Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35527 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35527 nr. A |
Vastgesteld 16 maart 2021
Het wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Inleiding
De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Niet zozeer de inhoud van het wetsvoorstel, maar vooral de effecten van de uitvoering van de Belastingdienst door middel van een zeer risicovol noodspoor met impact op het bedrijfsleven en het Nederlandse vestigingsklimaat geeft aanleiding tot het stellen van de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel, dat vergaande gevolgen zal hebben voor zowel EU- als non-EU-ondernemers bij onder andere de btw-behandeling van internationale verkopen van goederen aan particulieren binnen de EU. Per 1 juli 2021 worden ook vereenvoudigingen voor het doen van btw-aangifte ingevoerd. De nieuwe regels hebben ook gevolgen voor platforms en ondernemers die via platforms handelen. Deze platforms worden per 1 juli 2021 in bepaalde gevallen geacht de goederen te leveren aan de consument in plaats van de daadwerkelijke leverancier. Ook moeten zij een boekhouding voeren van transacties waarbij zij een faciliterende rol spelen. Aangezien de uitwerking van deze regels niet altijd duidelijk is, hebben de leden van de CDA-fractie de volgende vragen.
Implementatietraject
In de brief van 19 januari jl. over het wetsvoorstel meldt de regering het volgende: «Uit de uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel is gebleken dat, met diverse tijdelijke voorzieningen, een invoeringsdatum mogelijk zou zijn per 1 januari 2022. Daarom heeft Nederland samen met Duitsland uitstel bepleit tot 1 januari 2022. Uiteindelijk is overeenstemming bereikt over uitstel tot 1 juli 2021.»2 Mogen de leden van de VVD-fractie daaruit afleiden dat alle landen van de EU, behalve Duitsland en Nederland, in staat waren om de implementatie succesvol af te ronden op 1 januari 2021? Graag ontvangen deze leden een overzicht van de landen die de btw-richtlijnen per 1 juli 2021 zullen implementeren of reeds geïmplementeerd hebben op de oorspronkelijke invoeringsdatum van 1 januari 2021. Waarin verschillen de Europese implementatietrajecten en op welke wijze wordt samengewerkt? In hoeverre is de benodigde Nederlandse ICT-infrastructuur uniek in vergelijking tot de andere landen van de EU?
In hoeverre verwacht de regering dat ondernemers, bij de keuze voor btw-registratie in een van de EU-lidstaten, mee zullen laten wegen de wijze waarop de Nederlandse belastingdienst in staat is om tijdig en dienstverlenend de implementatie van de btw e-commerce-richtlijn te effectueren? Acht de regering de kans aanwezig dat ondernemers de keuze maken voor registratie in een ander EU-land vanwege het vertraagde en via een noodspoor met risico’s omgeven uitvoeringstraject? In hoeverre verwacht de regering dat het Nederlandse vestigingsklimaat hiervan schade ondervindt?
In 2003, 2010 en 2015 was eveneens sprake van implementatietrajecten van EU btw-richtlijnen waarbij ondernemers een korte voorbereidingstijd gegund werd. In hoeverre is er lering getrokken uit deze implementatietrajecten uit het (recente) verleden?
Is er een plan B of een noodscenario indien onverhoopt de in de uitvoeringstoets beschreven risico’s van het noodspoor tegelijkertijd en in volle omvang plaatsvinden?3 Waaruit bestaat dit noodscenario?
Is de regering bereid om naast de Tweede Kamer ook de Eerste Kamer dit najaar te informeren over het verloop van de uitvoering van het noodspoor?
Invoerregeling
De leden van de VVD-fractie lezen dat verkopers die gebruik willen maken van de invoerregeling gebruik dienen te maken van een I-OSS-nummer. Het I-OSS-nummer dient een leverancier doorgaans te verstrekken aan een derde partij (bijvoorbeeld de carrier of de logistiek dienstverlener). Teneinde onduidelijkheden te voorkomen, is het van belang dat verkopers weten hoe zij het I-OSS-nummer dienen te communiceren aan derden en hoe zij misbruik tegen kunnen gaan. Hoe zal er in dit kader worden omgegaan met situaties waarin buiten de verwijtbaarheid van de verkoper om, fraude wordt gepleegd met een I-OSS-nummer? Zijn de criteria van toepassing dat de belastingplichtige «wist of had moeten weten» dat hij deelnam aan een transactie die onderdeel uitmaakt van btw-fraude zoals vastgesteld in het Hof van Justitie bij het arrest Kittel / Recolta van 6 juni 2006?4
Non-EU-ondernemers moeten normaal gesproken een tussenpersoon aanwijzen om gebruik te kunnen maken van de invoerregeling. Dat is niet het geval indien de non-EU-ondernemer is gevestigd in een land waarmee de EU een overeenkomst betreffende wederzijdse bijstand heeft gesloten. Met welke landen heeft de EU deze overeenkomsten betreffende wederzijdse bijstand gesloten? Hoe worden de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde ondernemers in dit kader behandeld?
Onder de nieuwe invoerregeling worden belastingplichtigen gestimuleerd of verplicht om een tussenpersoon aan te stellen voor het gebruik van de desbetreffende regeling. In artikel 28tb, vierde lid van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) staat dat bij algemene maatregel van bestuur, ter verzekering van de heffing en de invordering, regels worden gesteld met betrekking tot tussenpersonen.5 Kan de regering deze regels met betrekking tot tussenpersonen voor 1 juli 2021 bekend maken, zodat duidelijk wordt aan welke voorwaarden tussenpersonen moeten voldoen?
Bijzondere regeling
In de memorie van toelichting wordt bij artikel 28v Wet OB 1968 opgemerkt dat bij niet-bezorging of niet-acceptatie door de consument van een pakketje, het post- of koeriersbedrijf de btw bij invoer verschuldigd blijft.6 In de Explanatory Notes van de EU op de nieuwe e-commerce regels staat dat in een dergelijke situatie de invoer-btw niet verschuldigd is door de post- en koeriersbedrijven.7 Uit artikel 369 septvicies van de Btw-richtlijn blijkt dat de post- en koeriersbedrijven slechts de btw hoeven te voldoen die zij daadwerkelijk innen.8 De leden van de VVD-fractie vragen of de post- en koeriersbedrijven in Nederland het risico lopen dat zij in de situatie terechtkomen waarin zij btw bij invoer verschuldigd zijn, maar deze btw niet hebben ontvangen van degenen voor wie de goederen bestemd zijn?
Niet-Unieregeling
In het voorgestelde artikel 28ra Wet OB 1968 staat: «Een niet in de Unie gevestigde ondernemer die diensten verricht voor een andere dan ondernemer die in een lidstaat gevestigd is of er zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, kan gebruik maken van de niet-Unieregeling. Deze niet-Unieregeling is van toepassing op alle aldus in de Unie verrichte diensten.»9 De leden van de VVD-fractie vragen wat in dit kader doorslaggevend is: de woon- of vestigingsplaats van de afnemer of de plaats waar de dienst geacht wordt plaats te vinden? In hoeverre is hier sprake van strijdigheid met de btw-Richtlijn?
Informatievoorziening
De leden van de CDA-fractie merken op dat een van de gevolgen van de inwerkingtreding van de platformfictie per 1 juli 2021 is dat het platform een bepaald risico gaat lopen. Als namelijk te weinig btw wordt voldaan, dan heeft het platform het risico dat extra btw wordt nageheven. Daarvan bepaalt artikel 5 quater van de EU-uitvoeringsverordening 2019/2026 dat als het platform 1) afhankelijk is van informatie van leveranciers of derden om het juiste btw-bedrag aan te geven, 2) de informatie die het platform heeft ontvangen onjuist is en 3) het platform kan aantonen dat het niet wist en redelijkerwijze niet kon weten dat de informatie onjuist was, geen verplichting tot betaling van deze additionele btw ontstaat.10 De bewijslast hiervoor ligt bij het platform. Maar is dat niet een bijna onmogelijke opdracht, aangezien moet worden bewezen dat het platform iets niet wist en ook niet kon weten?
Indien het platform ervoor heeft gekozen om geen gebruik te maken van een bijzondere regeling, dan moet het in de landen van aankomst van de goederen btw voldoen. In die landen zal het platform zich moeten registreren voor de btw en gelden de administratie- en bewaarplicht van dat betreffende land. Wanneer geen platformfictie van toepassing is, dan geldt de administratie- en bewaarplicht van artikel 54 quater lid 2 van de Btw-uitvoeringsverordening 2019/2026. Hieruit blijkt dat voor veel transacties het platform een boekhouding moet gaan voeren. Wat het platform precies moet registreren aan informatie staat geregeld in artikel 54 quater lid 2 van de Btw-uitvoeringsverordening 2019/2026. Er bestaat echter nog veel onduidelijkheid over de boekhoudplicht. Moet een controle worden uitgevoerd op de gegevens? Of is het voldoende dat een platform de informatie registreert? Vervolgens wordt slechts gesproken over het bewaren van gegevens en (nog?) niet over het uitwisselen van informatie met de Belastingdienst. Ook daarvan kan men zich afvragen of dit in de in de toekomst moet gebeuren, aangezien het internationale transacties betreft? Graag vernemen de leden van de CDA-fractie de visie van de regering hierop.
De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de memorie van antwoord bij voorkeur binnen vier weken aan de Eerste Kamer te doen toekomen.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Kesteren
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren
Samenstelling:
Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA) (voorzitter), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Adriaansens (VVD), Van Ballekom (VVD), Berkhout (Fractie-Nanninga), Crone (PvdA), Frentrop (FVD) Geerdink (VVD), Karimi (GL) (ondervoorzitter), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Raven (OSF)
Europese Commissie, Explanatory Notes on VAT e-commerce rules Council Directive (EU) 2017/2455, Council Directive (EU) 2019/1995, Council Implementing Regulation (EU) 2019/2026, 30 september 2020, https://ec.europa.eu/taxation_customs/sites/taxation/files/vatecommerceexplanatory_notes_30092020.pdf
EU-richtlijn 2017/2455 van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32017L2455&from=DE
EU-uitvoeringsverordening 2019/2026 van 21 november 2019 tot wijziging van EU-Uitvoeringsverordening 282/2011 wat betreft door elektronische interfaces gefaciliteerde leveringen van goederen of diensten en de bijzondere regelingen voor belastingplichtigen die diensten voor niet-belastingplichtigen, afstandsverkopen van goederen en bepaalde binnenlandse goederenleveringen verrichten https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32019R2026
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35527-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.