmede het feit dat (onverwijlde) indiening hiervan een wettelijke verplichting is krachtens artikel 1, tweede lid, Wbbbg en de strekking van het voorstel in het verlengde ligt van de eerdere besluitvorming over de invoering van een avondklok.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Zie over het karakter van wetvoorstellen als deze die voortvloeien uit de standaardbepaling inzake separate inwerkingstelling: Kamerstukken II 1987/88, 20 028, nr. 4, p. 12 (nota naar aanleiding van het verslag inzake de notitie «Uitvoering door de wetgever van artikel 103 van de Grondwet inzake uitzonderingstoestanden») en Kamerstukken II 1994/95, 23 791, nr. 6, p. 2 (nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden).

Naar boven