35 600 Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering)

AG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 31 oktober 2023

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 namen kennis van de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 17 mei 2023 over toezegging T03119 (Informeren over uitkomsten pilot eiwitarm veevoer)2. Naar aanleiding hiervan werd op 5 juli 2023 een brief gestuurd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de BBB en PvdD.

De Minister heeft op 30 oktober 2023 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Den Haag, 5 juli 2023

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 17 mei 2023 over toezegging T03119 (Informeren over uitkomsten pilot eiwitarm veevoer)3. De leden van de fracties van de BBB en PvdD hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen en opmerkingen. De leden van de FVD-fractie sluiten zich aan bij de vragen en opmerkingen van BBB. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en de Volt-fractie sluiten zich aan bij de vragen en opmerkingen van PvdD.

Vragen en opmerkingen van de fractie van BBB

Er is in het project Koe & Eiwit specifieke aandacht voor diergezondheid bij lage RE-gehalten in de melkveerantsoenen. Maar het gaat om 20 deelnemers (allen zeer intensief begeleid vanuit het project Koe & Eiwit) die ieder in twee jaar vier keer door een dierenarts worden bezocht, zo constateren de leden van de BBB-fractie. Maar stel dat bij die 20 deelnemers geen diergezondheidseffecten worden gevonden, wat is de statistische relevantie daarvan? Zeker voor al die melkveehouders die niet meedoen aan dit project en dus niet zo intensief worden begeleid? Deze leden constateren dat betrokken deelnemers voor een periode van twee jaar worden gevolgd. Is daarmee voldoende duidelijk over de eventuele langere termijn gevolgen (voor koe en kalf) van lage RE-rantsoenen?

Het is de intentie om onder andere op basis van de resultaten van het project Koe & Eiwit te bespreken of het sectorale doel scherper kan worden gezet dan 160 gram RE / kg ds. Aan het project doen echter 153 melkveehouders mee die zich hebben aangemeld en dus in de kern de ambitie hebben om het RE-niveau te reduceren. De leden van de BBB-fractie vragen hoe representatief die groep is voor de gemiddelde Nederlandse melkveehouder en of de resultaten van Koe en Eiwit dan bruikbaar zijn om een landelijk doel te stellen.

Over de haalbaarheid van lagere ruw eiwitgehalten op rantsoenniveau is belangrijk om te beseffen dat aspecten als grondsoort en rantsoensamenstelling in belangrijke mate het handelingsperspectief bepalen, aldus deze leden. Zij vragen in welke mate de pilot voorziet in de rantsoenering, bijvoorbeeld met een hoog aandeel mais, waarmee het «eenvoudiger» is om – met behoud van diergezondheid – dit soort lage RE-gehalten te behalen. Ook de weersomstandigheden en de impact daarvan op ruwvoerkwaliteit bepalen in belangrijke mate wat mogelijk is. De leden van de BBB-fractie vragen daarom hoe de onderzoeksopzet voorziet in deze conditionerende verschillen, zodat deze uiteindelijk objectieve data opleveren, welke kunnen worden geëxtrapoleerd naar grotere doelgroepen.

Uit de eerste resultaten vanuit Koe & Eiwit blijkt dat de deelnemende melkveehouders hun gemiddelde RE-gehalten met 4 gram zagen dalen van gemiddeld 162 g/kg ds in 2021 naar 158 g/kg ds in 2022. Wat deze leden echter niet in de brief lezen is dat ook het landelijk gemiddelde RE-gehalte daalde en wel met 3 gram van 165 g/kg ds in 2021 naar 162 g/kg ds in 2022. Zij vragen of u bij de analyse van de resultaten en de conclusies welke naar aanleiding van dit onderzoek worden getrokken rekening houdt met deze correctie of jaarschommelingen, ook bij het vaststellen van de nulmeting (jaar) ten opzichte waarvan de (verwachte) daling wordt gemeten.

De leden van de BBB-fractie vragen of de gemeten resultaten uit het onderzoek gecorrigeerd worden voor de resultaten welke ook door andere melkveehouders worden gehaald die niet deelnemen aan dit onderzoek.

Het Ministerie van LNV heeft de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor de Diergeneeskunde (KNMvD) als gesprekspartner voor plannen die dierenwelzijn en diergezondheid raken. In het verleden was deze expertvereniging zeer kritisch over de effecten van verarming van het RE-gehalte in diervoer. Deze leden vragen of u bekend bent met de kritiek van de KNMvD van destijds.

Zij vragen voorts of u bekend bent met de actuele standpunten van de KNMvD met betrekking tot deze pilot en het voornemen – bij succes – deze RE-verarming van het veevoer sectoraal door te voeren. Is het standpunt van de KNMvD gewijzigd en zo ja, kunt u hier een toelichting op geven?

De leden van de BBB-fractie vragen of u onderzoek heeft laten doen naar de risico’s, welke het onttrekken van nutriënten aan de groei en ontwikkeling van (individuele) dieren ten gevolge van langdurige verarming van het RE-gehalte in veevoer zou kunnen hebben op de fysieke kwaliteit van dieren, vererving, voortplanting en de gezondheidseffecten in het algemeen en specifiek op de lange termijn.

Deze leden vragen u voorts of u op dezelfde manier onderzoek heeft laten doen naar de algehele kwaliteit van de Nederlandse veestapel (melkkoeien). Zo ja, kunt u de resultaten van deze risicoanalyse delen met de Kamer? Zo nee, waarom is deze risicoanalyse niet uitgevoerd, alvorens de pilot te starten?

Deze leden vragen of de pilot voorziet in verschilanalyse van de resultaten van het onderzoek tussen diverse leeftijdscategorieën dieren.

Tot slot vragen zij of de pilot niet alleen voorziet in de effecten op de dieren zelf, maar ook op de kwaliteit van de (bij)producten van deze dieren, zoals melk en vlees.

Vragen en opmerkingen van de fractie van PvdD

In de praktijkpilot Koe en Eiwit proberen 153 melkveehouders, samen met hun vaste voeradviseurs en 48 begeleiders het ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen te verlagen naar 155 gram RE/kg droge stof. Het eerste volledige jaar is inmiddels afgerond. Het gemiddelde RE-gehalte van de deelnemers is in 2022 uitgekomen op 158 gram RE/kg ds, «een daling van 4 gram ten opzichte van de startpositie in 2021», zo lezen de leden van de fractie van de PvdD in uw brief (zie pagina 2). «Bijna een kwart van de deelnemende veehouders heeft het doel van 155 gr RE/kg ds al gerealiseerd, terwijl bijna driekwart van de deelnemers er vertrouwen in heeft dat het doel haalbaar is.»

Deze leden vragen u of bekend is hoe hoog de stikstofemissie en/of stikstofdepositie van de deelnemende veehouderijen was bij aanvang van de pilot en wanneer de pilot als succesvol kan worden beschouwd in termen van afgenomen stikstofemissie/depositie. Het verminderen van het eiwitgehalte naar 155 gram is immers geen doel op zich, maar dient in relatie te worden gezien tot het verminderen van de ammoniak die vrijkomt bij het vee, aldus de leden van de PvdD-fractie. Hoe en door wie wordt dit gemeten? Vinden die metingen alleen plaats in de stal of ook in de wei?

Deze leden maken zich zorgen over de gevolgen van het aangepaste voer voor het welzijn en de gezondheid van de koe. U schrijft in uw brief dat «20 deelnemers onder begeleiding van vijf dierenartsen gedurende twee jaar de gezondheid van hun melkgevende koeien, droogstaande koeien, kalveren en jongvee monitoren. Bij alle diergroepen en elk individueel dier worden alle gezondheidsafwijkingen en behandelingen bijgehouden, inclusief de reden.» (zie pagina 2). U geeft hierbij aan dat pas na afloop van de monitorperiode conclusies zijn te trekken over een mogelijk effect van het verlagen van het ruweiwitgehalte op de diergezondheid. De leden van de PvdD-fractie vragen of dit betekent dat pas in 2026 – na afloop van de pilot in 2025 – de eerste conclusies daaromtrent getrokken zullen worden. Acht u 20 deelnemers voldoende representatief voor het doorvoeren van de maatregel in de hele veehouderij? Hoe is de verhouding biologisch en niet-biologisch binnen de 153 melkveehouders? En binnen de 20 deelnemers die onder begeleiding van dierenartsen de gezondheid van hun dieren monitoren? Worden die resultaten gesplitst? Mochten er signalen binnenkomen dat de koeien – op wat voor manier dan ook – lijden onder de maatregelen, bent u dan bereid om de pilot af te breken of anderszins in te grijpen? Ziet u de proef als een dierproef en voldoet die aan de daarvoor geldende normen, inclusief ethische weging?

De leden van de PvdD-fractie vragen u of de melkproductie per koe gemiddeld genomen per bedrijf gelijk blijft, ook bij een verminderde hoeveelheid RE per kilogram ds. En in hoeverre heeft de vermindering van het ruweiwitgehalte gevolgen voor het vet- en eiwitgehalte in de melk?

Uit een peiling van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde bleek dat een ruime meerderheid van de Nederlandse dierenartsen de maatregel als een risico beschouwt voor de gezondheid van melkkoeien. Gevreesd wordt voor eiwittekorten: «De belangrijkste problemen die verwacht worden zijn: vervetting van de koeien in het einde van de lactatie, pensverzuring en transitieproblemen zoals slepende melkziekte. In zijn algemeenheid leiden eiwittekorten tot verminderde weerstand en vruchtbaarheid4.» Deze leden vragen hoeveel en welke gezondheidsklachten u acceptabel acht.

U beoogt een verlaging van het ruweiwitgehalte naar maximaal 160 gram RE kg/ds in te voeren in 2025. De leden van de PvdD-fractie vragen hoeveel kiloton stikstofwinst u verwacht hiermee te behalen. En hoeveel stikstofwinst is noodzakelijk om de woningmarkt van het slot te halen (i.e. het oorspronkelijke doel van deze maatregel)?

Deze leden vragen welke mate van niet-naleving van de maatregel door melkveehouders u verwacht. Bent u voornemens extra handhavingscapaciteit/controle vrij te maken om de kans op niet-naleving te verkleinen? En wordt daarbij ook gecontroleerd op het compenseren van ruw eiwit door extra krachtvoer?

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 11 augustus 2023.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G.J. Oplaat

BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 oktober 2023

Op 17 mei 2023 heb ik de Kamer schriftelijk geïnformeerd over de (eerste) uitkomsten van de praktijkpilot eiwitarm veevoer in de melkveehouderij (Kamerstuk35 600, AF). Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de fracties van de BBB en de PvdD enkele vragen en opmerkingen. Hierbij ontvangt u de antwoorden op de gestelde vragen.

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Vragen en opmerkingen van de fractie van de BBB

Er is in het project Koe & Eiwit specifieke aandacht voor diergezondheid bij lage RE-gehalten in de melkveerantsoenen. Maar het gaat om 20 deelnemers (allen zeer intensief begeleid vanuit het project Koe & Eiwit) die ieder in twee jaar vier keer door een dierenarts worden bezocht, zo constateren de leden van de BBB-fractie. Maar stel dat bij die 20 deelnemers geen diergezondheidseffecten worden gevonden, wat is de statistische relevantie daarvan? Zeker voor al die melkveehouders die niet meedoen aan dit project en dus niet zo intensief worden begeleid? Deze leden constateren dat betrokken deelnemers voor een periode van twee jaar worden gevolgd. Is daarmee voldoende duidelijk over de eventuele langere termijn gevolgen (voor koe en kalf) van lage RE-rantsoenen?

Antwoord

Voor de pilot Koe en Eiwit is afgesproken extra aandacht te besteden aan gezondheid voor zover het een effect heeft op de (on)mogelijkheden om het RE-gehalte te verlagen naar 155 g RE/kg ds in het rantsoen. Daartoe is een speciaal diergezondheidsprogramma opgezet waar een kleine groep veehouders aan deelneemt. Op de statistische relevantie van de bevindingen in zo’n kleine groep (ca 13% van het totaal aantal deelnemende bedrijven) is het nodige af te dingen. Het is echter niet zo dat alleen op deze 20 bedrijven het effect op de diergezondheid wordt gemonitord, dat gebeurt namelijk bij alle deelnemende bedrijven. Wel vinden bij de genoemde 20 bedrijven extra waarnemingen plaats waardoor wellicht aanwijzingen worden verkregen van een mogelijk negatief effect van het verlaagde RE-gehalte op de diergezondheidstatus van de dieren, ook over een langere termijn. Om statistisch significant gezondheidseffecten te kunnen aantonen, is een ander soort onderzoeksopzet nodig. Daarom vindt momenteel op de Dairy Campus5 een studie plaats waarbij onder gestandaardiseerde omstandigheden de gezondheidseffecten van verschillende lage(re) RE-gehaltes in het rantsoen in kaart worden gebracht.

Het is de intentie om onder andere op basis van de resultaten van het project Koe & Eiwit te bespreken of het sectorale doel scherper kan worden gezet dan 160 gram RE / kg ds. Aan het project doen echter 153 melkveehouders mee die zich hebben aangemeld en dus in de kern de ambitie hebben om het RE-niveau te reduceren. De leden van de BBB-fractie vragen hoe representatief die groep is voor de gemiddelde Nederlandse melkveehouder en of de resultaten van Koe en Eiwit dan bruikbaar zijn om een landelijk doel te stellen.

Antwoord

Bij de opzet van Koe en Eiwit was het uitgangspunt dat het moest gaan om echte praktijkbedrijven die samen een min of meer representatieve afspiegeling vormen van de Nederlandse melkveesector. Daarom nemen aan Koe en Eiwit bedrijven deel die gelegen zijn op veen, klei en zand en bedrijven die een lage, gemiddelde en hoge melkgift hebben. De verdeling tussen deze groepen komt grotendeels overeen met de verhoudingen in de praktijk. Bovendien komt het gemiddelde RE-gehalte in het rantsoen van alle deelnemers in 2020 overeen met het landelijk gemiddelde van dat jaar.

Over de haalbaarheid van lagere ruw eiwitgehalten op rantsoenniveau is belangrijk om te beseffen dat aspecten als grondsoort en rantsoensamenstelling in belangrijke mate het handelingsperspectief bepalen, aldus deze leden. Zij vragen in welke mate de pilot voorziet in de rantsoenering, bijvoorbeeld met een hoog aandeel mais, waarmee het «eenvoudiger» is om – met behoud van diergezondheid – dit soort lage RE-gehalten te behalen. Ook de weersomstandigheden en de impact daarvan op ruwvoerkwaliteit bepalen in belangrijke mate wat mogelijk is. De leden van de BBB-fractie vragen daarom hoe de onderzoeksopzet voorziet in deze conditionerende verschillen, zodat deze uiteindelijk objectieve data opleveren, welke kunnen worden geëxtrapoleerd naar grotere doelgroepen.

Antwoord

Het is inderdaad mogelijk om het ruw eiwit gehalte te verlagen door het aandeel mais te verhogen. Omdat mais op bepaalde grondsoorten makkelijker te verbouwen is, zien we dat grondsoort een factor is waardoor sommige deelnemers het streefdoel makkelijker behalen dan anderen. Daarom wordt in de proef ook onderscheid gemaakt tussen deelnemers op basis van grondsoort. Weersomstandigheden spelen uiteraard ook een rol. De duur van de pilot, vier jaar, moet ervoor zorgen dat gunstige en minder gunstige weersomstandigheden elkaar opheffen.

Uit de eerste resultaten vanuit Koe & Eiwit blijkt dat de deelnemende melkveehouders hun gemiddelde RE-gehalten met 4 gram zagen dalen van gemiddeld 162 g/kg ds in 2021 naar 158 g/kg ds in 2022. Wat deze leden echter niet in de brief lezen is dat ook het landelijk gemiddelde RE-gehalte daalde en wel met 3 gram van 165 g/kg ds in 2021 naar 162 g/kg ds in 2022. Zij vragen of u bij de analyse van de resultaten en de conclusies welke naar aanleiding van dit onderzoek worden getrokken rekening houdt met deze correctie of jaarschommelingen, ook bij het vaststellen van de nulmeting (jaar) ten opzichte waarvan de (verwachte) daling wordt gemeten. De leden van de BBB-fractie vragen of de gemeten resultaten uit het onderzoek gecorrigeerd worden voor de resultaten welke ook door andere melkveehouders worden gehaald die niet deelnemen aan dit onderzoek.

Antwoord

De constatering van de leden van de fractie van de BBB is feitelijk juist. Ik heb over de daling van het landelijk gemiddelde eiwitgehalte eerder al de Kamer geïnformeerd middels een Kamerbrief (Kamerstukken II, 2022–2023, 35 534 nr. 227). Ik kan niet uitsluiten dat de landelijke cijfers enerzijds beïnvloed worden door de deelnemers van Koe & Eiwit (deze veehouders worden immers ook meegenomen in het landelijk gemiddelde) en anderzijds door de sectorale afspraak om tot een gemiddeld ruw eiwitgehalte van 160 gr RE/kg ds te komen. Als nulmeting wordt het jaar 2020 aangehouden. In dit jaar werden de deelnemers nog niet begeleid vanuit Koe & Eiwit en lag het gemiddelde ruweiwitgehalte van deelnemers nagenoeg op gelijk niveau met het landelijk gemiddelde, namelijk 166 gr RE/kg ds bij deelnemers, t.o.v. 167 gr RE/kg ds landelijk. Op basis van statistische analyse van de verbanden tussen maatregelen en resultaten zal men kunnen aangeven welke maatregelen geleid hebben tot een lager ruweiwitgehalte in het rantsoen. In deze analyse wordt rekening gehouden met landelijke trends in het RE-gehalte.

Het Ministerie van LNV heeft de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor de Diergeneeskunde (KNMvD) als gesprekspartner voor plannen die dierenwelzijn en diergezondheid raken. In het verleden was deze expertvereniging zeer kritisch over de effecten van verarming van het RE-gehalte in diervoer. Deze leden vragen of u bekend bent met de kritiek van de KNMvD van destijds.

Zij vragen voorts of u bekend bent met de actuele standpunten van de KNMvD met betrekking tot deze pilot en het voornemen – bij succes – deze RE-verarming van het veevoer sectoraal door te voeren. Is het standpunt van de KNMvD gewijzigd en zo ja, kunt u hier een toelichting op geven?

Antwoord

Ik ben bekend met het standpunt van de Koninklijke Nederlandse Maaschappij voor de Diergeneeskunde (KNMvD) dat betrekking had op het beperken van het RE-gehalte in krachtvoer. De huidige pilot richt zich echter op het RE-gehalte in het gehele rantsoen. De KNMvD is betrokken bij de opzet en uitvoering van de pilot. Het is mij niet bekend of het KNMvD standpunt gewijzigd is.

De leden van de BBB-fractie vragen of u onderzoek heeft laten doen naar de risico’s, welke het onttrekken van nutriënten aan de groei en ontwikkeling van (individuele) dieren ten gevolge van langdurige verarming van het RE-gehalte in veevoer zou kunnen hebben op de fysieke kwaliteit van dieren, vererving, voortplanting en de gezondheidseffecten in het algemeen en specifiek op de lange termijn.

Deze leden vragen u voorts of u op dezelfde manier onderzoek heeft laten doen naar de algehele kwaliteit van de Nederlandse veestapel (melkkoeien). Zo ja, kunt u de resultaten van deze risicoanalyse delen met de Kamer? Zo nee, waarom is deze risicoanalyse niet uitgevoerd, alvorens de pilot te starten?

Antwoord

Nee, er is voorafgaand aan de pilot geen risicoanalyse uitgevoerd. Hier was geen aanleiding toe omdat de voorziene verlaging van het RE-gehalte in de pilot beperkt is. Mede op basis van de ervaringen uit de sector, waaronder veehouders die een ruweiwit gehalte hanteren die ver onder het streefdoel zitten, werden er geen ernstige gezondheidseffecten verwacht. Daarnaast is de pilot ook juist bedoeld om inzicht te krijgen in de mogelijke risico’s van het verlagen van het RE-gehalte in het melkveevoerrantsoen.

Deze leden vragen of de pilot voorziet in verschilanalyse van de resultaten van het onderzoek tussen diverse leeftijdscategorieën dieren.

Antwoord

Er wordt in het onderzoek gekeken naar de categorieën kalveren, pinken, melkkoeien en droge koeien. Binnen de laatste twee categorieën wordt geen onderscheid gemaakt op basis van leeftijd.

Tot slot vragen zij of de pilot niet alleen voorziet in de effecten op de dieren zelf, maar ook op de kwaliteit van de (bij)producten van deze dieren, zoals melk en vlees.

Antwoord

Het primaire doel van de pilot is te onderzoeken welke (on)mogelijkheden er zijn om het RE-gehalte onder praktijkomstandigheden te verlagen naar 155 g RE/kg ds in het rantsoen. Daarnaast wordt ook het vet- en eiwitgehalte van de melk gemonitord. Wanneer er aanwijzingen zijn dat deze parameters aanzienlijk veranderen bij de deelnemende bedrijven, zal dit aandacht krijgen.

Vragen en opmerkingen van de fractie van de PvdD

In de praktijkpilot Koe en Eiwit proberen 153 melkveehouders, samen met hun vaste voeradviseurs en 48 begeleiders het ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen te verlagen naar 155 gram RE/kg droge stof. Het eerste volledige jaar is inmiddels afgerond. Het gemiddelde RE-gehalte van de deelnemers is in 2022 uitgekomen op 158 gram RE/kg ds, «een daling van 4 gram ten opzichte van de startpositie in 2021», zo lezen de leden van de fractie van de PvdD in uw brief (zie pagina 2). «Bijna een kwart van de deelnemende veehouders heeft het doel van 155 gr RE/kg ds al gerealiseerd, terwijl bijna driekwart van de deelnemers er vertrouwen in heeft dat het doel haalbaar is.»

Deze leden vragen u of bekend is hoe hoog de stikstofemissie en/of stikstofdepositie van de deelnemende veehouderijen was bij aanvang van de pilot en wanneer de pilot als succesvol kan worden beschouwd in termen van afgenomen stikstofemissie/depositie. Het verminderen van het eiwitgehalte naar 155 gram is immers geen doel op zich, maar dient in relatie te worden gezien tot het verminderen van de ammoniak die vrijkomt bij het vee, aldus de leden van de PvdD-fractie. Hoe en door wie wordt dit gemeten? Vinden die metingen alleen plaats in de stal of ook in de wei?

Antwoord

Het gemiddelde RE-gehalte in het rantsoen van alle deelnemers bij de start van de pilot in 2020 kwam nagenoeg overeen met het landelijk gemiddelde van dat jaar: 166 gr RE/kg ds bij deelnemers en 167 gr RE/kg ds landelijk. Het doel van de pilot is inzicht krijgen in de (on)mogelijkheden om het RE-gehalte in het melkveevoerrantsoen verder te verlagen dan het sectorale streefdoel. Er wordt naar gestreefd dat 80% van de deelnemers het doel van 155 g RE-totaal/kg ds zal behalen, maar een mogelijke uitkomst kan ook zijn dat dit niet haalbaar is, ook dat is nuttige informatie. Zodoende zijn er twee mogelijke situaties waarin het project als succesvol wordt beschouwd.

Het verminderen van het eiwitgehalte naar 155 gram dient inderdaad in relatie te worden gezien met het verminderen van stikstofuitstoot. Daarom is er ook een onderdeel binnen de pilotstudie dat gericht is opeen analyse van de stikstofdepositie op de omliggende (natuur)gebieden, voor en na het aanpassen van de rantsoenen. Daarin wordt ook de stikstofemissie meegenomen. De ammoniakemissie per bedrijf wordt bepaald met de KringloopWijzer van het bedrijf. De data voor de KringloopWijzer worden opgehaald met automatische koppelingen naar RVO, Zuivelaars, laboratoria, voerleveranciers en zijn zichtbaar op het bedrijf (voor circa 90% van de invoer). Overige data moet de veehouder en zijn begeleider zelf uit de eigen administratie halen. De stikstofdepositie wordt in beeld gebracht via het Aerius-model. De cijfers van de eerste analyse worden naar verwachting eind dit jaar bekend.

Deze leden maken zich zorgen over de gevolgen van het aangepaste voer voor het welzijn en de gezondheid van de koe. U schrijft in uw brief dat «20 deelnemers onder begeleiding van vijf dierenartsen gedurende twee jaar de gezondheid van hun melkgevende koeien, droogstaande koeien, kalveren en jongvee monitoren. Bij alle diergroepen en elk individueel dier worden alle gezondheidsafwijkingen en behandelingen bijgehouden, inclusief de reden.» (zie pagina 2). U geeft hierbij aan dat pas na afloop van de monitorperiode conclusies zijn te trekken over een mogelijk effect van het verlagen van het ruweiwitgehalte op de diergezondheid. De leden van de PvdD-fractie vragen of dit betekent dat pas in 2026 – na afloop van de pilot in 2025 – de eerste conclusies daaromtrent getrokken zullen worden.

Antwoord

Gedurende de looptijd van de Koe en Eiwit pilot wordt geregeld gecommuniceerd over ervaringen van deelnemers en resultaten van analyses die al afgerond zijn. Over alle resultaten tezamen kan pas na afloop van de pilot worden gerapporteerd. Zoals hierboven in de beantwoording van de vragen van de BBB, al aangegeven zijn uit deze pilot echter geen harde conclusies te trekken over de gezondheidseffecten. Daarvoor is het onderzoek van de Dairy Campus gestart. De resultaten daarvan worden naar verwachting begin 2026 bekend.

Acht u 20 deelnemers voldoende representatief voor het doorvoeren van de maatregel in de hele veehouderij? Hoe is de verhouding biologisch en niet-biologisch binnen de 153 melkveehouders? En binnen de 20 deelnemers die onder begeleiding van dierenartsen de gezondheid van hun dieren monitoren? Worden die resultaten gesplitst? Mochten er signalen binnenkomen dat de koeien – op wat voor manier dan ook – lijden onder de maatregelen, bent u dan bereid om de pilot af te breken of anderszins in te grijpen? Ziet u de proef als een dierproef en voldoet die aan de daarvoor geldende normen, inclusief ethische weging?

Antwoord

Voor een reactie hierop verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de BBB-fractie eerder in deze brief. Hieraan wil ik toevoegen dat het bij circa een derde van de deelnemers een biologisch melkveebedrijf betreft. Maar gezien de verschillen in bedrijfsvoering tussen de biologische en gangbare melkveehouderij is met de sector afgesproken (Kamerstukken II, 2020–2021 35 534 nr. 159) om naast de pilot Koe en Eiwit voor de biologische melkveehouderij een aparte pilotstudie op te starten onder de naam Biomonitor6.

Verder wil ik graag benadrukken dat het onderzoek gebaseerd is op vrijwillige deelname en een inspanningsverplichting. In die zin is het dus niet aan mij maar aan de veehouder om te bepalen, met inachtneming van de relevante wet- en regelgeving, wat hij of zij acceptabel acht. Indien er negatieve gevolgen optreden, staat het de veehouder vrij om het RE-gehalte in het rantsoen weer te verhogen. Daarnaast heeft de veehouder een zorgplicht naar het dier en zou in het geval dat de dieren lijden dus moeten ingrijpen. Mocht dit onverhoopt gebeuren dan zal in zo’n geval samen met de betrokken dierenartsen ook gekeken worden of de gezondheidsklacht verband houdt met de veranderingen in het rantsoen. En nee, het betreft hier geen dierproef.

De leden van de PvdD-fractie vragen u of de melkproductie per koe gemiddeld genomen per bedrijf gelijk blijft, ook bij een verminderde hoeveelheid RE per kilogram ds. En in hoeverre heeft de vermindering van het ruweiwitgehalte gevolgen voor het vet- en eiwitgehalte in de melk?

Antwoord

De melkproductie per koe wordt tijdens de looptijd van deze pilot gemonitord, evenals het vet- en eiwitgehalte. Er zijn op dit moment nog geen resultaten op dit onderwerp, deze worden in de loop van 2024 verwacht.

Uit een peiling van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde bleek dat een ruime meerderheid van de Nederlandse dierenartsen de maatregel als een risico beschouwt voor de gezondheid van melkkoeien. Gevreesd wordt voor eiwittekorten: «De belangrijkste problemen die verwacht worden zijn: vervetting van de koeien in het einde van de lactatie, pensverzuring en transitieproblemen zoals slepende melkziekte. In zijn algemeenheid leiden eiwittekorten tot verminderde weerstand en vruchtbaarheid.7» Deze leden vragen hoeveel en welke gezondheidsklachten u acceptabel acht.

Antwoord

Voor een reactie op deze vraag wil ik u verwijzen naar mijn antwoord op de eerdere vraag van de PvdD over het eventueel afbreken van de pilot bij aanwijzingen van nadelige effecten voor de dieren, en het eerdergenoemde onderzoek dat momenteel plaatsvindt aan de Dairy Campus.

U beoogt een verlaging van het ruweiwitgehalte naar maximaal 160 gram RE kg/ds in te voeren in 2025. De leden van de PvdD-fractie vragen hoeveel kiloton stikstofwinst u verwacht hiermee te behalen. En hoeveel stikstofwinst is noodzakelijk om de woningmarkt van het slot te halen (i.e. het oorspronkelijke doel van deze maatregel)?

Antwoord

Als het streefdoel van 160 gr RE/kg ds in 2025 gerealiseerd wordt, dan resulteert dit volgens berekeningen van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) ten opzichte van het referentiejaar 2018 in een (berekende) emissiereductie van 3,5 kton NH3 (Kamerstuk 33 534, nr. 159).

Stikstofruimte voor woningbouw wordt beschikbaar gesteld via de stikstofregistratiesysteembank (SSRS-bank) vanuit ruimte verkregen uit de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv). Ook zal ruimte uit de opkoopregeling Maatregel Gerichte Aankoop (MGA) worden toegevoegd aan het SSRS. Recent heeft het kabinet besloten tot een wijziging van het SSRS waarbij naast meer prioriteit voor legalisatie van PAS-melders met prioriteit ruimte wordt gereserveerd voor de meest concrete woningbouwprojecten waarvoor binnen een jaar een vergunningaanvraag wordt gedaan. De verwachting is dat deze reservering voor woningbouw om een zeer beperkte hoeveelheid stikstofruimte gaat (Kamerstuk 35 334, nr. 251).

Deze leden vragen welke mate van niet-naleving van de maatregel door melkveehouders u verwacht. Bent u voornemens extra handhavingscapaciteit/controle vrij te maken om de kans op niet-naleving te verkleinen? En wordt daarbij ook gecontroleerd op het compenseren van ruw eiwit door extra krachtvoer?

Antwoord

Ik wil nogmaals benadrukken dat bij de afspraken omtrent de managementmaatregel optimaliseren RE-gehalte sprake is van een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting. Handhaving is dus niet aan de orde. Tevens zien de afspraken op het gehele rantsoen, waar krachtvoer een onderdeel van is.


X Noot
1

Samenstelling:Kroon (BBB), Oplaat (BBB) (voorzitter), Kemperman (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Kluit (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Van Ballekom (VVD), Meijer (VVD), Klip-Martin (VVD), Rietkerk (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Van Meenen (D66), Faber-Van de Klashorst (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (Ja21), Janssen (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2022–2023, 35 600, AF.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2022–2023, 35 600, AF.

Naar boven