35 515 Bepalingen over gegevensuitwisseling ter bevordering van samenwerking binnen het zorgdomein en van doelmatige en rechtmatige zorg, maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp (Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg)

D VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 30 mei 2023

Inleiding

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg. Zij onderschrijven uiteraard het belang van het voorkomen van fraude in de zorg. Tegelijkertijd hebben zij bij het onderhavige wetsvoorstel vragen over de effectiviteit en de kwaliteit van de wetgeving. De leden van de fracties van D66 en 50PLUS sluiten zich bij deze vragen aan. Een belangrijk deel van de kritiek van de leden van de fracties van GroenLinks en PvdA met betrekking tot de wetgevingskwaliteit, richt zich op het te ruime gebruik van delegatiebepalingen – een onderwerp waar zij bij diverse andere wetsvoorstellen al aandacht voor hebben gevraagd.

Tekstuele omissies

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben de indruk dat er een tekstuele omissie is in de definitie van ziektekostenverzekeraar zoals gegeven in artikel 1.1 van het gewijzigd voorstel van wet2, onder «ziektekostenverzekeraar», onder 3, aangezien hier na «; en» de definitie niet vervolgd wordt, maar de volgende definitie volgt. Ook lijkt het er nu op dat elke financiële onderneming die het verzekeringsbedrijf uit mag voeren, een particuliere ziektekostenverzekeraar in de zin van deze wet zal zijn. Klopt het dat hier iets ontbreekt? Wat zou hier moeten staan en op welke termijn zou dit gerepareerd kunnen worden indien dit voorstel wordt aangenomen?

Daarnaast merken de leden van beide fracties op dat de Inspectie SZW hernoemd is naar de Nederlandse Arbeidsinspectie. Zij vragen of dit in een komende (reparatie)wet gecorrigeerd kan worden.

Positie van Stichting IKZ

In het voorstel is gekozen om het Informatieknooppunt zorgfraude (IKZ) vorm te geven als een stichting die bij ministeriële regeling wordt aangewezen door de Minister. Wat is de reden dat er gekozen is voor deze vorm? Zijn er bepaalde voordelen om deze samenwerking op een privaatrechtelijke manier vorm te geven?

In de memorie van toelichting wordt expliciet benadrukt dat het IKZ geen bestuursorgaan zal zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat deze alleen feitelijke handelingen zal verrichten.3 Dit zal echter betekenen dat betrokkenen wiens persoonsgegevens worden verwerkt en verstrekt via het IKZ, niet via het meer laagdrempelige bestuursprocesrecht hun rechten uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kunnen afdwingen jegens het IKZ (artikel 34 Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming / UAVG), maar dat zij zich via de verzoekschriftprocedure tot de burgerlijke rechter moeten wenden (artikel 35 UAVG). Is dit verschil in rechtsbescherming meegenomen in de keuze voor de rechtsvorm van het IKZ? Zo ja, waarom is er alsnog voor een privaatrechtelijke vorm gekozen en is ervoor gekozen om het IKZ niet te zien als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid Awb?

De leden van beide fracties delen daarnaast de zorgen van de Algemene Rekenkamer4 dat de relatie tussen de Minister en de stichting uitsluitend genormeerd wordt via de statuten van de stichting, terwijl het binnen het voorgestelde wettelijke kader mogelijk blijft voor de Minister om een andere stichting aan te wijzen en zo deze normeringen te kunnen omzeilen. Hoe weegt de regering deze zorgen? Waarom is er niet voor gekozen om de stichting met naam te benoemen in het wetsvoorstel?

Medisch beroepsgeheim en zorggegevens

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA constateren dat in artikel 1.2 van het gewijzigd voorstel van wet wordt benadrukt dat geen gezondheidsgegevens worden verstrekt waar een geheimhoudingsplicht op rust. Het stemt deze leden positief dat dit benadrukt wordt. Wel vragen zij hoe hieraan in de praktijk vormgegeven zal worden. Vindt er bijvoorbeeld een controle plaats voordat gegevens verder gedeeld worden, om te zorgen dat het medisch beroepsgeheim gewaarborgd blijft? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom is daarvoor gekozen? Ook vragen deze leden welke soort gezondheidsgegevens dan niet onder het medische beroepsgeheim vallen.

Delegatiebepalingen

Het wetsvoorstel bevat een aantal delegatiebepalingen op belangrijke onderdelen van deze regeling, zoals bewaartermijnen (artikel 2.3, tweede lid, sub a en artikel 2.8, tweede lid, sub a), de rechten van betrokkenen (artikel 2.3, tweede lid, sub b en artikel 2.8, lid 2 sub b), wanneer gegevens worden verstrekt (artikel 2.8, eerste lid, sub c), wanneer er sprake is van gerechtvaardigde overtuiging (artikel 2.3, eerste lid, sub a) en de eisen die gesteld worden aan het protocol dat vaststelt hoe organisaties tot een gerechtvaardigde overtuiging komen dat er sprake is van fraude in de zorg (artikel 2.3, eerste lid, sub b). Kan de regering aangeven waarom zij ervoor gekozen heeft deze onderdelen niet op te nemen in de wet, maar te regelen bij lagere regelgeving? Kan de regering daarbij per genoemd onderwerp ingaan op de motivering en daarbij ook aangeven hoe de motivering zich verhoudt tot aanwijzingen 2.19 (het primaat van de wetgever) en 2.23 (zo concreet en nauwkeurig mogelijke begrenzing van delegatiebepalingen) van de Aanwijzingen voor de regelgeving?

Met betrekking tot de delegatie van de bewaartermijnen en de uitoefening van de rechten van betrokkenen, vragen deze leden ook hoe de keuze om dit bij lagere regelgeving te regelen, zich verhoudt tot aanwijzing 2.21, aanhef en sub d en h van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Daarnaast kan er ingevolge artikel 2.3, eerste 1, aanhef en sub b van het gewijzigd voorstel van wet subdelegatie plaatsvinden van de eisen die worden gesteld aan het protocol dat volgens artikel 2.1, tweede lid wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Hoe kijkt de regering ernaar dat aldus de eisen waaraan het protocol dient te voldoen, zich op hetzelfde wetgevingsniveau bevinden als waarop het protocol zelf wordt vastgesteld? Kan de regering toezeggen dat, ondanks dat dit mogelijk is met de onderhavige tekst, de eisen die gesteld worden aan het protocol uitsluitend in een algemene maatregel van bestuur zullen worden gesteld?

Privacy

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA lezen dat ingevolge artikel 2.1, vierde lid, de colleges en ziektekostenverzekeraars er zorg voor dienen te dragen dat gegevens niet meer worden verwerkt als er niet langer een gerechtvaardigde overtuiging bestaat dat er sprake is van fraude in de zorg. Op welke manier kunnen betrokkenen controleren dat dit daadwerkelijk gebeurt? Welke mechanismen zullen in de praktijk worden gebruikt om te zorgen dat gedeelde gegevens die niet meer actueel zijn, ook daadwerkelijk worden verwijderd bij alle partijen die deze gegevens hebben ontvangen?

Daarnaast vragen deze leden welke risico’s de regering ziet als de krachtens dit voorstel gedeelde gegevens gedeeld en gecombineerd worden met andere gegevens. Zijn er, anders dan de normaliter geldende privacywetgeving, nog bijzondere waarborgen om ongewenste nadere combinaties, verwerking en delen van de krachtens deze wet gedeelde gevoelige persoonsgegevens te voorkomen? Zo ja, welke? Zo nee, op basis van welke risico-analyse heeft de regering geoordeeld dat aanvullende waarborgen niet nodig zijn?

Effectiviteit

De leden van beide fracties vragen verder hoe effectief de voorgestelde extra uitwisseling van (persoons)gegevens naar de verwachting van de regering zal zijn bij het bestrijden van fraude in de zorg.

Bescherming

Daarnaast vragen de leden van de fracties van GroenLinks en PvdA op welke wijze de (voorlopige) conclusies en evaluaties uit de kinderopvangtoeslagaffaire meegenomen zijn in de rechtsbescherming voor betrokkenen in dit wetsvoorstel.

De leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 7 juli 2023.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Klip-Martin

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Bredenoord (D66), Koole (PvdA), De Bruijn-Wezeman (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Klip-Martin (VVD) (voorzitter), Vos (VVD), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Prast (PvdD), Van Pareren (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Krijnen (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van der Voort (D66), Keunen (VVD), Hermans (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken I 2022/23, 35 515 C.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 35 515, nr. 3, p. 21–22.

X Noot
4

Brief van 18 december 2019 (bijlage bij Kamerstukken I/II 2019/20, 35 515 A, nr. 5).

Naar boven