Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35546 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35546 nr. C |
Ontvangen 15 juli 2022
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het Voorlopig Verslag inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, Provinciewet, Waterschapswet, Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en enige andere wetten in verband met het bevorderen van de bestuurlijke integriteit en de aanpak van aanhoudende bestuurlijke problemen in het decentraal bestuur (Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur). De leden van de VVD-fractie geven aan dat een goed functionerend en integer openbaar bestuur een belangrijke bijdrage levert aan het vertrouwen van mensen in de politiek. Daarom hebben deze leden met interesse kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Naar aanleiding hiervan hebben zij enkele vragen over de uitvoerbaarheid. De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van het voorstel en wensen nog enkele vragen hierover te stellen. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Graag stellen zij bij dit voorstel de volgende vragen. Het lid van de Onafhankelijke Senaatsfractie (OSF) heeft kennisgenomen van het voorstel en wenst hierover een vraag te stellen.
De leden van de fractie van de VVD merken op dat het wetsvoorstel van het voorafgaand kunnen overleggen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) een benoembaarheidsvereiste maakt. Met andere woorden: het vooraf niet langer kunnen overleggen van een VOG betekent dat betrokkene niet tot wethouder benoemd kan worden. Bij de VOG-toetsing van kandidaat-wethouders geldt in het algemeen een terugkijktermijn van tien jaar. Wat is in de dagelijkse praktijk de betekenis van het nieuwe wetsvoorstel voor een kandidaat-wethouder waarbij sprake is van een relatief licht vergrijp 7 jaar geleden (bijvoorbeeld als automobilist één keer door onoplettendheid 35 kilometer per uur te hard gereden hebben), vragen de leden van de fractie van de VVD. Of een ernstiger vergrijp als stalking van een ex-partner waarvoor 9 jaar geleden een taakstraf is opgelegd. Kan in deze gevallen een kandidaat-wethouder na invoering van dit wetsvoorstel wel of niet als wethouder worden benoemd? De leden van de VVD-fractie vragen of de regering op deze casussen en/of vergelijkbare casuïstiek kan reflecteren.
In de Beleidsregels VOG-NP-RP 20221, die door de Minister voor Rechtsbescherming zijn vastgesteld, is vastgelegd dat in een aantal gevallen afgeweken kan worden van de reguliere terugkijktermijn van vier jaar. Een van die gevallen is de aanvraag van een VOG voor een functie waaraan hoge integriteitseisen worden gesteld, zoals bij politieke ambtsdragers. In dat geval geldt een terugkijktermijn van tien jaar. De dienst Justis start zijn beoordelingsproces met de vaststelling of er binnen die terugkijktermijn justitiële gegevens van de aanvrager worden aangetroffen. Niet elk justitieel gegeven is echter relevant voor de functie van wethouder. Indien binnen de terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen, wordt in de eerste plaats beoordeeld of de betreffende strafbare feiten, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering opleveren voor een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie, indien deze strafbare feiten zouden worden herhaald gedurende de uitoefening van die functie. Dit is het zogenoemde objectieve criterium. Indien wordt geconstateerd dat sprake is van een of meer justitiële gegevens die relevant zijn voor de functie van wethouder, wordt vervolgens getoetst aan het subjectieve criterium. Dit criterium ziet op de omstandigheden van het geval. Deze kunnen er in een concreet geval toe leiden dat – ondanks dat er strafbare feiten zijn gepleegd – het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving. Relevante omstandigheden in dit kader zijn bijvoorbeeld het aantal strafbare feiten, de ernst van deze feiten en hoe lang geleden het is dat deze feiten zijn gepleegd.
Gelet op de aard van het hierboven beschreven beoordelingsproces, kan de regering niet zonder meer zeggen of in een bepaalde concrete casus de betreffende strafbare feiten in de weg zouden staan aan het afgeven van een VOG en daarmee aan de benoeming tot wethouder. Dit hangt namelijk mede af van de specifieke omstandigheden van het geval. Wel kan een inschatting worden gemaakt van de kans op afgifte van een VOG in een bepaald geval, door middel van de VOG-check. Dit is een anoniem online hulpmiddel dat Justis heeft ontwikkeld. De VOG-check berekent of iemand een hoge, gemiddelde of lage kans heeft op een VOG in een bepaalde branche. Recent is ook het screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers toegevoegd aan de VOG-check. Justis raadt overigens aan om in alle gevallen daadwerkelijk een VOG aan te vragen, ook als uit de VOG-check volgt dat iemand een lage kans heeft op afgifte van een VOG. Zoals hiervoor uiteengezet, toetst Justis immers ook aan de belangen van de aanvrager. Met de VOG-check kan geen rekening worden gehouden met de subjectieve kant. Daardoor valt de toets in sommige gevallen strenger uit bij de VOG-check dan in de praktijk. Daar kan nog aan worden toegevoegd dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze te geven, als Justis voornemens is de afgifte van een VOG te weigeren; tegen de weigering zelf staat bezwaar en beroep open. Overigens zijn in de periode 2013–2021 in totaal 2915 VOG-aanvragen gedaan voor kandidaat-wethouders. Hiervan zijn er twee geweigerd.
De wet introduceert als benoemingsvereiste voor een wethouder een Verklaring Omtrent het Gedrag, zo merken de leden van de PVV-fractie op. Deze VOG wordt getoetst aan het screeningsprofiel «politieke ambtsdragers». Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoe de inhoud van dit screeningsprofiel vorm wordt gegeven, door wie dit bepaald wordt en hoe voorkomen wordt dat in het screeningsprofiel toetsingselementen worden opgenomen die politiek beladen kunnen zijn (bijvoorbeeld justitiële informatie over «groepsbelediging»).
De screeningsprofielen worden door Justis vastgesteld in afstemming met de branche of organisaties die het aangaat. Hierbij wordt in ogenschouw genomen wat de risico’s zijn die gescreend dienen te worden ten opzichte van de verantwoordelijkheden die horen bij het betreffende profiel en welke delicten daarbij relevant zijn. Justis stelt de screeningsprofielen derhalve vast op basis van informatie over de beoogde functie, de in dat verband relevante strafbare feiten en het risico voor de samenleving. Dit geldt dus ook voor het screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers, waarbij afstemming met het Ministerie van BZK heeft plaatsgevonden. Gezag en vertrouwen zijn de pijlers waarop de positie van de politieke ambtsdrager is gefundeerd. Om die reden worden hoge eisen gesteld aan de integriteit van personen die in aanmerking willen komen voor een dergelijke functie. Derhalve wordt verwacht dat zij terdege strafrechtelijk integer zijn. Bij het screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers wordt onder meer gekeken naar de omgang met gevoelige informatie, delicten die kunnen duiden op omkoping en de functieaspecten geld, goederen en/of personen.2 De screeningsprofielen van Justis zijn op geen enkele wijze «politiek gemotiveerd»; dat geldt dus ook voor het screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers.
Voorts vragen deze leden of de regering kan aangeven of hiermee niet het risico ontstaat dat de benoeming van een wethouder niet langer een proces is van de lokale democratie, maar teveel afhankelijk wordt van bureaucratische interventies, waarbij de raad bij het ontbreken van een VOG de aard van het euvel niet meer zelf kan afwegen.
De benoeming van wethouders is een autonome bevoegdheid van de gemeenteraad; de keuze voor een bepaalde kandidaat is de uitkomst van een lokaal-politiek proces. Dat laat onverlet dat er een aantal wettelijke vereisten gelden waar alle kandidaat-wethouders aan moeten voldoen om benoemd te kunnen worden. Het kunnen overleggen van een VOG wordt een van die vereisten. De regering heeft er bewust voor gekozen het kunnen overleggen van een VOG als benoembaarheidsvereiste voor kandidaat-wethouders in de wet op te nemen. Voor andere functies, bijvoorbeeld buitengewoon opsporingsambtenaren of gemeenteambtenaren, is de VOG immers ook niet vrijblijvend en er is geen reden om voor kandidaat-wethouders een andere afweging te maken. Juist van politieke ambtsdragers wordt een hoge mate van integriteit verwacht. Bovendien is het onwenselijk als een situatie van willekeur ontstaat, doordat in de ene gemeente wel een VOG wordt verlangd van kandidaat-wethouders en in de andere gemeente niet, of dat ten aanzien van vergelijkbare gevallen door de raad een andere afweging wordt gemaakt. Indien niet wordt gekozen voor de verplichting een VOG te overleggen, wordt afbreuk gedaan aan de ratio achter het idee van de VOG, en zou de integriteit van politieke ambtsdragers minder goed worden gewaarborgd.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Verklaring Omtrent het Gedrag met dit wetsvoorstel een vereiste voor benoembaarheid van wethouders en gedeputeerden wordt. De regering gaf tijdens de behandeling in de Tweede Kamer al aan dat er een specifiek screeningsprofiel is voor politieke ambtsdragers en zij verwees daarbij voor de details naar de website van de dienst Justis. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben op die website weliswaar een algemene tekst aangetroffen die verband houdt met dat screeningsprofiel, maar geen specifieke beschrijving van de elementen waaraan de VOG voor politieke ambtsdragers wordt getoetst. Deze leden vragen of de regering dat alsnog kan toelichten.
Voor politieke ambtsdragers zijn gezag en vertrouwen belangrijke pijlers. Om die reden wordt van politieke ambtsdragers verwacht dat zij over een hoge mate van integriteit beschikken en wordt een terugkijktermijn van tien jaar gehanteerd. Er wordt verwacht dat zij terdege strafrechtelijk integer zijn. Er kan in dit kader bijvoorbeeld gewezen worden op het belang van justitiële gegevens die verband houden met de functieaspecten geld, goederen en/of personen. Zo gaat een politieke ambtsdrager om met gevoelige informatie, waardoor het risico bestaat van bijvoorbeeld misbruik van gegevens, het lekken van informatie of afpersing. Daarnaast brengt deze functie ook het risico van omkoping met zich mee. Indien blijkt dat de politieke ambtsdrager in de voorgeschreven terugkijktermijn voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) voor feiten die verband houden met de functieaspecten geld, goederen en/of personen, zegt dit in negatieve zin iets over zijn of haar kwetsbaarheid en integriteit om als politieke ambtsdrager te kunnen optreden. Voor het overige wordt het beoordelingsproces gehanteerd zoals hierboven is beschreven, waarbij eerst aan het objectieve criterium en vervolgens aan het subjectieve criterium wordt getoetst. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal overigens de informatie op de website www.politiekeambtsdragers.nl aanvullen met betrekking tot de VOG-verplichting en daarnaast de beroeps- en belangenverenigingen in het decentraal bestuur en de bestuurdersverenigingen van de politieke partijen attenderen op de regeling hieromtrent.
Deze leden merken daarnaast op dat in de voorgestelde tekst van art. 36a lid 2 Gemeentewet en van art. 35b lid 2 Provinciewet staat, kort gezegd, dat de kandidaat in het bezit moet zijn van een VOG die niet ouder is dan drie maanden. Laat deze formulering – waarin op geen enkele wijze wordt gerefereerd aan het speciale screeningsprofiel of aan het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd – niet de mogelijkheid open dat een kandidaat deze drempel voor benoembaarheid passeert met een VOG die weliswaar binnen de gestelde termijn, maar voor een ander doel en dus met een ander screeningsprofiel is aangevraagd en verkregen, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
In artikel 36a, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 35b, tweede lid, van de Provinciewet wordt verwezen naar artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens definieert een verklaring omtrent het gedrag als «een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.» Uit deze bepaling volgt dat het doel waarvoor de afgifte is aangevraagd van belang is bij het onderzoek. Dat blijkt ook uit het aanvraagformulier, waarin het doel van de aanvraag moet worden ingevuld. Uit de aanvraag blijkt dan ook welk screeningsprofiel toegepast moet worden. Een voor een kandidaat-wethouder aangevraagde VOG wordt enkel geaccepteerd als die is aangevraagd voor het specifieke screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers. Ook uit de VOG zelf blijkt voor welk doel deze is afgegeven. Het is dus niet mogelijk een voor een ander doel aangevraagde VOG te gebruiken.
De OSF-fractie geeft aan niet overtuigd te zijn van het feit dat een verplichting tot het hebben van een papieren VOG voorkomt dat bestuurders niet integer handelen. Deze fractie vraagt of de regering kan aangeven hoe het toezicht op de integriteit in de praktijk vorm krijgt, anders dan het verstrekken van een eenmalig papieren verklaring, sterk afhankelijk van een momentopname op datum verstrekking van dit document.
De VOG heeft enkel betrekking op voor de functie relevante strafrechtelijke antecedenten die op dat moment bekend zijn. Het is geen panacee voor integere bestuurders. Zoals bekend is een tweede wetsvoorstel in voorbereiding, dat een verplichte risicoanalyse integriteit voor bestuurders regelt. In veel gemeenten is het al gebruikelijk dat wethouders op enigerlei wijze worden gescreend, voorafgaand aan hun benoeming. Doel van dit tweede wetsvoorstel is om daar uniformiteit in aan te brengen en rechtszekerheid te bieden aan alle betrokkenen bij dit proces. Met de risicoanalyse ontstaat inzicht in risico’s en kwetsbaarheden van kandidaat-wethouders, waarop beheerafspraken gemaakt kunnen worden. Bijvoorbeeld om een bepaalde nevenfunctie te beëindigen, een financieel belang in een bedrijf dat zaken doet met de gemeente op afstand te zetten of een andere portefeuille in het college te bekleden. Dat is een wezenlijk ander instrument dan de VOG; de verplichte VOG is dan ook slechts een eerste stap op weg naar het bevorderen van de integriteit van bestuurders.
Als een kandidaat eenmaal benoemd is en zijn functie gaat uitoefenen, is er een heel arsenaal aan mogelijkheden waarmee de integriteit kan worden gewaarborgd. Zo is er allereerst de wettelijk verplichte gedragscode integriteit, waarop de raad het handelen van de wethouder kan toetsen. Maar ook binnen het college hebben bestuurders elkaar scherp te houden. Recent heeft de Wethoudersvereniging met financiële steun van BZK hiertoe een handreiking «Integriteit aan de collegetafel» ontwikkeld, inclusief praktische «gespreksstarters.»3 Het is van groot belang dat het gesprek over integriteit open kan worden gevoerd en dat er permanent aandacht is voor risico’s en kwetsbaarheden. Alleen door te leren van voorbeelden en elkaar scherp te houden, kan een daadwerkelijk besef van integriteit indalen; wet- en regelgeving is ondersteunend hieraan. De burgemeester heeft, als verantwoordelijke voor het bevorderen van de bestuurlijke integriteit, een bijzondere verantwoordelijkheid hierop toe te zien; in mijn brief van 13 juni jl. aan de Tweede Kamer over een toekomstbestendig burgemeestersambt heb ik geschetst welke maatregelen ik overweeg om burgemeesters meer te ondersteunen in hun verantwoordelijkheid ter zake en het integriteitsbesef te bevorderen.4
De leden van de VVD-fractie hebben een vraag over volksvertegenwoordigers die hun politieke werkzaamheden in deeltijd uitvoeren, dus ook niet-politieke werkzaamheden hebben. In dit wetsvoorstel staan nieuwe aanvullende bepalingen die mogelijke belangenverstrengeling op decentraal niveau verduidelijken bij onverenigbare betrekkingen. Deze leden vragen of de regering kan aangeven of dit wetsvoorstel gezien de huidige politieke versplintering waardoor steeds meer eenmansfracties ontstaan, mogelijk problematisch kan worden voor juist deze specifieke groep. Immers, in een grote fractie kan één van de fractieleden bij mogelijke belangenverstrengeling zich volledig onthouden van deelname aan het debat en stemming, maar in een eenmansfractie is dit onmogelijk, zo geven de leden aan. Zij vragen of de voortgang van de politieke werkzaamheden van eenmansfracties door dit nieuwe wetsvoorstel in deze zin onbedoeld wel of niet wordt bemoeilijkt.
Het doel van de door de leden van de VVD-fractie beschreven wijziging is om de integriteit binnen het gemeentebestuur te bevorderen. Deze bepalingen gelden voor alle decentrale volksvertegenwoordigers. Daartoe wordt de bestaande bepaling rond stemonthouding verduidelijkt en tevens uitgebreid naar het zich onthouden van deelname aan de beraadslaging, overigens zonder dat de norm zelf daarbij wordt aangepast. De regering deelt het standpunt van de VVD-fractie dat een persoonlijk belang tot gevolg kan hebben dat een bepaalde fractie die uit één persoon bestaat, niet deel kan nemen aan de beraadslaging of stemming over een bepaald specifiek voorstel. Dat is echter niet op te lossen zonder afbreuk te doen aan het uitgangspunt dat volksvertegenwoordigers het algemeen belang, en niet een persoonlijk belang dienen. Het is immers niet wenselijk deze fundamentele norm afhankelijk te maken van de grootte van de fractie waarvan een volksvertegenwoordiger lid is.
Een ander belangrijk element uit dit wetsvoorstel is de positie van de commissaris van de Koning, zo geven de leden van de ChristenUnie-fractie aan. Deze krijgt nu de bevoegdheid om besloten vergaderingen bij te wonen en alle documenten in te zien die hij nodig acht om te adviseren en te bemiddelen wanneer de bestuurlijke integriteit in het geding is of de bestuurlijke verhoudingen verstoord zijn. Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoe vaak en hoe voortvarend Commissarissen van de Koning op eigen initiatief van hun interventie-bevoegdheden gebruik maken. De regering gaf in de Tweede Kamer aan dat bewezen is dat de commissaris van de Koning deze rol goed invult. De leden vragen of de regering het gevoelen deelt dat Commissarissen van de Koning terughoudend zijn op dit punt en hoe zij dat waardeert. Daarnaast vragen zij of dit onderwerp van gesprek is met de betrokkenen.
Elke commissaris van de Koning heeft gedurende zijn ambt te maken met gevallen van ernstig verstoorde verhoudingen of integriteitskwesties in gemeenten, waarin hij op grond van zijn reeds bestaande taak adviserend en bemiddelend optreedt. De aard en ernst hiervan verschilt echter, alsmede of en hoe de zaak in kwestie in de publiciteit komt. Elke commissaris van de Koning heeft voorts een eigen stijl van optreden, zoals ook de bestuurscultuur per provincie verschilt. Gemeenten waarderen doorgaans een terughoudende rol van de commissaris; tegelijkertijd wijst de praktijk uit dat er behoefte is aan concrete handvatten voor commissarissen om invulling te geven aan hun adviserende en bemiddelende taak, en voorziet de met dit wetsvoorstel geïntroduceerde bevoegdheid in een concrete behoefte. Van belang is dat de commissarissen vroegtijdig problemen signaleren, onnodige escalatie voorkomen en ingrijpen waar nodig. Daarover spreek ik geregeld met de Kring van commissarissen van de Koning als geheel en periodiek met elke commissaris afzonderlijk.
Waar het gaat om het vermijden van belangenverstrengeling bevat het wetsvoorstel onder meer een aanpassing van art. 28 lid 2 Gemeentewet/Provinciewet, zo merken de leden van de ChristenUnie-fractie op. Daarin wordt voor de situaties waarop die bepaling ziet uitdrukkelijk geregeld dat art. 2:4 Awb niet van toepassing is. De laatstgenoemde bepaling richt zich tot het bestuursorgaan, terwijl de eerstgenoemde betrekking heeft op de individuele politieke ambtsdrager. Deze leden vragen de regering of zij het goed zien dat hiermee de verantwoordelijkheid voor het vermijden van (de schijn van) belangenverstrengeling nadrukkelijk primair bij de politiek ambtsdrager wordt gelegd.
Dat klopt. Het oogmerk van de wetswijziging op dit punt is geweest die helderheid te bieden, mede naar aanleiding van de jurisprudentie op dit punt van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De volksvertegenwoordiging als geheel noch de voorzitter heeft middelen om een lid in kwestie te beletten deel te nemen aan de beraadslaging en besluitvorming. Wel hebben zij de mogelijkheid betrokkene hierop te wijzen, inclusief de mogelijke consequenties voor de rechtmatigheid van de besluitvorming. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het overtreden van artikel 28 Gemeentewet ook zonder de toepassing van artikel 2:4 Awb leidt tot een (door de rechter en door de Kroon) vernietigbaar besluit van de raad. Andere leden van de raad of de burgemeester (als voorzitter van de raad) kunnen betrokkene hierop attent maken.
Deze leden geven daarnaast aan de indruk te hebben dat het in de dagelijkse praktijk van raden en Staten nog best lastig blijkt om de norm van art. 28 Gemeentewet/Provinciewet waar het gaat om het betrokken belang te concretiseren. Zij vragen of de regering deze indruk deelt en welke mogelijkheden zij ziet om raads- en Statenleden hierin van concrete en bruikbare handvatten te voorzien.
De norm die in artikel 28 Gemeentewet en artikel 28 Provinciewet wordt gesteld, richt zich tot het individuele raads- of Statenlid. Het is derhalve uiteindelijk aan het raads- of Statenlid zelf om de afweging te maken of hij of zij wel of niet kan deelnemen aan de stemming (en na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ook de beraadslaging) over een bepaald voorstel. De regering erkent dat het voor raads- en Statenleden in de praktijk soms lastig kan zijn om te beoordelen of sprake is van een persoonlijk belang dat aan deelname aan de stemming in de weg staat. Het is daarom ook van belang dat raads- en Statenleden hierover met elkaar het gesprek aangaan en elkaar erop aanspreken indien het risico van (de schijn van) belangenverstrengeling op de loer ligt. Bij de burgemeester ligt de verantwoordelijkheid om het gesprek over de invulling van deze norm in concrete situaties te faciliteren, gelet op de zorgplicht die hij op grond van artikel 170 Gemeentewet heeft om de integriteit van het gemeentebestuur te bevorderen. En ook de griffier heeft hierbij een belangrijke rol, als vraagbaak voor de raad. Om gemeenten te helpen bij het bespreekbaar maken van integriteitsdilemma’s, is het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties volop actief met voorlichting en ondersteuning, in samenspraak met de beroeps- en belangenverenigingen in het decentraal bestuur. Dit onderwerp zal specifiek de aandacht krijgen bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan graag stil te staan bij het thema van de geheimhouding. De voorgestelde geheimhoudingshoofdstukken in de Gemeentewet en de Provinciewet maken een terminologisch consequente indruk, maar landen na aanvaarding van het wetsvoorstel in een praktijk die terminologisch veel rijker geschakeerd is en waarin bijvoorbeeld ook allerlei afgeleiden van «vertrouwelijk» worden gebruikt of een term als «onder embargo», aldus deze leden. Zij vragen de regering of het juist is dat er na aanvaarding van dit wetsvoorstel slechts twee mogelijkheden zijn, namelijk «geheim» en «openbaar». Deze leden vragen, indien het antwoord ja is, welke inspanning in dat geval van regeringszijde te verwachten is om te bevorderen dat slechts nog dit onderscheid wordt gemaakt in de praktijk? Indien het antwoord nee is, dan vragen zij of de regering kan toelichten wat er nog meer mogelijk is en wat de juridische consequenties daarvan zijn?
In dit wetsvoorstel wordt niet voorgeschreven op welke manier tot uitdrukking moet worden gebracht of op een stuk geheimhouding rust. De organieke wetten spreken van «geheimhouding opleggen». Bij schending daarvan gaat het per definitie dus om een strafbaar feit, te weten schending van het ambtsgeheim, artikel 272 Wetboek van Strafrecht. «Vertrouwelijk» is geen wettelijke term en heeft daarmee juridisch niet dezelfde status als geheim. Het verdient daarom aanbeveling om de stukken met het woord «geheim» te bestempelen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in 2017 een circulaire vastgesteld over de wettelijke regeling inzake geheimhouding. Deze zal naar aanleiding van de voorgestelde wetswijziging en na overleg met de beroeps- en belangenverenigingen in het decentraal bestuur worden geactualiseerd. Daarbij zal ook de aanbevolen terminologie met betrekking tot geheimhouding van stukken aan bod komen.
Ten slotte merken deze leden op dat een vraag die in de literatuur (volgens bijvoorbeeld Elsen in De Gemeentestem5) wel aan de orde is gesteld, is of de immuniteit op grond van art. 22 Gemeentewet/Provinciewet zich ook uitstrekt tot schending van de geheimhouding tijdens een raads- of Statenvergadering. Zij vragen wat het standpunt van de regering is hieromtrent.
De regering onderkent dat de immuniteit op grond van artikel 22 van de Gemeentewet en artikel 22 van de Provinciewet geldt tijdens de raads- en Statenvergadering en zich dus ook uitstrekt tot de schending van de geheimhouding in de vergadering. Hieruit volgt dat iemand niet strafrechtelijk vervolgd kan worden voor het openbaar maken van geheime informatie in een raads- of Statenvergadering. Artikel 22 van de Gemeentewet en artikel 22 van de Provinciewet zijn niet van toepassing op het buiten de vergadering om openbaar maken van stukken die onder geheimhouding verstrekt zijn.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot
G.J.K. Elsen, «De geheimhoudingsregeling op de schop», Gst. 2020/154, afl. 7515/7516, p.771–779.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35546-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.