Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 december 2020
Tijdens de Algemene Financiële beschouwingen in de Eerste Kamer op 17 november 2020
vroeg het lid Van Rooijen (50PLUS) aan de Minister van Financiën naar de premiestelling
bij het ABP en de gevolgen voor de dekkingsgraad en eventuele kortingen. Met deze
brief geef ik, mede namens de Minister van Financiën, opvolging aan de toezegging
om hier schriftelijk op terug te komen.
De meeste pensioenfondsen – waaronder het ABP – stellen de premie vast gegeven een
door sociale partners afgesproken pensioenopbouw op basis van een verwacht beleggingsrendement.
De ondergrens van de premie wordt gevormd door de minimale vereiste premie (ook wel
de gedempte kostendekkende premie genoemd) die volgt uit onder andere de wettelijke
(rendements- en inflatie)parameters. De premie dient daarnaast vastgesteld te worden
binnen het kader van de evenwichtige belangenafweging binnen het fonds. Inherent aan
de premiestelling op basis van verwacht beleggingsrendement, is dat de premie – afhankelijk
van de actuele rentestand – in sommige jaren een positief effect op de dekkingsgraad
kan hebben en in andere jaren een negatief effect.
Het ABP gaat bij de premiestelling thans uit van een (reëel) verwacht beleggingsrendement
van 2,8%. Dit vertaalt zich onder meer in de huidige premie voor het Ouderdoms- en
Nabestaandenpensioen van 24,9%, waarvan in totaal 2,5%-punt aan herstelopslagen. Met
dit premieniveau voldoet het ABP aan de wettelijke vereisten ten aanzien van de premiestelling.
Dit neemt niet weg dat de premie tijdelijk op de dekkingsgraad van het fonds kan drukken:
in 2020 naar schatting met circa 1%, zoals het lid Van Rooijen tijdens de Financiële
beschouwingen heeft aangegeven en het ABP mij desgevraagd heeft bevestigd.
Of het ABP – met een actuele dekkingsgraad van 87% (stand eind oktober 2020) – volgend
jaar moet korten is nog onduidelijk. Dit is vooral afhankelijk van de ontwikkeling
van de rente tot het einde van dit jaar. Op basis van de regelgeving zou de dekkingsgraad
van het ABP eind dit jaar minimaal 104,2% moeten zijn.
Gezien de bijzondere economische omstandigheden heeft de Minister van SZW bij de uitwerking
van het Pensioenakkoord echter een vrijstellingsregeling afgesproken ten aanzien van
o.a. het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV)1.
Hierdoor is de kans kleiner geworden dat het ABP moet korten. Indien toch een pensioenkorting
resteert, wordt de wettelijk vereiste korting door de maatregel aanzienlijk beperkt.
Deze eventuele resterende korting dient daarbij altijd plaats te vinden binnen de
wettelijke vereisten van een evenwichtige belangenafweging binnen het fonds.
Tot slot wil ik volledigheidshalve benadrukken dat het ABP-bestuur in het voorjaar
van 2020 – mede tegen de achtergrond van de gedaalde rente – heeft besloten het verwachte
(reële) beleggingsrendement van het fonds te verlagen naar 2,0% waar in drie jaren
naar toe wordt bewogen (van de huidige 2,8% naar uiteindelijk 2,0% in 2023)2. Dit heeft ceteris paribus een opwaarts effect op de pensioenpremies (circa 5%-punt hogere OP/NP-premie over
3 jaar) en daarmee op de financiële positie van het fonds.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren