35 570 J Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2021

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 november 2020

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 15 september 2020 inzake het Deltaprogramma 2021 (Kamerstuk 35 570 J, nr. 4).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 november 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Koerselman

1

Op welke wijze wordt geborgd dat het budget toereikend blijft voor alle nieuwe uitdagingen en taken richting 2050? Kan worden toegelicht hoe hier nu al op wordt voorgesorteerd?

In de herijking van het Deltaprogramma (paragraaf 7.4) concludeert de deltacommissaris dat de opgaven en de beschikbare middelen met elkaar in balans zijn, waarmee de financiële borging van het Deltaprogramma tot 2050 op orde is. Daarbij merkt de deltacommissaris op dat er ontwikkelingen zijn die de budgettaire ruimte onder druk kunnen zetten of tot een grote opgave – of herprioritering – kunnen leiden. De deltacommissaris noemt de instandhoudingsopgaven van Rijkswaterstaat, de opgaven op het gebied van klimaatadaptatie en de droogteproblematiek. Als er aanleiding is om de opgaven en beschikbare middelen te heroverwegen, zullen we deze opnieuw in balans brengen.

2

In hoeverre is het realistisch dat alle primaire keringen in 2050 aan de norm voldoen in het licht van externe factoren als de stikstofproblematiek, PFAS-problematiek en de coronacrisis, gelet op het feit dat er wordt gesproken over een forse opgave die maximale inzet vraagt van de keringbeheerders?

Na afronding van de eerste beoordelingsronde op basis van de sinds 2017 geldende normering, zal in 2023 een eerste beeld beschikbaar komen van de totale opgave in het HWBP. Daarna kan beter aangegeven worden wat er moet gebeuren tot 2050. De stikstof- en PFAS-problematiek treft vooral projecten in de realisatie. Die zijn er op dit moment in beperkte mate. De coronacrisis heeft vooral invloed op contactmomenten binnen de projecten, waarbij steeds beter gebruik wordt gemaakt van digitale alternatieven.

3

Is al duidelijk in hoeverre projecten naar voren kunnen worden gehaald?

De programmering voor het HWBP is goed gevuld. Sommige projecten duren langer dan verwacht en nog niet alle primaire keringen zijn beoordeeld (deadline 2023). Het is daarom nu niet aan de orde projecten naar voren te halen. Wel heeft Rijkswaterstaat samen met de sector voor de hele grond- weg- en waterbouw gekeken waar het mogelijk is om lopende projecten versneld uit te voeren.

4

Wat is de stand van zaken van de acht uitvoeringspilots in verschillende delen van het land?

Het betreft hier de pilots Meerssen, regio Utrecht, Eindhoven, Groningen, Horst aan de Maas, Dordrecht, Enschede en Gelderland. In Meerssen zijn de maatregelen in het stedelijk gebied uitgevoerd, het waterschap is nog bezig met realisatie van de waterbergingen. Van de pilot in de regio Utrecht is de helft van de projecten reeds uitgevoerd, de grotere integrale projecten zoals in de gemeenten Nieuwegein en Utrecht worden komende maanden aanbesteed.

De maatregelen aan het Clausplein in Eindhoven en in de wijk Paddepoel in Groningen zijn afgerond. De herinrichting van het Gasthoesplein in Horst aan de Maas is in vergevorderde staat. De projecten Stadspark als natuurlijke buffer in Dordrecht en Terugbrengen stadsbeek in Enschede lopen volgens planning: Dordrecht is bezig met de uitvoering van de eerste fase en Enschede zit ongeveer halverwege de uitvoering. In drie van de vijf gemeenten in de pilot Gelderland is de uitvoering van de maatregelen vergevorderd.

Bij alle acht pilots worden de maatregelen gemonitord om de effectiviteit te bepalen. Er worden in november kennissessies georganiseerd met de pilotdeelnemers om de opgedane kennis te verzamelen en breder te delen.

5

Kunt u concrete situaties noemen uit 2019 en 2020 waar het peil niet meer automatisch het landgebruik volgde?

In algemene zin worden in het voorjaar door alle waterbeheerders de waterpeilen hooggehouden en wordt tijdens het droogteseizoen het water zoveel mogelijk vastgehouden, met name op de hoge zandgronden. Ook zijn er diverse voorbeelden van hermeandering van beken in combinatie met natuurherstel, bijvoorbeeld bij de Springendalse Beek in Twente. Het peilbeheer in specifieke gebieden is een verantwoordelijkheid van de waterschappen binnen de kaders van de Waterwet.

6

Hoe verhouden de integrale uitvoering en toch sobere en doelmatige bekostigingssystematiek zich tot elkaar? Is in de langetermijndoorberekening van de kosten en dekking rekening gehouden met de ambitie om meer integraal uit te voeren en rendement op leefbaarheid te leveren? Zo ja, op welke manier?

Integrale uitvoering en een sobere en doelmatige begrotingssystematiek zijn met elkaar verbonden, immers ook bij een integrale uitvoering is het uitgangspunt dat deze sober en doelmatig wordt uitgevoerd. Een integrale uitvoering leidt meestal tot een grotere maatschappelijke meerwaarde bij projecten, maar vergt meer tijd, inzet en bundeling van verschillende geldstromen. Daar waar het mogelijk en nuttig is, is het uitgangspunt dat bij projecten integraal wordt gewerkt.

7

Is voldoende geborgd dat klimaatadaptatie wordt meegenomen in alle besluiten over het fysieke domein? Hoe is dit geborgd voor het klimaatbestendig aanleggen van bebouwing en infrastructuur?

De watertoets zorgt ervoor dat ook klimaatadaptatie wordt meegewogen in de relevante besluiten over het fysieke domein. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verzilting en verdroging. Hittestress wordt niet meegenomen in de watertoets, maar krijgt via de Deltaprogramma-aanpak al veel aandacht bijvoorbeeld via de Handreiking decentrale regelgeving klimaatadaptief bouwen en inrichten. De watertoets is nu nog vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, en zal voortbestaan als instrument onder de Omgevingswet. Gemeenten en provincies zijn verplicht rekening te houden met de gevolgen van besluiten in het fysieke domein voor het waterbeheer. Die weging van het waterbelang zorgt voor vroegtijdig overleg, een wateradvies en een waterparagraaf in de ruimtelijke plannen. De watertoets wordt onder de Omgevingswet verbreed en geldt voor de ruimtelijk relevante delen van omgevingsplannen (toedeling functies aan locaties), de afwijkvergunning, het projectbesluit en voor die onderdelen van de provinciale verordening waarin functies aan locaties worden toegekend. Voor de overige ruimtelijke plannen die van belang zijn voor het waterbeheer, zoals de huidige structuurvisies en in het verlengde daarvan de (toekomstige) provinciale omgevingsvisies en gemeentelijke omgevingsvisies (POVI’s en GOVI’s) en programma’s, is het uitvoeren van de watertoets eerder al afgesproken in het Bestuursakkoord Water (2011). Aangezien dit akkoord eind dit jaar afloopt en de Omgevingswet dan nog niet in werking is getreden, ben ik met de partners in overleg over een verlenging van een deel van het akkoord.

Voor infrastructuur gelden de generieke beleidsuitgangspunten uit de NOVI en het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie gebaseerd op het doel dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. In 2019 is voor het hoofdwegennet van Rijkswaterstaat een klimaatstresstest uitgevoerd. Een klimaatstresstest geeft inzicht in de mate van kwetsbaarheid voor overstroming, wateroverlast, droogte en hitte. Deze stresstest wordt gevolgd door risicodialogen conform het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de nationale aanpak Vitaal & Kwetsbaar. Tijdens risicodialogen wordt met belanghebbenden besproken welke risico’s er uit de stresstest naar voren komen en wordt bepaald hoe hiermee om te gaan. Ook voor de andere hoofdtransportnetwerken spoor, hoofdvaarwegen en hoofdwatersystemen worden in 2020 en 2021 stresstesten en risicodialogen afgerond respectievelijk door ProRail en Rijkswaterstaat. Maatregelen om risico’s te verminderen worden vervolgens in een uitvoeringsprogramma opgenomen en worden uiterlijk in 2024 verankerd in omgevingsvisies. In 2020 en 2021 wordt gewerkt aan uitvoeringsprogramma’s voor klimaatadaptatie. Dit zal budgettaire consequenties en afwegingen met zich meebrengen.

Mijn ministerie werkt aan een afwegingskader om te komen tot klimaatbestendige netwerken (waaronder het hoofdweggennet) in 2050. Op dit moment hanteert Rijkswaterstaat bij het ontwerp van infrastructuur al hemelwaterafvoerrichtlijnen die zijn aangepast aan de nieuwe klimaatscenario’s en toegenomen bui-intensiteiten.

Zie voor de borging van klimaatadaptatie bij het aanleggen van bebouwing vraag 32.

8

Kan worden geconcretiseerd op welke wijze voor alle opgaven extra aandacht nodig is? Hoe verhoudt zich dit tot de vaststelling dat de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën nog steeds de goede koers aangeven?

Sinds Deltaprogramma 2018 wordt de jaarlijkse voortgang van het deltaprogramma beoordeeld met de zogenaamde «meten, weten, handelen»-systematiek. Deze methodiek bestaat uit vier vragen:

  • 1. Op schema: voeren we de maatregelen uit binnen de afgesproken tijd en het afgesproken budget? Hier staat de voortgang van de uitvoering centraal (output).

  • 2. Op koers: liggen we op koers of geven externe ontwikkelingen aanleiding om doelen of maatregelen te heroverwegen? Hier staat het doelbereik centraal (outcome).

  • 3. Integrale aanpak: pakken we de opgaven integraal aan?

  • 4. Participatie: is er waar nodig een brede participatie van overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers?

Deze methodiek vormde ook de basis voor de zesjaarlijkse herijking, waarvan de uitkomsten te lezen zijn in het Deltaprogramma 2021. «Extra aandacht voor alle opgaven» gaat in dit geval over vraag 1: de mate waarin we op schema liggen. Het antwoord is: ja, we liggen nog op schema, maar we moeten hard blijven doorwerken om de doelen voor 2050 te halen. Dit geldt voor de doelen op alledrie de thema’s: waterveiligheid, zoetwaterbeschikbaarheid en ruimtelijke adaptatie.

De «koers» gaat over vraag 2 van de methodiek. Zijn de dingen die we doen en van plan zijn te doen volgens de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën nog steeds de beste aanpak om onze doelen in 2050 te verwezenlijken? Hierbij rekeninghoudend met externe ontwikkelingen. Dit was de belangrijkste vraag voor de herijking. Het antwoord is: ja, de in 2014 uitgestippelde koers is nog steeds goed, maar met name voor zoetwater worden een aantal aanscherpingen voorgesteld.

Voor de periode na 2050 kunnen de opgaven voor waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke adaptatie fors toenemen als gevolg van een mogelijke versnelde zeespiegelstijging. Om meer inzicht te krijgen in deze versnelling en de consequenties daarvan voor Nederland, is in 2019 het Kennisprogramma Zeespiegelstijging van start gegaan. Dit programma moet de komende 6 jaar kennis genereren ten behoeve van de volgende (zesjaarlijkse) herijking van de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën in het Deltaprogramma.

9

Kan verder worden ingegaan op de vierde toevoeging «schade accepteren», waar het gaat om aanpassing aan watertekorten? Betekent dit dat er sprake kan gaan zijn van rantsoenering? Hoe wordt dit in de praktijk vormgegeven?

Omdat bij een natuurlijk fenomeen, zoals een extreem droge zomer, nooit alle schade kan worden voorkomen moeten we als samenleving de (rest)schade accepteren. Soms is er gewoon niet meer genoeg regenwater, rivierwater, grondwater en water in onze buffers. Het is belangrijk om van tevoren na te denken wat de kans daarop is en wat het handelingsperspectief is om schade dan zoveel mogelijk te voorkomen. Dat geldt voor alle watergebruikers zoals boeren, natuurgebieden, drinkwaterbedrijven, scheepvaart en industrie. Dit doen we via het in kaart brengen van de waterbeschikbaarheid. Het gaat om vragen als hoe een watergebruiker maatregelen kan nemen om bij een tijdelijke situatie van watertekort droogteschade zoveel mogelijk te voorkomen.

10

Waarom is gekozen voor de voorkeursvolgorde? Is het niet zo dat er per definitie sprake moet zijn van beter verdelen en beter vasthouden, met andere woorden, een andere manier van met water omgaan? Kan hier verder op in worden gegaan?

Zuiniger zijn met water, water beter vasthouden en water slimmer verdelen waren al langer onderdeel van onze aanpak. Door de droge zomers van afgelopen jaren is duidelijk geworden dat we nog veel steviger moeten gaan inzetten op zuiniger zijn en water beter vasthouden. Ook is duidelijk dat ons landgebruik beter aangepast moet worden op de waterbeschikbaarheid. Om hier steviger op te sturen is dit in de Nationale Omgevingsvisie vastgelegd in de voorkeursvolgorde.

11

Hoe wordt de komende jaren al vormgegeven aan omgaan met eventuele watertekorten? En hoe verschilt deze aanpak met de aanpak verder in de toekomst, richting 2030 en richting 2050?

Met het deltaprogramma zoetwater en de uitvoeringsmaatregelen maken we ons land weerbaarder tegen watertekorten. We zetten in op zuiniger zijn met water, we houden het beschikbare water beter vast en verdelen het slimmer, waardoor we minder vaak tekorten zullen hebben. Richting 2030 en 2050 zullen we steeds meer in moeten zetten op aanpassen van huidige landgebruik, omdat we het niet redden met alleen zuiniger zijn, vasthouden en slimmer verdelen van water. Rijk en regio werken hard aan de afronding van een ambitieus maatregelenpakket voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) Hiervoor is ruim € 800 miljoen beschikbaar, waarvan € 250 miljoen uit het Deltafonds. Dat is twee keer zoveel als in de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater. Definitieve besluitvorming over het maatregelenpakket vindt plaats in het najaar van 2021.

12

Hoe wordt door de koppeling van waterbeleid aan ruimtelijke opgaven binnen de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) voorkomen dat zowel bestuurlijk als in de praktijk onduidelijkheid over regie en eindverantwoordelijkheid kan gaan ontstaan? Kan worden verduidelijkt hoe dit risico wordt ondervangen?

De nationale, provinciale en gemeentelijke overheden, alsmede de waterschappen werken aan gezamenlijke opgaven met behulp van de in de NOVI genoemde afwegingsprincipes, voorkeursvolgordes en strategieën. Dit doen overheden vanuit ieders rol en wettelijke taken en bevoegdheden. Die taken en bevoegdheden zijn leidend bij het bepalen wie eindverantwoordelijk is. De NOVI verandert niets aan de bestaande ministeriële verantwoordelijkheden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat blijft eindverantwoordelijk voor het Deltaprogramma.

Het Rijk maakt samenwerkingsafspraken met VNG, IPO en Unie van Waterschappen over de manier waarop overheden in de regio samenwerken en samen als één overheid werken aan de urgente opgaven en benodigde transities in de leefomgeving. Dit is in de Uitvoeringsagenda NOVI nader uitgewerkt. Er worden samen met medeoverheden Omgevingsagenda’s opgesteld voor de vijf landsdelen Noord, Oost, Zuid, Zuidwest en Noordwest. Voor grote wateren gebeurt dit ook in Gebiedsagenda’s Grote Wateren en specifieke programma’s voor rivieren (Integraal Rivier Management) en de Noordzee (programma Noordzee 2022–2027). De NOVI benoemt daarnaast ook enkele voorlopige NOVI-gebieden. Regionale programma’s en nationale programma’s met een gebiedsgerichte aanpak (opgenomen in de Uitvoeringsagenda) zijn ook instrumenten om verder vorm te geven aan de interbestuurlijke samenwerking.

13

In hoeverre is geld vrijgemaakt uit het Deltafonds om te investeren in experimenten met natte teelten voor de transitie naar ander grondgebruik?

Er zijn geen specifieke investeringen gedaan in «natte teelten». Wel is er o.a. onderzoek gedaan naar zouttolerantere aardappelgewassen als onderdeel van de Proeftuin Zoetwater in de Zuidwestelijke Delta (Rapportage: Zouttolerante aardappel binnen Regionaal bod Proeftuin Zoet Water, juni 2017 / www.zeeland.nl/digitaalarchief/zee1700293).

14

Welke eisen of randvoorwaarden worden met het Deltaprogramma gesteld aan de transitie naar ander grondgebruik in de landbouw?

Het Deltaprogramma kijkt primair naar waterbeschikbaarheid. Waar zitten de knelpunten en hoe kunnen we die (gedeeltelijk) wegnemen? Het is een regionale afweging om op basis van de waterbeschikbaarheid te bepalen waar het grondgebruik aangepast moet worden. Bij de bepaling aan welke regionale maatregelen bijgedragen wordt vanuit het Deltafonds speelt de voorkeursvolgorde wel een belangrijke rol. Dus we zetten steeds meer in op aanpassen landgebruik, zuiniger zijn met water en water beter vasthouden.

15

Hoe wordt voorkomen dat de NOVI een vergaarbak van uiteenlopende doelen en ambities wordt, waardoor het risico ontstaat dat er belangrijke opgaven onvoldoende tot uitvoering komen? Kan hier een heldere en concrete visie op worden gegeven?

De NOVI beschrijft aan de hand van nationale belangen wat we willen bereiken in de fysieke leefomgeving. De opgaven die hieruit voortkomen hangen samen. Om hieraan te werken zijn er vier prioriteiten vastgesteld met daaraan gekoppeld concrete beleidskeuzes.

Het gaat daarbij om:

  • Prioriteit 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

  • Prioriteit 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

  • Prioriteit 3. Sterke en gezonde steden en regio’s

  • Prioriteit 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

In de Uitvoeringagenda staat de wijze waarop het kabinet uitvoering wil geven aan die prioriteiten en bijbehorende beleidskeuzes (NOVI en Uitvoeringsagenda, zie Kamerstuk 34 682, nr. 35). Jaarlijks zal het kabinet de voortgang van de uitvoering van de NOVI aan de Kamer melden. Door middel van de NOVI-monitor worden tweejaarlijks de ontwikkelingen ten aanzien van de nationale belangen en prioriteiten in beeld gebracht. Daarmee wordt een vinger aan de pols gehouden bij de voortgang. De monitor wordt aan de Tweede Kamer toegezonden. De eerste monitor van de NOVI komt uit in 2022. De resultaten van voortgang, monitor en evaluatie kunnen aanleiding geven de NOVI aan te passen. Eén keer in de vier jaar zal daarnaast namens alle betrokken departementen een overall evaluatie plaatsvinden. Waar nodig kan de NOVI dan worden bijgesteld.

16

Kan worden weergegeven welke deskundigen dan wel kennisinstellingen zijn verbonden aan het Kennisprogramma Zeespiegelstijging?

Wetenschappelijke inzichten zijn leidend voor het Kennisprogramma Zeespiegelstijging. Er wordt op dit moment samengewerkt met deskundigen vanuit het KNMI, Rijkswaterstaat, PBL, Deltares, College van Rijksadviseurs (CRa) en een aantal universiteiten (TU Delft, Universiteit Utrecht, Radboud Universiteit Nijmegen, Vrije Universiteit Amsterdam, Universiteit Wageningen, Universiteit Groningen). Kwaliteitsborging gebeurt voor waterveiligheid gerelateerde onderwerpen via het Expertisenetwerk Waterveiligheid (ENW). Daarnaast is een breed samengestelde (onafhankelijke) wetenschappelijke klankbordgroep in oprichting.

17

Welke bedrijven zijn verbonden aan het Kennisprogramma Zeespiegelstijging? En welke maatschappelijke organisaties?

In het Kennisprogramma Zeespiegelstijging wordt tot dusverre samengewerkt met ingenieurs- en ontwerpbureaus (Arcadis, SWECO, HKV, DeFacto, LoLa). Daarnaast verkent Rijkswaterstaat middels een marktconsultatie welke marktpartijen over de benodigde expertise en capaciteit beschikken voor de waterstaatkundige berekeningen en analyses die uitgevoerd gaan worden. Verder zijn maatschappelijke en/of belangenorganisaties zoals WNF, Strand Nederland, Port of Rotterdam en LTO betrokken, rechtstreeks in werksessies en via het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL). Er wordt nog gewerkt aan instelling van een maatschappelijke klankbordgroep voor het kennisprogramma. Ook via de regionale deelprogramma’s van het Deltaprogramma worden maatschappelijke organisaties en belangenverenigingen van diverse sectoren betrokken, zoals de natuur-, milieu-, scheepvaart-, recreatie- en landbouwsector.

18

Kan worden aangegeven wat de rolverdeling is tussen de verschillende actoren en stakeholders binnen het Kennisprogramma Zeespiegelstijging? Met andere woorden, welke plek nemen bedrijven in en welke de wetenschap?

Vertegenwoordigers vanuit wetenschap en bedrijven doen direct mee in de verschillende werksporen van het Kennisprogramma, bijvoorbeeld als opdrachtnemer van onderzoek en in werksessies. Daarnaast is er overleg met NL Ingenieurs en Vereniging van Waterbouwers, onder andere binnen de structuur van Topsector Water/Deltatechnologie.

Wat betreft de wetenschap vindt kwaliteitsborging en advisering plaats vanuit het Expertise Netwerk Waterveiligheid (ENW). Daarnaast is een breed samengestelde (onafhankelijke) wetenschappelijke klankbordgroep in oprichting.

Maatschappelijke organisaties zijn tot dusverre betrokken via het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving, en soms rechtstreeks in werksessies. Er wordt nog gewerkt aan instelling van een maatschappelijke klankbordgroep voor het kennisprogramma. Ook via de regionale deelprogramma’s van het Deltaprogramma worden maatschappelijke organisaties en belangenverenigingen van diverse sectoren betrokken.

Daarnaast worden periodiek bijeenkomsten georganiseerd waarin plannenmakers (privé, privaat of publiek) hun ideeën kunnen presenteren en bespreken met de overheden die in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging actief zijn.

19

Tot welke zeespiegelstijging kan veiligheid worden gegarandeerd met deze werkwijze? Komt er een punt dat het aanpassen van dijktrajecten onvoldoende bescherming biedt? Zo ja, hoe wordt dan de veiligheid geborgd en wordt hier al over nagedacht?

Het Expertisenetwerk Waterveiligheid (ENW) heeft in november 2019 aangegeven dat de huidige waterveiligheidsstrategieën houdbaar zijn voor een zeespiegelstijging tot één meter, en waarschijnlijk (expert judgement) ook technisch houdbaar en realiseerbaar voor twee meter zeespiegelstijging.

In het laatste IPCC rapport (SROCC 2019) wordt voor 2100 een zeespiegelstijging geprojecteerd van 0,3–1,1 m (onderkant onzekerheidsmarge laag scenario tot bovenkant onzekerheidsmarge hoog scenario). Dat betekent dat we met de huidige aanpak voorlopig gesteld staan.

De belangen en onzekerheden zijn echter groot, en aanpassingen kosten tijd. Daarom ben ik samen met de deltacommissaris het Kennisprogramma Zeespiegelstijging gestart waarin verdiepend onderzoek wordt gedaan zodat we onze aanpak tijdig kunnen bijsturen. Het programma is gestart in najaar 2019 en loopt tot in 2026.

Het programma is erop gericht om de mechanismen die de zeespiegelstijging versnellen beter te doorgronden, de houdbaarheid van de huidige strategieën in beeld te brengen en de handelingsopties voor de lange termijn, tot aan 5 meter zeespiegelstijging, te onderzoeken. Er wordt niet alleen gekeken naar de waterveiligheid maar ook naar de effecten van zeespiegelstijging op de beschikbaarheid van zoetwater.

De bevindingen zullen benut worden voor de herijking van de regionale strategieën van het Deltaprogramma in 2026, en waar nodig leiden tot aanpassing van landelijk beleid. Er wordt dus al volop nagedacht.

20

Wanneer is er sprake van specifieke situaties als «zeer duur» of «maatschappelijk ingrijpend»?

Deze specifieke situatie is niet gekwantificeerd; met deze begrippen wordt beoogd aan te geven dat een «slimme combinatie» alleen in uitzonderlijke omstandigheden aan de orde kan zijn om aan het wettelijke beschermingsniveau te voldoen. Bij het realiseren van het beschermingsniveau staat het voorkomen van een overstroming voorop in het beleid. Dit kan door dijken, duinen en stormvloedkeringen te versterken of rivierverruimende maatregelen te nemen.

21

Wat wordt bedoeld met «slimme combinaties»? Kunt u hier voorbeelden van geven?

Bij een «slimme combinatie» worden maatregelen in de ruimtelijke inrichting (bijvoorbeeld compartimenteren) en/of de rampenbeheersing (bijvoorbeeld vluchtplaatsen) genomen die, samen met de bescherming die de primaire waterkering biedt, ervoor zorgen dat het wettelijke beschermingsniveau wordt gehaald. Dit is het zogenaamde basisbeschermingsniveau: de kans op overlijden door een overstroming achter een primaire waterkering is niet groter dan 1:100.000 per jaar. Tot dusverre is er nog geen «slimme combinatie» tot stand gekomen1. Bij drie locaties is bekeken of een «slimme combinatie» een oplossing bood. Hier bleek dat de maatregelen te duur waren of onvoldoende aantoonbaar konden bijdragen aan het halen van het beschermingsniveau.

22

Hoe wordt nu vormgegeven aan de «aandacht» die nodig is om woningbouw te koppelen aan waterveiligheid? Kan hier verder en concreter op in worden gegaan?

Zie antwoord 32.

23

Hoe wordt gewaarborgd dat bij het realiseren van de benodigde woningbouw, extra aandacht is voor het beperken van de gevolgen van overstromingen?

Zie antwoord 32.

24

Hoe kan het dat nog steeds de helft van de dijken niet voldoet aan de veiligheidsnorm?

In 2017 zijn nieuwe veiligheidsnormen voor de primaire keringen in de wet vastgelegd. Die normen hebben een andere vorm (van overschrijdingskans naar overstromingskans) dan de oude normen en ook een nieuwe hoogte, waarbij rekening is gehouden met economische ontwikkelingen en bevolkingsgroei tot 2050. Dat de primaire keringen hier niet meteen allemaal aan voldoen ligt in de rede. Doel is dat alle primaire keringen in 2050 aan de nieuwe normen voldoen. De noodzakelijke versterkingen worden in het Hoogwaterbeschermingsprogramma geprogrammeerd waarbij de meest urgente prioritair zijn.

25

Wat betekent het in de praktijk voor de mensen die achter de dijken wonen die nog niet voldoen aan de normen? Lopen zij daadwerkelijk een risico?

Dit houdt in dat in het gebied achter die dijken het basisbeschermingsniveau (zie vraag 21) nog niet overal wordt gehaald. Bewoners worden natuurlijk wel beschermd door die dijk. Waar nodig neemt de waterkeringbeheerder beheersmaatregelen om de kans op een overstroming te reduceren, bijvoorbeeld door eerder of extra dijkbewaking in te stellen bij hoogwater. Voor een gebied achter een waterkering is er altijd, hoe klein ook, een kans te worden getroffen door een overstroming.

26

Waar ligt het aan dat er nu slechts 40% van de doelstelling wordt behaald, maar de verwachting is dat dit na 2024 «ruimschoots» wordt gecompenseerd? Kan dit worden toegelicht?

Doelstelling van het HWBP is om in 2050 alle primaire keringen aan de norm te laten voldoen. Om dit te behalen heeft het HWBP uitgerekend dat er gemiddeld 50 kilometer per jaar versterkt moet worden. Op dit moment wordt gewerkt aan circa 600 kilometer dijkversterking. Het grootste deel van de projecten bevindt zich in de verkenningsfase en het duurt enkele jaren voordat deze projecten daadwerkelijk gerealiseerd zijn. In 2025 zijn meer projecten gereed, is er meer praktijkervaring en kennis opgedaan en kan de nodige efficiëntie toegepast worden. Dan zal het aantal kilometer per jaar ingelopen worden.

27

Op welke wijze wordt de integrale afweging gemaakt tussen de verschillende belangen, zoals waterveiligheid, bevaarbaarheid, natuur, ecologische waterkwaliteit, zoetwaterbeschikbaarheid en regionale economische ontwikkelingen? Worden de verschillende belangen gelijk gewogen? Zijn er belangen die zwaarder wegen? Zo ja, welke? Bestaat de kans dat bij de integrale afweging het belang van een goede waterkwaliteit wordt achtergesteld ten opzichte van economische belangen?

Op basis van bestaande beleidsdoelen (bijvoorbeeld Kaderrichtlijn Water en Hoogwaterveiligheid) wordt er op dit moment binnen projecten ingezet op gezamenlijke realisatie van de diverse beleidsdoelen. Op riviersysteemniveau is dit een complexe opgave met vele verschillende belanghebbenden en het is de vraag of het riviersysteem in de toekomst in staat is om alle (toekomstige) beleidsdoelen te accommoderen. Daarom is ervoor gekozen om een programma Integraal Riviermanagement te gaan ontwikkelen. Eén van de ambities van dit programma is om op systeemniveau tot een betere integrale afweging voor de verschillende belangen en beleidsdoelen te komen. Dit programma is nu nog in ontwikkeling. In het huidige stadium worden per riviertraject met belanghebbenden de potentiële beleidsopties afgewogen voor waterveiligheid, bevaarbaarheid, natuur, ecologische waterkwaliteit, zoetwaterbeschikbaarheid en regionale economische ontwikkelingen. Deze afwegingen zijn locatie- en contextafhankelijk. Naar verwachting zal in 2022 het programma Integraal Riviermanagement als een Programma onder de Omgevingswet gestart worden.

28

Op welke manieren wordt met gerichte innovaties ingezet op zuinig gebruik en hergebruik van water? Kunt u uiteenzetten wat deze gerichte innovaties precies zijn en wat het besparingspotentieel van de verschillende innovaties is?

Het besparingspotentieel van de klimaatpilots verschilt heel erg per pilot. In de rapportage «oogst van de klimaatpilots» (https://www.deltaprogramma.nl/documenten/publicaties/2020/04/30/zoetwater-klimaatpilots) zijn de leerervaringen en de te behalen effecten van de klimaatpilots specifieker beschreven.

29

Hoe is de samenloop met de Kaderrichtlijn Water in de governance van het Deltaprogramma vastgelegd?

De zesjaarlijkse uitvoeringsperiodes van het deltaprogramma zoetwater, het integrale Nationaal Waterprogramma (NWP) en de Kaderrichtlijn Water zijn gelijk. In de regionale uitwerking worden de opgaven voor zoetwater, ruimtelijke adaptatie en waterkwaliteit zoveel mogelijk in samenhang aangepakt. Ook de in de bestuurlijke (en ambtelijke) aansturing wordt op regionaal niveau de verbinding gemaakt tussen waterkwantiteit en -kwaliteit, bijvoorbeeld op de hoge zandgronden.

30

Klopt het dat de aanbevelingen van de Beleidstafel Droogte verder door het Deltaprogramma worden opgepakt?

Een deel van de aanbevelingen ligt bij het Deltaprogramma, met name bij het Deltaprogramma Zoetwater, het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie en het Deltaprogramma IJsselmeergebied. Er zijn echter ook aanbevelingen die bij andere programma’s (zoals Integraal Riviermanagement) of individuele partijen van Rijk en regio of de koepels zijn belegd (IPO, VNG, Unie van Waterschappen). De overall monitoring van de voortgang is belegd bij de Stuurgroep Water.

31

Zijn er bij de internationale Rijn- en de Maas- (en Schelde)commissie ook afspraken gemaakt over de vermindering van de lozing van stoffen die bij hogere concentraties mogelijk een bedreiging vormen voor de waterkwaliteit? Zo ja, welke afspraken? Zo nee, waarom niet? Is bekend wat droogte en lage waterstand doen met de concentratie van potentieel gevaarlijke stoffen in het water?

Bij alle riviercommissies zijn er lijsten met stroomgebiedspecifieke stoffen die potentieel een risico voor de waterkwaliteit en drinkwatervoorziening zijn. Deze stoffen worden gemonitord en waar nodig worden er maatregelen genomen. Ook bestaan er waarschuwings- en alarmeringsprocedures voor het geval dat bekende of onbekende stoffen de afgesproken criteria overschrijden, zodat bijvoorbeeld uit voorzorg drinkwaterinname tijdelijk gestaakt kan worden. Tijdens de Rijnministersconferentie van februari 2020 is er (op basis van het Rijnverdrag) in de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn de afspraak gemaakt om microverontreinigingen met 30% te reduceren tot 2040. Droogte en lage waterstanden maken dat de concentraties van stoffen in het algemeen en dus ook de concentraties van potentieel gevaarlijke stoffen toenemen vanwege mindere verdunning. Daarom is een aanpak van laagwater ook om deze reden belangrijk.

32

Op welke wijze wordt geborgd dat nieuwe wijken op veilige locaties worden gebouwd, die ook in 2050 en daarna nog veilig zijn? Kan hier concreter en uitgebreider op worden ingegaan?

Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben de gezamenlijke ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. In de NOVI is dit vastgelegd in een beleidskeuze: «Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht» (Kamerstuk 34 682, nr. 3). De NOVI biedt het kader waarbinnen samenwerking tussen Rijk en regio aan integrale opgaven plaatsvindt.

De beleidskeuze uit de NOVI wordt nader uitgewerkt in het in ontwikkeling zijnde Nationaal Waterprogramma 2022–2027 (NWP). De provinciale en gemeentelijke visies en het NWP worden ter uitvoering van het Bestuursakkoord Water voorgelegd aan de waterbeheerder voor een watertoets (zie antwoord op vraag 7).

In de NOVI is daarnaast een voorkeursvolgorde voor verstedelijking opgenomen. In die voorkeursvolgorde wordt nadrukkelijk klimaatadaptatie (in de zin van overwegingen rond waterveiligheid, het tegen gaan van hittestress en het zorgen voor voldoende wateropvang) meegenomen bij de ontwikkeling van nieuwe verstedelijkingslocaties (zowel binnen als buiten bestaand stedelijk gebied). Dit gebeurt onder andere door te zorgen voor meer groen en het vermijden van ongunstige locaties met het oog op waterhuishouding of bodemdaling (bijvoorbeeld in diepe polders of op slappe grond) of door het mitigeren van het effect daarvan.

Het Deltaprogramma heeft als uitgangspunt dat bij (her)ontwikkelingen voorkomen wordt dat het risico op schade en slachtoffers door overstromingen of extreem weer toeneemt, voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is. Er wordt voldoende ruimte behouden en gereserveerd voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen. In de herijkte Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie in het Deltaprogramma 2021 is opgenomen dat in de ruimtelijke inrichting van ons land rekening gehouden moet worden met klimaatverandering en extreem weer: overstromingen en de gevolgen daarvan, wateroverlast, hitte en droogte. Daarin is afgesproken dat uiterlijk in 2022 provincies ervoor zorgen dat klimaatadaptatie wordt opgenomen in de provinciale omgevingsvisies. Uiterlijk in 2024 zorgen gemeenten voor opname in de gemeentelijke omgevingsvisies. Deze visies, die cyclisch worden aangepast, worden gevoed met de uitkomsten van periodiek te houden stresstesten, waarmee het bevoegd gezag de kwetsbaarheid van een gebied analyseert.

Na gehouden stresstesten (volgens afspraak in Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie in 2019) wordt een risicodialoog met stakeholders gevoerd om te komen tot een adaptatiestrategie en een uitvoeringsagenda. De risicodialoog wordt volgens afspraak in 2020 gevoerd, maar kan enige vertraging oplopen als gevolg van de coronacrisis.

Het Rijk werkt samen met de medeoverheden de integrale strategie en de voorkeursvolgorde voor verstedelijking van de NOVI uit in het Programma Verstedelijking en Wonen, om te komen tot een afgestemde aanpak. In dit kader wordt bezien of en op welke wijze deze strategie en volgorde (of onderdelen daarvan) in een instructieregel moeten worden opgenomen.

Uiteindelijk zal veelal in het Omgevingsplan (voorheen bestemmingsplan) het daadwerkelijke besluit worden vastgelegd waar mag worden gebouwd en welke regels daarbij gelden in aanvulling op rijksregels en provinciale regels. Onder de Omgevingswet moet de gemeente ook bij een Omgevingsplan rekening houden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen (watertoets, zie ook het antwoord op vraag 7). Dit alles heeft als doel dat bij ruimtelijke inrichting, locatiekeuze, landgebruik en de wijze van bouwen rekening wordt gehouden met klimaatadaptatie, onder andere in relatie tot hitte(stress), wateroverlast en waterveiligheid. Dit geldt ook voor woningbouw.

Borging in beleid, regels en handelen gebeurt uiteindelijk op een gebiedsgerichte manier, aangezien de opgave van plek tot plek verschilt. Daarbij wordt een integrale benadering gehanteerd die ook gericht is op het benutten van meekoppelkansen (in plaats en in tijd).

33

Op welke wijze wordt lokale deskundigheid op deze complexe materie verzekerd?

Er is heel veel lokale deskundigheid aanwezig. Decentrale overheden werken in werkregio verband met elkaar samen en delen op die manier hun kennis. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie wordt daarnaast kennisdeling gefaciliteerd door het organiseren van kennisdagen, het in stand houden van het kennisportaal www.ruimtelijkeadaptatie.nl (waar bijvoorbeeld de handreiking klimaatadaptief bouwen beschikbaar is) en het Platform Samen Klimaatbestendig dat kennisvragen en kennis aanbod met elkaar verbindt.

34

Hoe wordt vastgelegd dat klimaatbestendig en waterrobuustheid vast onderdeel in alle beleid en handelen» wordt?

In de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie is als concreet tussendoel opgenomen dat provincies zorgen voor borging van klimaatadaptatie in de provinciale omgevingsvisies en gemeenten in de gemeentelijke omgevingsvisies, programma’s en omgevingsplannen. Het Rijk heeft in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) klimaatadaptatie opgenomen als onderdeel van zowel prioriteit 1 «ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie» als van prioriteit 3 «sterke en gezonde steden en regio’s».

Zie ook het antwoord op vraag 32.

35

Kan een update worden gegeven van de huidige stand van zaken inzake de stresstests en risicodialogen? Kan worden toegelicht hoe dit uiteindelijk wordt omgezet in concreet beleid? Wie heeft hierop de regie en waar ligt de eindverantwoordelijkheid?

In 2019 hebben gemeenten, waterschappen en provincies stresstesten uitgevoerd. In 2020 en 2021 bespreken deze overheden deze kwetsbaarheidsanalyse met een groot aantal partijen en bepalen ze welke risico’s er zijn en of deze al dan niet geaccepteerd worden. Dit is de risicodialoogfase. Ruim 75% van de gemeenten, waterschappen en provincies heeft aangegeven dat de risicodialogen voor eind 2020 zijn gevoerd. In 2020 en 2021 worden de stresstesten en risicodialogen voor alle netwerken afgerond door Rijkswaterstaat en ProRail. De maatregelen tegen corona hebben effect op de risicodialogen. Er wordt zoveel mogelijk digitaal doorgewerkt om de voortgang te borgen. Gemeenten, waterschappen en provincies stellen op basis van de uitkomsten van de risicodialogen in 2020 en 2021 concrete uitvoeringsagenda’s op met maatregelen die ze nemen om klimaatbestendig en waterrobuust ingericht te worden. Overheden worden hierbij ondersteund door het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie. Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn uiteindelijk zelf verantwoordelijk om de stresstesten, risicodialogen en uitvoeringsagenda’s uit te voeren. De regie op het proces ligt bij het nationale Deltaprogramma.

36

Hoe wordt de zesjaarlijkse cyclus in wet- en regelgeving vastgelegd?

In de herijking van de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie (Deltaprogramma 2021) is bestuurlijk verankerd dat het uitvoeren van stresstest, risicodialoog, uitvoeringsagenda een cyclisch proces is dat minimaal eens in de zes jaar moet worden doorlopen. Deze zesjaarlijkse cyclus is niet wettelijk verankerd. Wel wordt het rijksbeleid uit de herijkte deltabeslissingen opgenomen in het in ontwikkeling zijnde Nationaal Waterprogramma 2022–2027.

37

Op welke wijze is de regie en eindverantwoordelijkheid over de uitvoeringsagenda’s van provincies en gemeenten vastgelegd?

De regie op het proces ligt bij het interbestuurlijke Deltaprogramma. Dit is vastgelegd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn zelf verantwoordelijk voor de stresstesten en uitvoeringsagenda’s van hun eigen gebieden en netwerken. Dit is afgesproken in het Deltaprogramma.

38

In hoeverre heeft de coronacrisis invloed op de prioritering door gemeenten bij het opstellen van concrete uitvoeringsagenda’s met maatregelen die zij nemen om klimaatbestendig en waterrobuust te worden?

Aan de risicodialogen nemen vaak veel personen van diverse organisaties deel. Door de coronacrisis zijn deze bijeenkomsten onder druk komen te staan. Overheden stellen in 2020 en 2021 op basis van de uitkomsten van de risicodialogen concrete uitvoeringsagenda’s op met maatregelen die ze nemen om klimaatbestendig en waterrobuust te worden. Gemeenten zijn hier veelal nog mee bezig. Er wordt zoveel mogelijk digitaal doorgewerkt om de voortgang te borgen. De partijen in het Deltaprogramma verkennen wat de impact van de maatregelen tegen corona is op de voortgang van de ambities uit het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Dit proces is nog gaande. Op https://ruimtelijkeadaptatie.nl/informatie/coronatijd/ is een aparte pagina te vinden om partijen te ondersteunen om te werken aan klimaatadaptatie in coronatijd.

39

Hoe worden partijen als woningcorporaties, maatschappelijke organisaties en (bouw)bedrijven gestimuleerd om klimaatbestendig en waterrobuust bouwen en inrichten als het nieuwe normaal te zien?

Zie het antwoord op vraag 40

40

In hoeverre kan van partijen als (bouw)bedrijven worden verwacht dat zij stappen zetten om klimaatbestendig en waterrobuust bouwen en inrichting als het «nieuwe normaal» te zien, gelet op de gevolgen die de coronacrisis voor bedrijven heeft?

Partijen zoals woningcorporaties, maatschappelijke organisaties en (bouw)bedrijven worden op diverse manieren gestimuleerd om over te schakelen naar klimaatbestendig en waterrobuust bouwen.

Opdrachtgevende overheden worden bijvoorbeeld ondersteund om bij aanbestedingen criteria te formuleren om klimaatadaptief te bouwen. Onder andere in het Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland en de Citydeal Klimaatadaptatie wordt met partijen uit de praktijk nagedacht hoe hieraan vorm te geven.

Het Platform Samen Klimaatbestendig organiseert specifieke acties om partijen te stimuleren om aan klimaatadaptatie te werken. Het organiseert voor woningcorporaties excursies met de Groene Huisvesters, het ondersteunt de tuin- en hoveniersbranche bij het omgaan met de groeiende vraag naar kennisoverdracht over het klimaatadaptief inrichten van tuinen en zorgt dat goede voorbeelden ontsloten worden voor bedrijventerreinen. De overheid financiert (deels) dergelijke intermediaire organisaties om klimaatbestendige en waterrobuuste oplossingen in de bouwsector te bevorderen.

De effecten van de coronacrisis zijn zeer wisselend per sector, bijvoorbeeld de tuinbranche en hoveniers zijn over het algemeen niet ernstig geraakt. Op het kennisportaal ruimtelijke adaptatie wordt aandacht geschonken aan klimaatadaptatie in coronatijd (zie ook antwoord op vraag 38).

41

Op welke manier wordt de koppeling van ruimtelijke adaptatie met bodemdaling precies gelegd?

In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) is afgesproken dat alle overheden voor hun grondgebied stresstesten uitvoeren om de kwetsbaarheden voor klimaatverandering in beeld te brengen. Daarbij gaat het ook om bodemdaling. Via de zogenaamde risicodialoog worden uitvoeringsprogramma’s opgesteld. Vanuit DPRA is het beleid hiermee gericht op het in beeld brengen van de kwetsbaarheid voor bodemdaling, het is aan de betreffende overheden zelf te bepalen welk beleid en uitvoering ze op basis daarvan willen voeren.

42

Op welke manier wordt de koppeling van ruimtelijke adaptatie met kringlooplandbouw precies gelegd?

Ruimtelijke adaptatie en kringlooplandbouw zijn verbonden via de uitvoering van het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur, welke beiden door het Ministerie van LNV worden getrokken. Dit gebeurt via een gebiedsgerichte aanpak, kennis en onderzoek, duurzaam bodembeheer, klimaatrobuuste gewassen en teeltsystemen, natuurinclusieve bedrijfsvoering en het zuinig omgaan met water als een van de natuurlijke hulpbronnen. Ook wordt aandacht besteed aan kringlooplandbouw in de ruimtelijke verkenning die wordt opgesteld in het kader van de stikstofaanpak.

In het Nationaal Programma Landelijk Gebied, dat getrokken wordt door de Ministeries van BZK en LNV, gaan de gezamenlijke overheden zich buigen over de stapeling van opgaven in het landelijk gebied, op zoek naar waar het schuurt en waar de kansen liggen. Naast ruimtelijke adaptatie en kringlooplandbouw gaat het dan ook over de bouwopgave, energietransitie, natuur, economie, problematiek van de veengebieden, etc. (Kamerstuk 34 682, nr. 48).

43

In hoeverre wordt klimaatmitigatie, bijvoorbeeld door het aanleggen van kwelders en schorren, ook als meekoppelkans benut in het Deltaprogramma? Kunt u concrete voorbeelden geven van hoe daarop wordt ingezet?

Binnen het Deltaprogramma is klimaatmitigatie een meekoppelkans. Dat betekent dat het niet het hoofddoel is, maar dat als er bij het nemen van maatregelen voor waterveiligheid, zoetwater of klimaatadaptatie zich een mogelijkheid voordoet om ook iets bij te dragen aan klimaatmitigatie, dat dat wordt meegenomen.

Bijvoorbeeld bij projecten waar nieuwe natuur wordt gerealiseerd (oa rivierverruimende projecten en/of projecten in het kader van de kaderrichtlijn water of de programmatische aanpak grote wateren), kan sprake zijn van klimaatmitigerende effecten.

Een goed voorbeeld hiervan is het Marconi project. In het programma Eems-Dollard 2050 slaan overheden, bedrijven en natuurorganisaties de handen ineen om de natuur, economie en leefbaarheid te versterken.

Met het project Marconi buitendijks wordt het stadscentrum van Delfzijl weer verbonden met de Waddenzee. Voor de kust van Delfzijl wordt een kwelderlandschap aangelegd. Dit wordt een aantrekkelijk gebied met zilte begroeiing en vogels en zorgt tevens voor het vastleggen van CO2. Ander concreet voorbeeld is de realisatie van een Wilgenbos bij de Noordwaard dat de golfhoogte beperkt, waardoor de benodigde extra dijkhoogte kon worden beperkt, natuurwaarde is gerealiseerd en koolstof wordt vastgelegd in de vorm van biomassa.

44

Is het Rijk van plan actief de regie te voeren op de uitvoering van de Handreiking Slim Koppelen Klimaatadaptatie voor gemeenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?

De Handreiking is vooral bedoeld voor gemeenten, en dan specifiek: gemeentelijke beleidmakers Klimaatadaptatie/Bouw/Energie, gemeentelijke gebiedsontwikkelaars en gemeentelijke professionals «renovatie/beheer & onderhoud». De Handreiking geeft overzicht, signaleert kansen en knelpunten, geeft concrete handvatten en voorbeelden, en verwijst naar achtergronddocumentatie voor meer info. Hiermee faciliteert de Handreiking de gemeenten om zelf de regie op de uitvoering te voeren. Vanuit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie zijn en worden diverse acties ondernomen om de inhoud onder de aandacht van de professionals te brengen. De handreiking is gepresenteerd op de Kennisdag Ruimtelijke Adaptatie van 10 december 2019, wordt door het Platform Samen Klimaatbestendig in contacten met gemeenten onder de aandacht gebracht en de handreiking is beschikbaar op het Kennisportaal Ruimtelijke Adaptatie. Binnen de leeromgeving klimaatadaptatie die wordt ontwikkeld en waarin aan de hand van diverse leermodules professionals actief met kennisdelen aan de slag gaan, zal komend jaar worden verkend welke leermodules verder worden ontwikkeld, waaronder het thema slim koppelen.

45

Welke criteria zullen worden gehanteerd om de vrijgemaakte 200 miljoen voor de tijdelijke impulsregeling te besteden?

Ingediende voorstellen moeten voldoen aan de criteria doelmatig en doeltreffend, cofinanciering, integraliteit, urgentie, haalbaarheid en legitimiteit. Zo moet er sprake zijn van versnelling van maatregelen of voorzieningen die wateroverlast, gevolgen van droogte en/of overstromingen tegengaan. En de maatregelen moeten voortvloeien uit uitgevoerde stresstesten en risicodialogen. Over de invulling en toepassing van de criteria heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 20 april 2020 (Kamerstuk 31 710, nr. 77). De ministeriële regeling is inmiddels in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt. 2020, nr. 53322).

46

Op welke wijze zorgt het opzetten van het waterpeil voor een verslechtering van de zoetwaterbeschikbaarheid?

Door het opzetten van stuwpeilen kan in hoog Nederland water beter worden vastgehouden. In die gebieden neemt de waterbeschikbaarheid toe. Daardoor neemt de droogteschade af en de gewasverdamping toe. De toegenomen verdamping heeft invloed op de watervraag.

In laag Nederland vraagt peilopzet om bodemdaling tegen te gaan extra water, dat kan negatief uitpakken voor de waterbeschikbaarheid voor andere watergebruikers in dat gebied of in andere gebieden waarvoor dan minder water beschikbaar is. In opgezette peilvakken in het veenweidegebied kan de watervraag tot wel meer dan 25% toenemen.

47

Hoe wordt georganiseerd en gemonitord dat bij iedere dijkversterking in de Zuidwestelijke Delta wordt onderzocht of ook kansen voor natuur, cultuur, landschap mogelijk zijn? Hoe worden die kansen in actie of beleid omgezet?

Door het waterschap wordt voor dijkversterkingen, in afstemming met het Gebiedsoverleg Zuidwestelijke Delta (regionale bestuurders, Rijk) en de Adviesgroep Zuidwestelijke Delta (stakeholders), samen met belanghebbende organisaties proactief bezien welke concrete meekoppelkansen er zijn voor natuur, cultuur en landschap. De opbrengst van deze participatieprocessen wordt door het Gebiedsoverleg Zuidwestelijke Delta gebruikt bij zijn input voor het jaarlijks Deltaprogramma, zodat de voortgang ervan steeds kan worden gemonitord.

48

Wordt naast projecten rond het vasthouden van water of grondwater op de hoge zandgronden, ook gekeken naar de mate van belasting van het watersysteem door de watervraag van de landbouw, intensieve veehouderij en industrie? Welke projecten zijn er om de belasting vanuit deze sectoren te verminderen?

Ja, de watervraag is onderdeel van de uitwerking van waterbeschikbaarheid. Ook de landbouw en de industrie kijken naar waterbesparende maatregelen, zoals druppelirrigatie, peilgestuurde drainage en hergebruik van water binnen de bedrijven. In tabel 12 van het Deltaplan 2021 zijn alle maatregelen van de eerste fase (2015–2021) opgenomen. Een substantieel deel van de daar beschreven klimaatpilots, draagt eraan bij om het watergebruik vanuit de landbouw en de industrie te verminderen. Het gaat om projecten zoals Spaarwater, de proeftuin Hunze en Aa’s, Duurzaam gebruik ondiep grondwater (Rivierengebied) en de proeftuin Zoetwater (Zuidwestelijke Delta).

49

Is met de toewijzing van een budget van ongeveer 900 miljoen in de periode van 2021 tot 2034 de kwaliteit van ons water gewaarborgd en worden hiermee de doelen van de Kaderrichtlijn Water in 2027 gehaald?

De inzet is om met het budget te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water voor het hoofdwatersysteem. Met deze middelen sturen we met inrichting en beheer op duurzame en veerkrachtige watersystemen. Daarnaast wordt de waterkwaliteit ook beïnvloed door punt- en diffuse lozingen van stoffen. De benodigde maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water dienen zoveel mogelijk uiterlijk in 2027 te zijn uitgevoerd. Ook na 2027 is het nodig om maatregelen te nemen, bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering. De ambitie van de Programmatische Aanpak Grote Wateren is om in 2050 toekomstbestendige grote wateren te bereiken.

50

Welke risico’s worden met de risicoreservering van 341 miljoen, over de periode 2021–2034, afgedekt en hoeveel van deze reservering betreft het budget voor de waterkwaliteit?

Vanuit risicomanagement wordt voor verwachte risico’s een reservering binnen de investeringsruimte van het Deltafonds opgenomen. Alle risicoreserveringen worden jaarlijks herijkt in aansluiting op de meest actuele verwachtingen. De risicoreserveringen worden niet afzonderlijk inzichtelijk gemaakt om te voorkomen dat de onderhandelingspositie van het Rijk wordt benadeeld.

51

In hoeverre heeft de brexit invloed op de samenwerking met Engeland in het kader van zeespiegelstijging?

Het onderwerp zeespiegelstijging is een eigen competentie van de lidstaten en als dusdanig geen deel van de onderhandelingen over de Brexit. Dit betekent dat we samenwerking met Engeland over dit onderwerp zelf vorm kunnen geven.

Met Engeland wordt samengewerkt in diverse trajecten en projecten en ook in de Global Commission on Adaptation (GCA). Bezien wordt of dat kan worden uitgebouwd.

52

Is het onderzoek naar de permanente oostelijke aanvoer (POA) afgerond, omdat het in de lijstjes niet meer voorkomt? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Waarom is er niet voor gekozen om de kier onderdeel te laten zijn van het Deltaprogramma? Kan het bespaarde water niet juist ingezet worden voor de kier en is de kier niet een van hoofdkranen van het zoetwatersysteem? Hoe verhoudt dat zich met streven naar integrale benadering?

De regionale overheden, natuurorganisaties en stakeholders hebben gezamenlijk het onderzoek naar de regionale effecten van de Permanente Oostelijke Aanvoer (POA) afgerond. De maatregel is geen droogtemaatregel, omdat in droge perioden reeds sprake is van oostelijke aanvoer via de Klimaatbestendige Wateraanvoer. De POA kan buiten droge perioden wel bijdragen aan de regionale waterkwaliteit. Het onderzoek toont beperkte potentiële verbetering aan voor sierteelt en ecologie maar ook gevolgen voor het regionale waterbeheer (kosten). De onderzoeksresultaten hebben geen aanleiding gegeven voor gewijzigd regionaal waterbeheer. De mogelijke samenhang met verruimen van het Kierbeheer wordt meegenomen bij het lerend implementeren van de strategie klimaatbestendige zoetwatervoorziening hoofdwatersysteem.

53

Kunt u ingaan op het begeleidend schrijven van de Deltacommissaris, waarin hij vraagt om intensivering bij het volgende kabinet en waarin hij aangeeft dat voor ruimtelijke klimaatadaptatie, zoetwatervoorziening en omgaan met zeespiegelstijging niet voldoende geld voorzien is? Hoe zit dit? Zijn er kosten meegenomen voor vervanging van rijkskeringen? Wat zijn die kosten?

Zie het antwoord op vraag 1. In de herijking is een separaat bedrag opgenomen voor het programma Rijkskeringen. Op basis van een eerste deskundigenoordeel is hiervoor € 0,9 miljard opgenomen in de herijking.


X Noot
1

Van Buren, A., Ellen, G.J., Van Leeuwen, C. en Van Popering – Verkerk, J. (2015) Die het water deert, die het water keert. Overstromingsrisicobeheer als maatschappelijke gebiedsopgave. Opbrengsten en lessen uit de pilots meerlaagsveiligheid. Erasmus Universiteit en Deltares.

Naar boven