35 603 Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen

36 094 Wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (novelle verbetering uitvoerbaarheid)

L1 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 september 2022

Op 13 juli 2022 heeft u mij namens de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een brief gestuurd over de voorhang van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Tijdelijke wet Groningen in verband met de afstemming tussen de uitvoering van de versterking en de vergoeding van schade (hierna: het ontwerpbesluit). U verzoekt mij met betrekking tot het ontwerpbesluit geen onomkeerbare stappen te zetten voordat de Eerste Kamer «de finale besluitvorming over beide wetsvoorstellen heeft afgerond». U doelt daarbij op het op 13 oktober 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (Kamerstukken 35 603; hierna: het wetsvoorstel) waarin de grondslag voor het ontwerpbesluit is opgenomen en de op dat wetsvoorstel betrekking hebbende novelle, die op 3 mei 2022 bij de Tweede Kamer is ingediend (Kamerstukken 36 094; hierna: de novelle). Met deze brief beschrijf ik de vervolgstappen met betrekking tot het ontwerpbesluit en licht ik toe hoe tegemoet wordt gekomen aan uw verzoek.

Ik zal aan uw verzoek om geen onomkeerbare stappen te nemen voorafgaand aan besluitvorming over beide wetsvoorstellen tegemoetkomen door het ontwerpbesluit niet ter vaststelling aan de Koning aan te bieden voordat u over beide wetsvoorstellen heeft gestemd.

Mocht de behandeling van de novelle in de Tweede Kamer dan wel de behandeling van het wetsvoorstel en de novelle in uw Kamer aanleiding geven voor een wijziging respectievelijk een andere interpretatie van de grondslag voor het ontwerpbesluit, dan bestaat de mogelijkheid het ontwerpbesluit hierop zo nodig aan te passen. Dat kan in de gehele procedure totaan de vaststelling. Dit betekent dat ik het ontwerpbesluit voor advies kan voorleggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State voordat het wetsvoorstel en novelle zijn behandeld in de Eerste Kamer. Dit is noodzakelijk om een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van het ontwerpbesluit na bovengenoemde wetsbehandeling mogelijk te maken. Indien de aard van een eventuele aanpassing daarom vraagt zal ik een nieuwe voorhangprocedure en een nieuwe adviesaanvraag aan de Afdeling advisering van de Raad van State (na advisering door de Afdeling of met intrekking van het voorliggende ontwerpbesluit) starten.

Voor de motivering van het vorenstaande verwijs ik naar de voorlichting van de Raad van State van 12 maart 2010 aan de Eerste Kamer (bijlage bij Kamerstuk 32 123 VI, L) waarin de volgende passage is opgenomen:

Dit impliceert dat met de voorbereidingshandelingen die noodzakelijk zijn voor de voordracht van een algemene maatregel van bestuur aan de Koningin, derhalve ook de voorhangprocedure, kan worden aangevangen vanaf het moment dat de delegatiegrondslag en de omvang hiervan geacht kunnen worden vast te staan, derhalve vanaf het moment dat het onderliggende wetsvoorstel door de Tweede Kamer is aanvaard.

Het vaststellen van de algemene maatregel van bestuur kan niet eerder geschieden dan nadat het wetsvoorstel door beide Kamers is aanvaard. Dan is er een wettelijke grondslag voor de algemene maatregel van bestuur. De Eerste Kamer merkt terecht op dat de behandeling in de Eerste Kamer aanleiding kan zijn tot aanpassing van de delegatiegrondslag of een gewijzigde betekenis van de delegatiebepaling. Het ligt dan voor de hand dat de voorhang opnieuw plaatsvindt. De ontwerpalgemene maatregel van bestuur zal dan tevens opnieuw voor advisering moeten worden aangeboden aan de Raad van State.

Ik verwijs verder naar het verslag van een schriftelijk overleg van 2 september 2011 (Kamerstuk 32 500 IV, P) over deze voorlichting, waarin een brief van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie van 18 augustus 2011 is opgenomen, waarbij hetzelfde standpunt is ingenomen:

Het kabinet is er steeds van uitgegaan dat in het geval dat de gedachtewisseling met de Eerste Kamer leidt tot inzichten over de uitleg van de delegatiebepaling die afwijken van die waar de regering bij het opstellen van de ontwerpAMvB van is uitgegaan, het voor de hand ligt, zoals de Raad van State in zijn voorlichting ook aangeeft, dat – indien er sprake is van ingrijpende wijzigingen – opnieuw een voorhang plaatsvindt en opnieuw advies wordt gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Er is in dat licht geen dwingende reden om als algemene regel te volgen dat pas wordt gestart met de voorhangprocedure na de afronding van de behandeling van het funderende wetvoorstel in uw Kamer.

Dat in dit geval sprake is van een novelle maakt de situatie niet anders. De novelle heeft geen betrekking op de delegatiegrondslag zoals deze in het wetsvoorstel is opgenomen. Uiteraard is het mogelijk dat een Tweede Kamerlid een amendement indient om de delegatiegrondslag aan te passen, maar die mogelijkheid bestaat voor elk wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer in behandeling is. Ik wijs er daarbij overigens op dat de delegatiegrondslag door aanneming van een amendement in het wetsvoorstel is opgenomen. Ik deel daarom niet het oordeel van uw commissie dat de voorhang prematuur zou zijn.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief


X Noot
1

De letter L heeft alleen betrekking op 35 603.

Naar boven