35 570 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2021

Nr. 4 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 september 2020

Op 2 juli jl. heeft uw Kamer een motie aangenomen van de leden van Nispen (SP), Kuiken (PvdA), Markuszower (PVV) en Buitenweg (GroenLinks) waarin mij verzocht wordt twee documenten met betrekking tot de zaak Julio Poch naar uw Kamer te sturen (Kamerstuk 31 753, nr. 203). Kort gezegd betreft dit het journaal van de politieliaison die in januari 2008 voor een dienstreis naar Argentinië is afgereisd en een ambtelijke nota uit september 2009. In de motie wordt mij verzocht om beide documenten openbaar met uw Kamer te delen.

Algemeen

Ik wil het belang van waarheidsvinding in deze lang lopende zaak nogmaals onderstrepen, voor de heer Poch in de eerste plaats, maar ook voor alle overige betrokkenen.1 Zoals ik uw Kamer eerder liet weten, is ten behoeve van de waarheidsvinding de Commissie Dossier J.A. Poch (hierna: de Commissie) ingesteld.2 Deze Commissie is bezig met het onderzoek en heeft recent nogmaals aangegeven dat wordt verwacht dat het rapport, behoudens onvoorziene omstandigheden, in de loop van het vierde kwartaal van het jaar kan worden opgeleverd.

De door u gevraagde documenten zijn ter beschikking gesteld aan de Commissie. Het is aan de Commissie om onderzoek te doen. Zoals de Commissie meermaals heeft aangegeven, is er nog een aantal personen dat door de Commissie moet worden gehoord. De Commissie heeft aangegeven dat die personen direct of indirect door het verstrekken van bepaalde (delen van) informatie kunnen worden beïnvloed. Gelet op het doel om te komen tot waarheidsvinding is beïnvloeding van personen zeer onwenselijk.

Op 3 juni 2020 stuurde ik uw Kamer een brief, met als bijlage onder andere een brief van de Commissie aan mijn departement d.d. 12 mei 2020.3 De Commissie schrijft in deze brief:

«Het is voor de commissie van groot belang haar werk onverdroten en in volstrekte onafhankelijkheid te kunnen doen. Daarom is in het Instellingsbesluit opgenomen dat de commissie haar eigen werkwijze bepaalt. Interventies van de kant van het departement dan wel van de kant van de Kamer verdragen zich moeilijk met die onafhankelijkheid. Dat de commissie haar werk onafhankelijk en zorgvuldig moet kunnen doen is essentieel voor de betrouwbaarheid en de kwaliteit van het onderzoek. Als aan de voorwaarden voor betrouwbaar en kwalitatief hoogstaand onderzoek niet kan worden voldaan vreest de commissie haar onderzoeksopdracht niet te kunnen vervullen in overeenstemming met de maatstaven die de commissie voor ogen staan.»

Ambtelijke nota

De ambtelijke nota heb ik op 3 juni 2020 vertrouwelijk ter inzage bij uw Kamer gelegd, teneinde aan uw informatierecht te voldoen. Gelet op uw motie en het feit dat ik met openbare verstrekking aan uw Kamer in dit geval inhoudelijk niets toevoeg aan de openbaarheid, heb ik besloten om de ambtelijke nota bij wijze van uitzondering aan uw Kamer te verstrekken. De ambtelijke nota treft u in de bijlage aan4.

Journaal van de politieliaison

Zoals blijkt uit de motivering van het besluit van de korpschef van 3 september 20195 verzet artikel 7 van de Wet politiegegevens zich tegen openbaarmaking van de inhoud van het journaal.6 Naar aanleiding van uw motie ben ik in overleg getreden met de politie. De politie heeft daarbij aangegeven dat wat betreft het journaal de mogelijke gevolgen voor diplomatieke samenwerkingsrelaties, de vertrouwelijkheid van de informatie in het document en de privacy van betrokkenen aan openbaarmaking in de weg staan. Gelet op de overwegingen van de Commissie Dossier J.A. Poch en de andere hiervoor genoemde zwaarwegende argumenten zie ik geen mogelijkheid om aan uw verzoek tot openbare verstrekking van het journaal te voldoen. Als hiervoor aangegeven is het journaal ter beschikking gesteld aan de Commissie.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Kamerstuk 35 000 VI, nr. 88.

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3245 en de als bijlage bij antwoord 2 opgenomen brief.

X Noot
3

Kamerstuk 35 300 VI, nr. 128.

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
5

Kamerstuk 35 000 VI, nr. 129.

X Noot
6

Bijlage bij besluit op Wob-verzoek politie inzake Julio Poch, motivering /overweging, Artikel 7 Wet politiegegevens (cijfercode 1).

«In voormeld kader zijn door de politie ter uitvoering van de politietaak bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012 in het journaal, het proces-verbaal en in bepaalde e-mailberichten politiegegevens verwerkt. De(ze) gegevens moeten op zichzelf dan wel bezien in de context van de documenten waarin ze zijn opgenomen en in combinatie met andere gegevens, worden aangemerkt als gegevens betreffende geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen. Nu deze gegevens in het kader van de uitoefening van de politietaak zijn verwerkt, moeten ze worden aangemerkt als politiegegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. In aanmerking dient te worden genomen dat het begrip persoonsgegeven niet slechts ziet op de personalia en de hoedanigheid van personen, maar ook op gegevens die herleidbaar zijn tot personen en kunnen bijdragen aan de identificatie van die personen. Daarbij is onder meer van belang in welke mate (a.) het informatieverzoek is gespecificeerd en /of betrekking heeft op een specifiek omschreven rechts- en/of natuurlijke persoon en/of gebeurtenis en/of zaak (b.) de gedetailleerdheid en/of aard van in de gevraagde informatie omschreven gegevens, (c.) de omvang van de kring van betrokkenen waarover wordt gerelateerd. In de documenten zijn gedetailleerde gegevens opgenomen, waaruit -gelet op de specifieke context van plaats, tijd en beperkt aantal betrokkenen- kan worden afgeleid door en over wie en over welke bestuurlijke aangelegenheid wordt verklaard. Met inachtneming van de specifieke context van plaats, tijd en aantal betrokken personen, is aannemelijk is dat de(ze) gegevens, in verband met de al openbaar gemaakte, c.q. in de openbaarheid gebrachte informatie, zonder onevenredige inspanning kunnen leiden tot identificatie van de betrokken perso(o)n(en). Omdat het verzoek niet kan worden aangemerkt als de op de (gemachtigde van de) [verzoeker] betrekking hebbende politiegegevens in de zin van artikel 25, eerste lid, van de Wpg, kunnen deze politiegegevens niet met toepassing van die bepaling aan de (gemachtigde van de) [verzoeker] worden verstrekt. Nu de betrokken gegevens evenmin op grond van enige andere bepaling van de Wpg aan de (gemachtigde van de) [verzoeker] kunnen worden verstrekt, weigert het bestuursorgaan de gevraagde politiegegevens aan de (gemachtigde van de) [verzoeker] te verstrekken.»

Naar boven