Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 oktober 2020
Op 30 juni jl. heeft de Tweede Kamer de motie van het lid Diertens c.s. (Kamerstuk
35 300 IV, nr. 63) van 22 juni jl. aangenomen. In deze motie wordt de regering van Nederland verzocht
om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de rechtsbijstand op Curaçao, zowel
qua capaciteit als qua kennisniveau, te versterken. In deze brief ga ik nader in op
de uitvoering van deze motie en kom ik tevens tegemoet aan mijn toezegging aan het
lid Kuijken (PvdA) tijdens het notaoverleg Rechtshandhaving van 22 juni jl. om uw
Kamer te informeren over Venezolanen die langer in vreemdelingenbewaring worden vastgehouden
(Kamerstuk 35 300 IV, nr. 67).
In het licht van de motie van het lid Diertens c.s. over het onderzoeken van de mogelijkheden
voor versterking van rechtsbijstand op Curaçao – hetgeen ik interpreteer als zijnde
bijstand voor vreemdelingen – benadruk ik dat het aan Curaçao is om de rechtsbijstand
te versterken. Immers, rechtsbijstand is een aangelegenheid van de Landen binnen het
Koninkrijk. Samenwerking tussen de Landen op het terrein van vreemdelingenprocedures
vindt onder meer plaats binnen de werkgroep Onderlinge Regeling Vreemdelingenketen.
In het Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van 15 juli jl. is afgesproken dat er,
naast de bestaande samenwerking tussen de landen binnen deze werkgroep, tevens subwerkgroepen
kunnen worden ingesteld (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 72). Middels deze subwerkgroepen kan de samenwerking tussen de Landen voor wat betreft
regionale migratievraagstukken, waaronder rechtsbijstand voor vreemdelingen, verder
worden bevorderd, door middel van kennisoverdracht op onder andere het terrein van
asiel- en terugkeerbeleid en juridische procedures en het desgevraagd leveren van
extra technische bijstand, zoals opleidingen en trainingen, onder andere in het kader
van het Venezuela vraagstuk.
De autoriteiten van Curaçao hebben aangegeven dat zij momenteel zelf een aantal maatregelen
uitwerken om de rechtsbijstand voor vreemdelingen te versterken. Waar nodig en gevraagd
is Nederland bereid hierbij (nader) te assisteren. Zo hebben de Curaçaose autoriteiten
aangegeven dat in dit kader op het terrein van rechtsbijstand voor vreemdelingen momenteel
de samenwerking wordt gezocht met enkele lokale non-gouvernementele organisaties,
die bij het bieden van rechtsbijstand een rol zouden kunnen vervullen. Verder hebben
de autoriteiten van Curaçao aangegeven dat rechtsmiddelen op grond van artikel 3 van
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en intake-formulieren naar
het Papiaments, Spaans en Engels worden vertaald, hetgeen gefinancierd wordt door
het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Curaçao gaf verder aan dat het beleid omtrent
juridische bijstand tevens naar het Spaans is vertaald en op korte termijn zal worden
gepubliceerd. Ook is door de autoriteiten van Curaçao aangegeven dat er bezwaarformulieren
op grond van artikel 3 EVRM in concept zijn opgesteld.
Over de omstandigheden van de personen die langdurig binnen de bewaring verblijven
heb ik uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd.1, 2, 3 Ik heb uw Kamer gemeld dat het van belang is dat vreemdelingen in Curaçao worden
behandeld op een wijze die niet in strijd is met Curaçaose en internationale regelgeving.
Dit betekent dat vreemdelingen niet langer verblijven in de vreemdelingenbewaring
dan dat de regelgeving toelaat en dat hun rechten niet worden geschonden wanneer zij
in vreemdelingenbewaring verkeren. Of in een concrete situatie conform bovengenoemde
normen wordt gehandeld, is aan de autoriteiten en de rechterlijke macht van Curaçao
om te beoordelen.
Wat betreft de toezegging aan het lid Kuijken tijdens het AO Rechtshandhaving van
22 juni jl. meld ik uw Kamer het volgende. De autoriteiten van Curaçao hebben mij
gemeld dat van de laatste twee personen waarvan op 22 juni sprake was van langdurig
verblijf binnen de vreemdelingenbewaring (langer dan een jaar), de bewaring is geschorst.
Deze personen verblijven volgens de autoriteiten van Curaçao bij een garantsteller.
Zowel de motie van het lid Diertens c.s. (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 63) van 30 juni 2020 alsmede de toezegging van het lid Kuijken (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 67) van 22 juni 2020 beschouw ik met deze brief als afgedaan.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops