35 555 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 3 december 2020

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding:

De leden van de VVD-fractie verwelkomen het samengestelde pakket van voorstellen van harte. Het is een volgende belangrijke stap in de uitwerking van het afgesloten pensioenakkoord. Zij hebben hierover nog enkele vragen aan de regering.

Met belangstelling hebben de leden van de fracties van CDA, PvdA, GroenLinks en 50PLUS kennisgenomen van het voorstel Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen. Deze leden hebben nog enige opmerkingen en vragen bij het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de het voorstel Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen en wensen aangaande dit wetsvoorstel de regering nog enkele vragen te stellen.

De leden van de 50PLUS-fractie maken van de gelegenheid gebruik om separaat nog enkele aanvullende vragen te stellen ten aanzien van het voorstel bedrag ineens.

Vragen van de leden van de VVD-fractie:

Dat de leden van de VVD-fractie de voorliggende voorstellen verwelkomen, neemt niet weg dat deze leden wel enige zorgen hebben over de implementeerbaarheid van de gedane voorstellen, en dan met name bij het voorstel over de uitkering ineens in de context van de tweede nota van wijziging2 en de relatie met fiscale componenten. Kan de regering in dit verband uitleggen waarom de eenmalige uitkering niet gecombineerd mag worden met een AOW-overbruggingsarrangement? Is het correct dat bij een combinatie de levenslange uitkering nagenoeg gelijk blijft? Kortom, waarom wordt een combinatie dan uitgesloten? Is het niet zo dat zonder een dergelijke combinatie de aantrekkelijkheid en de mogelijkheid om er gebruik van te maken jammer genoeg zeer beperkt blijft?

Een ander aspect van de uitkering ineens. Het voorliggende wetsvoorstel heeft niet alleen de Kamer vrij laat bereikt, maar ook de pensioenuitvoerders. Deze uitvoerders worden geacht deze complexe wetgeving te implementeren en dienen hun organisatie en IT-systemen daarop aan te passen. De uitvoering van deze regeling is ook complex en niet altijd eenvoudig uitlegbaar aan de deelnemers. Is de regering bereid om tegen deze achtergrond de inwerkingtreding van dit onderdeel van het voorliggende wetsvoorstel één jaar naar achteren te schuiven en te laten ingaan op 1 januari 2023, zeker voor die bepalingen waarbij de uitvoering het meest gecompliceerd is?

Een tweede onderwerp waarbij verduidelijking welkom is, is de uitvoering van de regeling vervroegd uittreden (verder: RVU). De regering is de mening toegedaan dat de uitvoering niet kan liggen bij de pensioenfondsen, omdat het strikt genomen niet beschouwd kan worden als een uitvoeringstaak van een fonds. Is dit niet te legalistisch, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zijn er andere instanties die zich aanmelden om deze regeling uit te voeren? En zijn die instanties daartoe beter in staat? Is het niet eenvoudiger, inzichtelijker en goedkoper om alles zoveel mogelijk in één hand te houden waardoor de burger niet het risico loopt van het kastje naar de muur te worden gestuurd?

Vragen van de leden van de fracties van CDA, PvdA, GroenLinks en 50PLUS:

De leden van de fracties van CDA, PvdA, GroenLinks en 50PLUS hebben begrepen dat de regering eraan hecht dat dit wetsvoorstel binnen twee weken wordt beoordeeld en goedgekeurd door de Senaat. De leden van deze fracties, met uitzondering van de 50PLUS-fractie, hebben reeds eerder aangegeven dat zij een heel positieve grondhouding hebben ten opzichte van de afspraken uit het pensioenakkoord. Zij willen bovendien bevestigen in principe bereid te zijn om de afspraken met de nodige snelheid in een wetgevend kader vast te leggen. Zij hechten echter wel aan afdoende voorbereiding en krijgen graag zicht op de adequaatheid van de uitvoering.

Ook wensen de leden van deze fracties nogmaals uit te spreken dat zij bij de uitwerking van de verschillende maatregelen uit het pensioenakkoord blijven hechten aan een vereenvoudiging van het stelsel. Als zij het goed zien, dan is er bij dit eerste wetsvoorstel geen sprake van versimpeling en beoordelen de uitvoerders het wetsvoorstel, zoals vormgegeven met de tweede nota van wijziging, zelfs als onuitvoerbaar. De leden van voornoemde fracties vragen of de regering onderkent dat de uitvoerbaarheid van wetgeving een belangrijke toetssteen is bij het beoordelen van wetsvoorstellen door de Senaat. Zij krijgen graag beargumenteerd waarom onderwerpen die zo van elkaar verschillen en waarvan ook de ingangsdatum onafhankelijk van elkaar is gepland, in één en hetzelfde wetsvoorstel geregeld zijn. Zij begrijpen dat een akkoord, ook het pensioenakkoord, ontstaat in een proces van geven en nemen, maar dan blijft de vraag of het dienstig is om dergelijke van elkaar gescheiden zaken in een «koppelverkoop» in een wetsvoorstel onder te brengen.

Voordat de leden van de fracties van CDA, PvdA, GroenLinks en 50PLUS ingaan op details van de onderdelen van het wetsvoorstel, vernemen zij graag of de regering bereid zou zijn om de twee urgentere maatregelen – RVU en verlofsparen – los te maken uit de wet.

Verlofsparen:

Met het eerste van de drie onderdelen van het wetsvoorstel, het verlofsparen, zijn de leden van deze fracties het in principe eens.

RVU:

Ten aanzien van het tweede onderdeel, de RVU, constateren de leden van deze fracties dat er lang gesproken is over de wens van sociale partners om het voor zware beroepen mogelijk te maken om vroeger uit te treden. Deze leden zijn het eens met een snelle invoering van de RVU.

Zij begrijpen dat in enkele collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) de mogelijkheid tot vervroegde uittreding al met ingang van komend jaar geregeld is. Kan daarvan een overzicht gegeven worden? Zij vragen tevens of er ook nog nadere regels komen voor de uitvoering. Klopt het dat de in cao’s vastgelegde RVU-principeafspraak ook meteen per 1 januari aanstaande ingevoerd kan worden? Graag krijgen de leden van deze fracties hierop een eenduidig antwoord van de regering. Zou het mogelijk zijn dit onderdeel van het wetsvoorstel met terugwerkende kracht in te voeren?

Verder vragen de leden van voornoemde fracties of er helderheid is over alle fiscale consequenties. Kan de regering daar nader op ingaan? Ook vragen zij naar de pensioenopbouw bij het gebruikmaken van de RVU-regeling. Zou dat niet het geval zijn, dan is de RVU aanmerkelijk minder waardevol en nadelig voor het latere pensioen.

Ten aanzien van de uitvoering van de RVU heeft de Minister tijdens het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer3 aangegeven het niet geoorloofd te achten dat ook pensioenfondsen de regeling kunnen uitvoeren. Dat leidt ertoe dat wanneer de werkgever de regeling niet wenst uit te voeren er een stichting of een ander orgaan gevraagd moet worden dit te doen. Is de regering het met de leden van deze fracties eens dat het optuigen van een aparte instelling extra middelen vergt die beter gebruikt kunnen worden? Het belangrijkst argument van de Minister was dat de RVU niet kwalificeert als pensioenregeling in de zin van de Pensioenwet en dat er een verbod geldt op commerciële nevenactiviteiten van pensioenfondsen, maar naar het oordeel van deze leden is dat niet in geding. Deelt de regering de mening dat de RVU wel degelijk in het verlengde ligt van het pensioen, omdat het wordt ingezet als vroegpensioen en dat voor deelnemers de RVU-uitkering dus gezien kan worden als een pensioenuitkering? Bovendien is de voorlichting en de pensioenberekeningen na de maximaal 3 jaar RVU toch al ondergebracht bij de pensioenfondsen. De leden van de fracties van CDA, PvdA, GroenLinks en 50PLUS verzoeken dan ook om een interpretatie die het mogelijk maakt om daar waar sociale partners het wensen, pensioenfondsen de uitvoering ter hand te laten nemen.

Bedrag ineens

De derde maatregel van het wetsvoorstel, de mogelijkheid een bedrag ineens op te nemen, is afgesproken in het pensioenakkoord met de sociale partners, maar de leden van voornoemde fracties constateren dat de steun voor deze maatregel inmiddels wel is afgenomen. Kan de regering met maatmensen aangeven of de doorsnee gepensioneerde ook voordeel heeft van het bedrag ineens, zo vragen deze leden. Is aan te geven welke inkomens het meest kunnen profiteren van een uitkering ineens zonder dat dit aan hun latere behoefte aan een goed pensioen afbreuk doet? Klopt het dat de mensen die het meest gediend zijn met deze uitkering ineens de twee maal modaal pensioenen zijn? Waarom is er, als er dan gekozen wordt voor een uitkering ineens, niet gekozen voor een verstandige koppeling, zoals bijvoorbeeld het aflossen van woning?

De leden van de fracties van CDA, PvdA, GroenLinks en 50PLUS maken zich zorgen om de terugbetaling van toeslagen na de keuze voor het bedrag ineens. Ook al is er adequate voorlichting, die – zoals deze leden van de uitvoerders begrijpen – heel veel geld kost, dan nog is het maar de vraag of een deelnemer alle gevolgen voor de belastingheffing en de toeslagen van het bedrag ineens kan overzien. Dat is al vervelend als het gaat om de hoge belasting die verschuldigd is over het bedrag ineens. Maar deze leden maken zich nog meer zorgen over de fiscale gevolgen die later optreden, zoals een na te betalen bedrag bij de belastingaangifte door het moeten terugbetalen van heffingskortingen en een terug te betalen bedrag aan toeslagen. Ziet de regering het risico voor pensioengerechtigden met lagere pensioeninkomens, die ondanks de adequate voorlichting het bedrag ineens al hebben uitgegeven, maar het jaar nadien geconfronteerd worden met terugbetalingen?

Is het bovendien juist dat de met de tweede nota van wijziging voorgestelde aanpassing van het bedrag ineens, ingediend op de dag voorafgaand aan de stemming en bedoeld om te voorkomen dat belastingplichtigen afhankelijk van hun verjaardag verschillende tarieven verschuldigd zijn en fiscale problemen krijgen, niet de op instemming kan rekenen van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars? Klopt het dat de uitvoerders de nu voorgestelde regeling zelfs als onuitvoerbaar bestempelen? Waarom is er in de dagen voorafgaand aan het indienen van deze nota van wijziging geen technisch overleg gevoerd over bruikbare alternatieven? Waarom heeft de regering geen gehoor gegeven aan de begrijpelijke wens van de uitvoerders om de pensioenuitkering gelijk te houden en slechts in een maand een hogere uitkering vanwege het bedrag ineens toe te staan? Waarom was het noodzakelijk dat de maandelijkse uitkering van de pensioenuitkering ineens hoger is dan na uitkering van het bedrag ineens? Hoe kijkt de regering aan tegen de wens van verzekeraars en de pensioenfederatie om het wetsvoorstel in verband met de uitvoering niet eerder dan per 2023 in te laten gaan?

Vragen van de leden van de D66-fractie:

De leden van de D66-fractie constateren allereerst dat pensioenfondsen tot op heden sterk zijn gebleken in de uitvoering. Het is belangrijk dit vooral zo te houden. In dat licht vragen deze leden zich af waarom de regering – tegen het advies van de uitvoerders in – lijkt te kiezen voor een bedrag ineens dat op verschillende momenten in mag gaan. Deze keuze leidt volgens de pensioenuitvoerders tot veel extra complexiteit. Wat is hierop de reactie van de regering? Waarom wordt er niet gekozen voor één moment voor het ingaan van een bedrag ineens?

Daarnaast zijn de uitvoerders bezorgd over de manier waarop het (verlaagde) pensioen vervolgens wordt uitgekeerd. In het bijzonder de bij tweede nota van wijziging ingevoegde variant waarin vanaf de pensioendatum de pensioenuitkering begint op 100% en waarbij die uitkering pas wordt verlaagd na de uitkering van het bedrag ineens, dat maximaal 10% van de resterende pensioenuitkeringen bedraagt. Pensioenuitvoerders vinden deze variant lastig uitlegbaar aan de deelnemers en de begeleiding bij de keuze is ingewikkeld. Kan de regering uitleggen waarom deze optie wordt geboden?

Aanvullende vragen van de leden van de 50PLUS-fractie:

De leden van de 50PLUS-fractie hebben nog de volgende aanvullende vragen over het voorstel bedrag ineens:

  • 1. Om een goed inzicht te verkrijgen over de voors en tegens bij een te maken keuze vragen deze leden naar de gemiddelde pensioenhoogte van de vijf grote bedrijfstakpensioenfondsen, te weten ABP, Zorg en Welzijn, PMT, PME en PF Bouw tezamen. En anders van ABP en Zorg en Welzijn. Hoeveel mensen hebben bij ABP en Zorg en Welzijn een pensioen van maximaal 8.000 euro en wat is het percentuele aandeel van deze groep op het totaal van het aantal gepensioneerden van ABP respectievelijk Zorg en Welzijn?

  • 2. Kan de regering de voorbeelden, zoals opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag4, inzake alleenstaande AOW-gerechtigden met een aanvullend pensioen van 5.400, respectievelijk 10.800 of 21.600 euro, aanvullen met berekeningen indien dit aanvullend pensioen 40.000, 70.000 of 100.000 euro bedraagt? Kan voor al deze 6 pensioenen worden aangegeven wat er in percentage netto resteert na belastingen van de eenmalige uitkering?

  • 3. Kan de regering in detail aangeven hoe de afkoopwaarde wordt bepaald en op welke wettelijke rekenregels dit is gebaseerd? Is dat artikel 25 van het Besluit Uitvoering Pensioenwet? Welke factoren vloeien daaruit voort in het jaar van de keuze.

  • 4. Kan de regering een overzicht geven van de gevolgen van het gebruik van een pensioen ineens voor de toekomstige pensioenuitkeringen ten aanzien van een pensioen van 8.000 euro vanaf dat keuzemoment, voor een gemiddelde levensverwachting van een 65-jarige van 20 jaar? Zowel in het geval er geen indexatie plaatsvindt, als bij een indexatie met 1% vanaf het jaar 2027?

  • 5. Kan de regering uitvoerig ingaan op het position paper van de Pensioenfederatie van 9 december 20195 in het kader van de Internetconsultatie onder punt 2a en 2b? Speciaal op de stellingen dat:

    • «Zonder aanpassing van de fiscaliteit rondom toeslagen er een onevenwichtigheid zit tussen de inkomensgroepen, aangezien de eenmalige uitkering voor hogere inkomensgroepen dan relatief gunstiger is». «De eenmalige uitkering «eet» dan als het ware hun toeslagen «op».

    • «Uit eerder onderzoek is gebleken dat vooral deelnemers met een laag inkomen geneigd zijn om voor een eenmalige uitkering te kiezen. Juist bij deze groep speelt de problematiek van de fiscale behandeling».

    • «Het effect van de eenmalige uitkering op toeslagen/subsidies treedt slechts in één jaar op. Dat betekent dat de uitkerende instantie van de toeslag voor dat ene jaar (of in sommige gevallen zelfs slechts voor één maand) het recht moet afsluiten om het vervolgens het jaar daarna weer op te boeken. Dit leidt tot hoge kosten. De vraag is in hoeverre deze door de overheid in kaart zijn gebracht. Daarnaast bestaat het risico dat de toeslag niet tijdig wordt verlaagd of stopgezet, waardoor de toeslag later (gedeeltelijk) moet worden terugbetaald. Deze onaangename invorderingsacties van de Belastingdienst leiden uiteraard tot een onwenselijke situatie voor deelnemers.»

De leden van de commissie zien graag uit naar een spoedige beantwoording van de door deze leden gestelde vragen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sent

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Ester (CU), Sent (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Van Gurp (GL), Van der Linden (FVD), Moonen (D66), Nanninga (FVD), Van Pareren (FVD), Pouw-Verweij (FVD), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), Van der Burg (VVD), Berkhout (Fractie-Van Pareren)

X Noot
2

Kamerstukken II 2020/21, 35 555, nr. 17.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 35 555, nr. 18.

X Noot
4

Kamerstukken II 2020/2021, 35 555, nr.6, p.54–55.

Naar boven