35 687 Regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid (Wet vaststellingsprocedure staatloosheid)

35 688 (R2151) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet alsmede intrekking van voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid

C1 NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR IMMIGRATIE & ASIEL / JBZ-RAAD2

Vastgesteld 17 januari 2023

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord op het voorlopig verslag inzake het wetsvoorstel Regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid (Wet vaststellingsprocedure staatloosheid) en het wetsvoorstel Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet alsmede intrekking van voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid. Graag wensen deze leden de regering hierover nog een nadere vraag voor te leggen.

De leden van de fractie van de PVV hebben van de memorie van antwoord kennisgenomen. Zij wensen de regering een aantal vragen te stellen.

2. Werking beperkt tot het Europees deel van het Koninkrijk der Nederlanden

De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de memorie van antwoord en wensen de regering naar aanleiding hiervan navolgende vragen te stellen. «Het overleg over een vaststellingsprocedure voor het gehele Koninkrijk heeft echter niet tot overeenstemming geleid. Daarom is besloten te volstaan met een vaststellingsprocedure die niet geldt in de Caribische delen van het Koninkrijk. Zoals hiervoor vermeld handelt het Koninkrijk hiermee niet in strijd met de beide verdragen over staatloosheid, reeds omdat deze verdragen geen expliciete verplichting bevatten tot het instellen van een vaststellingsprocedure. Het is ook niet noodzakelijk om (ook) in de Caribische delen van het Koninkrijk een vaststellingsprocedure in te voeren. In de Caribische delen van het Koninkrijk is staatloosheid immers geen factor van grote betekenis: in tegenstelling tot Europees Nederland doen zich daar slechts enkele gevallen van gestelde staatloosheid per jaar voor.»3

Kan de regering aangeven waarom deze vaststellingsprocedure dan wél voor Europees Nederland verplicht wordt gesteld, nu dit verdragsrechtelijk niet expliciet verplicht is? Deze leden vragen de regering of het niet meer in de rede ligt, omwille van het ontbreken van deze expliciete verplichting, hier ook voor Europees Nederland van af te zien en de «adviezen» van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) en de asielactivisten van de Adviesraad Migratie (ACVZ) links te laten liggen in dezelfde onderste bureaulade waar ze al bijna tien jaar liggen? Kan de regering aangeven wat dit afwijkende beleid voor de Caribische Koninkrijksdelen betekent voor de consistentie van Koninkrijkswetgeving? De regering onderbouwt voormelde afwijking met het gegeven dat het in de Caribische rijksdelen slechts om enkele gevallen van gestelde staatloosheid per jaar gaat. Kan de regering aangeven waarom de aantallen hier leidend worden gemaakt voor wetgeving in plaats van de aard van de procedure?

3. Toetsing(scriteria) vaststellingsprocedure

De leden van de PVV-fractie verwijzen naar onderstaande passage van de memorie van antwoord en stellen de regering hierover de hiernavolgende vragen. «Daarnaast zijn er ongeveer 26.230 personen ingeschreven in de BRP met «nationaliteit onbekend». Deze laatste groep is niet (geheel) staatloos: het gaat om personen van wie de nationaliteit binnen de BRP-procedure niet kon worden vastgesteld.»4 Kan de regering aangeven welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de groep die «niet geheel staatloos» is, tóch van deze vaststellingsprocedure of het optierecht gebruik kan maken? Kan de regering daarbij aangeven in hoeverre er onder deze groep mogelijk sprake is van bewuste nationaliteitsfraude en hoe daarmee, in het kader van deze wetgeving, zal worden omgegaan?

Naar aanleiding van de volgende passage uit de memorie van antwoord wensen de leden van de PVV-fractie de regering daarnaast de navolgende vragen te stellen. «Het voorgestelde optierecht verandert dit niet, maar maakt het slechts mogelijk dat een beperkte groep staatloos in het Koninkrijk geboren kinderen die gedurende vijf jaar stabiel hoofdverblijf in het Koninkrijk heeft en redelijkerwijs geen andere nationaliteit kan verkrijgen, het Nederlanderschap verkrijgt.»5 Kan de regering aangeven hoe «redelijkerwijs» hier concreet getoetst wordt en op basis van welke gronden en voorwaarden? Kan de regering voorts aangeven of met «stabiel hoofdverblijf in het Koninkrijk» ook de Caribische delen van het Koninkrijk worden bedoeld en, zo ja, hoe zich dit verhoudt tot het uitzonderen van de Caribische rijksdelen van de vaststellingsprocedure? Telt voor een «stabiel verblijf» van vijf jaar een verblijf in de Caribische Koninkrijksdelen ook mee? Zo ja, wat betekent dit voor de uitvoerbaarheid ten aanzien van adequate controle?

De leden van de fractie van de PVV lezen in de memorie van antwoord vervolgens de volgende passage: «Het is aan de bevoegde autoriteiten om te beoordelen of dit tot de mogelijkheden behoort (...).». Deze leden vragen de regering naar aanleiding hiervan of zij kan aangeven op grond van welke criteria en voorwaarden de bevoegde autoriteiten dit moeten beoordelen in relatie tot het optierecht.

4. Gevolgen van de vaststelling «staatloos» te zijn

De leden van de fractie van de VVD wijzen erop dat de regering in de memorie van antwoord aangeeft dat het nieuwe optierecht met strenge voorwaarden is omkleed, om oneigenlijk gebruik door vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf te voorkomen en dat daarbij gebruik is gemaakt van de ruimte die het 1961-verdrag biedt. Deze leden merken op dat volgens dit 1961-verdrag, aan een stabiel hoofdverblijf de eis mag worden gesteld van een verblijf gedurende een onafgebroken periode van tenminste tien jaar voorafgaand aan de optieverklaring. Deze termijn van tien jaar was in het oorspronkelijke wetsvoorstel overgenomen en de Raad van State maakte hier geen opmerkingen over. Deze leden constateren dat tijdens de plenaire behandeling van de wetsvoorstellen in de Tweede Kamer echter het amendement Podt en Ceder6 is aangenomen waardoor de verblijfsperiode is ingekort van tien naar vijf jaar. De leden van de VVD-fractie vragen de regering te reflecteren op de mogelijke gevolgen van deze inkorting. Is het mogelijk dat de geamendeerde halvering van de termijneis van tien naar vijf jaar de kans op oneigenlijk gebruik vergroot? Heeft de inkorting daardoor mogelijk nadelige consequenties voor de huidige toch al krappe asielopvangcapaciteit? Deze vraag is, naar het oordeel van deze leden, relevant in het licht van het feit dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers op 1 december 2022 in dagblad Trouw7 heeft aangegeven dat de nieuwe spreidingswet ― die de vastgelopen asielopvangcapaciteit moet verbeteren ― op de korte termijn onvoldoende opvangplekken zal genereren. Een verlichting van de opvangsituatie is niet eerder dan in 2024 voorzien. Kan de regering hierop reflecteren, in het bijzonder ook in de context van de huidige woningnood, bestaande uit een landelijk tekort van 390.000 woningen, en de momenteel in ons land verblijvende 84.630 vluchtelingen (medio november 2022) uit de Oekraïne?

De leden van de PVV-fractie verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van antwoord en stellen de regering naar aanleiding hiervan enkele vragen. «Uit gegevens van het CBS blijkt dat er per 1 januari 2022 in Nederland ongeveer 31.510 personen als «staatloos» of met «nationaliteit onbekend» geregistreerd.»8 Kan de regering aangeven wat het te verwachten effect voor de komende jaren van deze aantallen is op de huidige extreem hoge asielinstroom. Deze leden verzoeken de regering daarbij in haar beantwoording het uiterst hoge inwilligingspercentage van asielverzoeken te betrekken.

Onder verwijzing naar de navolgende passage uit de memorie van antwoord stellen de leden van de fractie van de PVV de regering graag enkele vragen.

«Een geslaagd beroep op het optierecht is slechts mogelijk indien de betreffende persoon jonger dan 21 jaar is, staatloos in het Koninkrijk is geboren en sindsdien staatloos is geweest. Tevens moet de betrokkene gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaar voorafgaand aan de optieverklaring stabiel hoofdverblijf in het Koninkrijk hebben gehad. Ten slotte is vereist dat de betrokkene in redelijkheid geen andere nationaliteit kan verkrijgen.»9

Kan de regering aangeven in hoeverre personen die op deze manier via het optierecht het Nederlanderschap verwerven de mogelijkheid hebben om vervolgens gezinshereniging te laten plaatsvinden – op grond van «family life» zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM – met familie afkomstig uit het land van de eerder «onbekende nationaliteit»? Kan de regering daarnaast een specifieke definitie geven van «stabiel hoofdverblijf» en de daaraan verbonden criteria?

5. Overig

De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat uit de bijlage bij de memorie van antwoord blijkt dat van de in totaal 5.280 staatlozen, 2.600 personen Syrië als geboorteland hebben. Kan de regering aangeven, nu Syrië als geboorteland wél bekend is, welke inspanningen zij levert om te voorkomen dat deze relatief grote groep de Nederlandse nationaliteit via de vaststellingsprocedure zal verkrijgen? In hoeverre wordt er door de regering op ingezet om deze groep eerst een Syrische nationaliteit te laten verkrijgen in plaats van vanwege zogenaamde «staatloosheid» hen een Nederlandse nationaliteit toe te kennen? Kan de regering tevens aangeven in hoeverre zij zich inzet om deze groep terug te laten keren naar Syrië?

De leden van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad zien de nadere memorie van antwoord van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, Faber-Van de Klashorst

De griffier van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, De Man


X Noot
1

De letter C heeft alleen betrekking op 35 687.

X Noot
2

Samenstelling:

Kox (SP), Koffeman (PvdD), Faber-Van de Klashorst (PVV) (voorzitter), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Stienen (D66) (ondervoorzitter), Van Rooijen (50PLUS), Van den Berg (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Doornhof (CDA), Karimi (GL), Veldhoen (GL), Vos (PvdA), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Dittrich (D66), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU) en Hiddema (Fractie-Frentrop).

X Noot
3

Kamerstukken I 2022/23, 35 687/35 688 (R2151), B, p. 2.

X Noot
4

Kamerstukken I 2022/23, 35 687/35 688 (R2151), B, p. 2.

X Noot
5

Kamerstukken I 2022/23, 35 687/35 688 (R2151), p. 3.

X Noot
6

Kamerstukken II 2021/22, 35 688 (R2151), nr. 11.

X Noot
8

Kamerstukken I 2022/23, 35 687/35 688 (R2151), p. 5.

X Noot
9

Kamerstukken I 2022/23, 35 687/35 688 (R2151), p. 3.

Naar boven