35 496 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Invorderingswet 1990 ter bestrijding van belastinguitstel en -afstel als gevolg van excessief lenen bij een eigen vennootschap (Wet excessief lenen bij eigen vennootschap)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 18 oktober 2022

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de fracties van het CDA en de VVD hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel, dat inhoudt dat indien de totale som van de schulden van een aanmerkelijkbelanghouder (ab-houder) en zijn partner aan de eigen vennootschapen aan het eind van het jaar meer dan € 700.000 bedraagt, het meerdere wordt geacht inkomen uit algemeen belang (ab of dividend) te vormen. Eigenwoningschulden worden van de regeling uitgezonderd. Het voorstel geeft deze leden aanleiding tot het stellen van enkele gezamenlijke vragen.

De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks hebben met belangstelling van het wetsontwerp kennis genomen en hebben enkele gezamenlijke vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij hebben begrip voor het voornemen om excessief lenen voor privédoeleinden door directeur-grootaandeelhouders (dga’s) en andere ab-houders te ontmoedigen. Het gaat dan om het onttrekken van substantiële liquide middelen aan de eigen vennootschap via een lening in plaats van het uitkeren van dividend of salaris. De huidige situatie van onttrekking door lenen gaat gepaard met vaak langdurig uitstel (en soms afstel) van belastingheffing. De leden lezen dat in 2016 maar liefst € 55 miljard aan schulden uitstond aan de eigen vennootschap; een verdriedubbeling sinds 2007. Het oorspronkelijke wetsvoorstel behelsde het betalen van inkomstenbelasting in box 2 door ab-houders (en hun eventuele partner) over leningen boven de € 500.000. In het coalitieakkoord is dit verhoogd naar € 700.000. De derde nota van wijziging regelt deze verhoging. Het bedrag boven dit maximum wordt dan als fictief regulier voordeel belast. Het werpt zo een dam op tegen verkapte (fiscale) winstuitdelingen en belastingontwijking. De leden van de ChristenUnie-fractie verwelkomen deze insteek van het wetsvoorstel. Het verkleint bovendien ongelijkheden in fiscale bejegening van dga’s en IB-ondernemers. Deze leden hebben een aantal vragen die zij graag aan de regering voorleggen.

1. Doel en effectiviteit van het wetsvoorstel

Dit wetsvoorstel raakt zowel zakelijke als niet-zakelijke leningen van de directeur-grootaandeelhouder bij de eigen vennootschap, constateren de leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie. Onzakelijke situaties kan de belastingdienst reeds afdoende bestrijden door bijvoorbeeld herkwalificatie van de lening. De jurisprudentie biedt alle mogelijke wapens voor de belastingdienst om onzakelijke situaties te bestrijden. Zakelijke situaties zijn niet de reden waarom dit wetsvoorstel is geschreven. Welke situaties kunnen er na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel beter, effectiever worden bestreden?

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks bekijken het wetsontwerp excessief lenen vanuit het oogpunt van gelijke behandeling en vragen wat de achterliggende principiële overwegingen van het kabinet zijn. Immers, juist hier blijft een enorme prikkel voor belastingontduiking-, c.q. -uitstel of -ontwijking omdat bij lenen van de eigen besloten vennootschap (bv) aan privé er geen enkele belasting hoeft te worden betaald. Waarom bestaat deze uiterst gunstige mogelijkheid überhaupt, zo vragen deze leden. Het staat immers vast dat bij het lenen geen belasting wordt betaald, dus als de ondernemer bijvoorbeeld 2 ton aan zichzelf leent, betaalt hij niks. Zou hij het uitkeren in de vorm van dividend en er vervolgens Box 2-belasting over betalen, dan betaalt hij circa 48,8%; het integrale tarief waardoor hij niet 2 ton aan zichzelf betaalt, maar netto «slechts» 1 ton. Het is dus altijd aantrekkelijker om te lenen, dan aan jezelf dividend uit te keren. Kan het kabinet bevestigen dat dan in alle gevallen de ondernemer meer kan besteden dan als hij belasting had betaald, over dividend of looninkomen? Hij kan het dubbele – namelijk 1 ton extra – besteden; het geld van de anders ingehouden belastingen. Deze leden zouden dat nog begrijpen als er een goede reden is te verzinnen voor deze fiscaal gunstige behandeling. Men onderkent in het algemeen de volgende redenen waarom een lening wordt op genomen: consumptie, beleggen (bijvoorbeeld in aandelen of vastgoed), zakelijk investeren en pensioenopbouw. Deelt het kabinet de opvatting van deze leden dat het niet te rechtvaardigen is als het fiscale uitstel louter voor consumptie wordt benut en dat dan normale belasting zou moeten worden betaald? Dit is immers voor gewone werknemers ook niet mogelijk. En hoe kan het kabinet beleggen rechtvaardigen met uitgesteld belastinggeld en dus het behalen van rendement op kosten van de belastingbetaler? Is de regering bekend met de zogenaamde spaar-bv’s, waar banken aandelen van het bedrijf als onderpand benutten voor een beleggingsportefeuille? Wordt dat als een rechtvaardiging voor belastinguitstel gezien? En ten slotte is ook het argument van investeringen toch niet van toepassing, want er wordt juist liquiditeit aan de onderneming onttrokken? En als de ondernemer het geleende bedrag alsnog privé investeert, geldt ook daar dat geïnvesteerd wordt met uitgesteld belastinggeld. Welke rechtvaardiging ziet het kabinet hiervoor ten opzichte van bedrijven en burgers die dit voordeel niet hebben? De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie willen graag antwoord op deze principiële vragen. Als er geen rechtvaardigingsgrond is, dan is het oorspronkelijk voorgesteld maximum van 5 ton, noch de huidige voorgestelde 7 ton, niet te onderbouwen en zou er geen enkel bedrag gerechtvaardigd zijn. Er moet dan gewoon belasting betaald worden over elke lening aan privé, aldus deze leden. Deelt het kabinet deze visie? Hoeveel zou de belastingopbrengst zijn als bijvoorbeeld het maximum vrijgesteld bedrag 1 of 2 ton zou zijn? En als er al een bedrag gerechtvaardigd is, zouden dan niet uit het oogpunt van gelijke behandeling, ook werknemers een recht moeten worden gegeven op uitgestelde belastingbetaling? Bijvoorbeeld iedereen 17.500 euro? Tenslotte wordt wel aangegeven dat belastingvrij lenen uit de eigen bv noodzakelijk is voor het opbouwen van pensioen. Maar geldt ook hier niet dat daarvoor andere voorzieningen zijn, zoals de fiscale oudedagsreserve, maar dat die de facto een lege huls is, als door bijvoorbeeld het excessief lenen, er geen of onvoldoende liquiditeit in de vennootschap achterblijft?

Vanuit de visie van gelijke behandeling onderschrijven deze leden dat het kabinet de algemene ondernemingsbelastingen wil harmoniseren ten opzichte van elkaar en ten opzichte van werknemers. Zo ondersteunen deze leden het voorstel in het algemene belastingplan dat het integrale tarief (vennootschapsbelasting plus Box 2) verhoogt tot ca 48,8%, dat meer zal aansluiten bij het tarief voor de IB-ondernemer (49.5%), zodat de fiscale behandeling de ondernemingskeuze minder zal beïnvloeden. En ook brengt dit nieuwe integrale tarief de fiscale heffing dichterbij het marginale tarief (ca 49.5%) van de gewone werknemer boven een inkomen van 115.230 euro. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA merken echter op dat het marginale tarief, inclusief kortingen, in de inkomstenbelasting toch nog 56% blijft voor inkomens tussen 73.000–115.230 euro, waardoor het toch aantrekkelijker blijft voor die groep om Box 2-ondernemer te zijn. Kan het kabinet aangeven waarom hier nog geen gelijke fiscale behandeling is gerealiseerd en er dus een extra prikkel is om te lenen uit privé, om deze hoge marginale druk te ontwijken?

Het wetsvoorstel wil dubbele heffing voorkomen. Een dividenduitkering die wordt gebruikt om het bovenmatige deel van de schulden af te lossen wordt niet dubbel belast. De leden van de ChristenUnie-fractie horen graag of de Belastingdienst met deze regeling uit de voeten kan. Zal dit niet tot veel discussie met belanghebbenden leiden en procesgangen naar de rechter? In welke mate leidt dit wetsvoorstel tot de door het kabinet beoogde vereenvoudiging van fiscale regelgeving? De Raad van State is sceptisch op dit punt.

2. Grens van € 700.000

De leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie vinden de doelstelling van dit wetsvoorstel – het tegengaan van belastinguitstel en/of -afstel ingeval een ab-belanghouder, zijn partner of een met hen verbonden persoon, leent bij hun vennootschappen – begrijpelijk, mede gelet op het feit dat het totale bedrag aan schulden aan de eigen bv alleen al tussen 2007 en 2018 is gestegen van € 20 miljard naar € 60 miljard. De vraag die deze leden de regering echter stellen is in hoeverre de middelen die voor het bereiken van dit doel met dit wetsvoorstel zijn gekozen in overeenstemming zijn met de beginselen van behoorlijke wetgeving.2 Het wetsvoorstel is gebaseerd op de fictie dat leningen van de bv aan zijn dga, voor zover ze aan het eind van het jaar uitgaan boven de € 700.000, worden beschouwd als een dividenduitdeling zonder dat de mogelijkheid van tegenbewijs wordt geboden. De vraag is echter waar dat bedrag van € 700.000 – het was eerst € 500.000 maar in het coalitieakkoord is dat bedrag met € 200.000 verhoogd – op is gebaseerd. Het is een absoluut getal, terwijl je eerder een bepaald percentage van bijvoorbeeld de gemiddelde debt-equity-ratio van een bedrijf zou verwachten. Het begrip «excessief» verhoudt zich immers altijd tot iets anders dat normaal, niet-excessief is. Voor een klein bedrijf heeft een schuld aan de bv van € 700.000 een heel andere betekenis dan voor een groot bedrijf. Het eerlijke antwoord (ook toegegeven door de Staatssecretaris tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer) is dat deze grens een politiek compromis is geweest. Maar is dat wel houdbaar gelet op de beginselen van behoorlijke wetgeving bij wettelijke ficties? Als men niet kan uitleggen wat de realiteitswaarde is van die € 700.000, dan had het kennelijk net zo goed € 1 miljoen of € 2 miljoen kunnen zijn geweest of misschien wel € 300.000. Een fictie die volstrekt losstaat van de realiteit staat letterlijk op wankele basis; denk aan de recente discussie rondom box 3. Wat is de opvatting hierover van de regering? Dit politiek compromis lijkt ook kwalijk in het kader van de rechtszekerheid van de ab-houder: een louter politiek compromis kan immers nog in deze kabinetsperiode worden aangepast maar dat kan ook in de toekomst door volgende kabinetten gebeuren. In hoeverre acht de regering dit verdedigbaar?

Het globale evenwicht tussen de belastingheffing van de IB-ondernemer en de ab-houder wordt met dit wetsvoorstel gediend omdat bij de ab-houder schulden boven € 700.000 voor het excedent als dividenden worden aangemerkt (met uitzondering van eigenwoningschulden). Een principieel verschil blijft echter dat de IB-ondernemer niet bij zich zelf kan lenen en als dat wel zo zou zijn, deze «lening» meestal niet als ondernemingsvermogen zou worden gezien. Daarnaast creëert het wetsvoorstel een nieuwe discriminatie, namelijk die tussen ab-houders met een vennootschap waarvan de totale vordering op de ab-houder minder dan € 700.000 bedraagt – alleen dividenduitdeling wanneer deze als onzakelijk wordt gezien – en ab-houders met een vennootschap waarvan de totale vordering op de ab-houder hoger dan € 700.000 bedraagt (het excedent wordt bij wege van fictie altijd als dividend beschouwd, tenzij sprake is van een eigenwoningschuld). Graag een reactie aan de leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie.

Schulden beneden de € 700.000 vallen buiten de uitdelingsfictie van dit wetsvoorstel, constateren de leden van de VVD-fractie en de CDA-fractie. Deze schulden moeten echter nog steeds door de inspecteur op hun zakelijkheid worden beoordeeld. In de praktijk lijkt deze drempel van € 700.000 een safe haven te worden. De vraag is waar de efficiencywinst van dit wetsvoorstel voor de fiscus dan blijft als het overgrote deel van de ab-houders deze safe haven zal aanhouden en de problematiek van het toetsen van de zakelijkheid van deze leningen lager dan € 700.000 even moeilijk blijft als het geval was toen dit wetsvoorstel nog niet bestond?

In algemene zin juichen de leden van de GroenLinks-fractie en PvdA-fractie toe dat het kabinet het excessief lenen beperkt tot het maximale leenbedrag tot 7 ton. Maar, vragen deze leden, is dit bedrag niet veel te hoog, en niet onrechtvaardig ten opzichte van andere ondernemersvormen en werknemers die deze fiscale bevoordeling niet hebben? Voor deze leden is namelijk gelijke behandeling een belangrijk fiscaal uitgangspunt. Deelt het kabinet dit uitgangspunt?

De cijfers laten zien dat in 2016 zo’n 60% van de circa 216.000 ab-houders leningen had uitstaan bij de eigen vennootschap. Bij 11.000 ab-houders was sprake van een schuld boven het in het oorspronkelijke wetsvoorstel geïntroduceerde normbedrag van € 500.000. Het corresponderende leenbedrag bedroeg circa € 17 miljard. Kan de regering aan de leden van de ChristenUnie-fractie een geactualiseerd overzicht bieden van de huidige schuldposities? Bij hoeveel ab-houders doet zich een schuld voor boven het nieuwe normbedrag van € 700.000? Hoe vaak is er de facto sprake van belastinguitstel- en afstel? Zijn de schulden overdraagbaar aan derden? De proportionaliteit van het wetsvoorstel behoeft nadere verheldering, zo stellen deze leden. Ook de Raad van State maakt dit punt. Graag een reactie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen eveneens een onderbouwing van de uiteindelijk gekozen bovengrens van € 700.000. Welke redenering ligt aan dit maximumbedrag ten grondslag? Waarom wordt hier de wat beladen term «excessief lenen» gehanteerd? Het oorspronkelijke maximumbedrag van € 500.000 was gebaseerd op het gemiddelde leenbedrag, de grootte van de totale schuld en de verdeling daarvan over het aantal ab-houders. Hoe valt deze redenering uit voor het opgehoogde grensbedrag van € 700.000? De Staatssecretaris heeft een reeks van argumenten benoemd in de nota naar aanleiding van het verslag waarom verdere verhoging van het toenmalige normbedrag van € 500.000 onwenselijk was: het gaat om een beperkte groep, er gaat een verkeerde signaalwerking vanuit, het inboeten aan daadkracht en verminderde effectiviteit. In de derde nota van wijziging is, zoals aangegeven, evenwel gekozen voor ophoging naar € 700.000. Vervalt daarmee de hierboven aangeduide argumentatie, zo vragen deze leden. De (voorganger van de) Staatssecretaris liet niet na te betogen dat het oorspronkelijke wetsvoorstel «in balans» was. Geldt dat ook voor het nieuwe voorstel dat de schuldgrens met maar liefst 40% naar boven verlegt?

Voorts zijn de leden van de ChristenUnie-fractie geïnteresseerd in het antwoord op hun vraag hoe om te gaan met ab-houders die belangen hebben in meerdere vennootschappen en daar schulden aangaan. Geldt ook hier een gesaldeerd maximumbedrag van € 700.000?

Graag ontvangen de leden van de fractie van de ChristenUnie ook een reactie op het IBO-rapport Vermogensverdeling dat pleit voor het terugbrengen van de schuldgrens naar nul en de rekening-courant tussen de bv en ab-houders te beperken tot € 17.500.3

3. Eigenwoningschulden

De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen of eigenwoningschulden altijd zijn vrijgesteld of dat daarvan pas sprake is indien en voor zover zij voldoen aan de zakelijkheidstoets. Voor de uitdelingsfictie worden zakelijke en onzakelijke schulden bij elkaar geteld. Is dat niet zo bij de bepaling van de vrijstelling voor eigenwoningschulden? Waarom zijn schulden die bij de bv is aangegaan voor de financiering van een pand dat aan studenten of expats wordt verhuurd niet uitgezonderd?

Bovenop de vrijgestelde 7 ton is ook een lening voor het eigen huis na deze wetgeving nog mogelijk, zelfs zonder plafond. De leden van PvdA-fractie en GroenLinks-fractie vragen het kabinet waarom niet een plafond is ingebouwd en waarom men bijvoorbeeld uit de bv een hypothecaire lening voor miljoenenvilla’s kan nemen? Het argument dat de voorwaarden van deze hypotheek vergelijkbaar moeten zijn met een marktconforme bancaire hypotheek is niet overtuigend en bevestigt juist de overbodigheid van deze fiscale begunstiging op kosten van de belastingbetalers. Graag vernemen deze leden een reactie van de regering.

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken om een meer uitgewerkte visie op het uitzonderen van hypotheekschulden. Heeft de regering een recent beeld van de geaggregeerde eigenwoningschulden? Het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» constateert dat «het [hier gaat] om € 30 miljard in 2016. Van de resterende € 25 miljard betreft € 17 miljard een schuld dat boven de € 500.000 uit komt. Ook dit bedrag is scheef verdeeld: deze schuld is in handen van 3% van alle AB-huishoudens.».4 Rechtvaardigt een dergelijke zeer ongelijke verdeling het uitzonderen van hypotheekschulden van ab-houders? Is er een maximum aan het bedrag dat ab-houders kunnen lenen voor de aanschaf van een eigen woning? Hoe stimuleert het wetsvoorstel om schuldaflossing aan te moedigen? Hoe evalueert de Staatssecretaris de aanbevelingen uit voornoemd rapport rond excessief lenen?

4. Gevolgen van het wetsvoorstel en anticipatie

De leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie vragen wat te denken van de onbeperkte materiële terugwerkende kracht die in dit wetsvoorstel zit. Schulden bij de eigen bv die in het verleden zijn aangegaan, worden niet vrijgesteld. Het argument daarvoor van de regering is dat de ab-houder vanaf 18 september 2018, de datum waarop het wetsvoorstel bekend werd gemaakt tot en met 31 december 2023, de eerste peildatum, tijd heeft gehad om de desbetreffende schulden aan de eigen bv af te lossen. Maar hoe reëel is zo’n argument als men in aanmerking neemt dat veel ondernemers vanwege corona niet konden aflossen? Is het ontbreken van een disculpatiemogelijkheid niet in strijd met de vereiste zorgvuldigheid en evenredigheid die passen bij behoorlijke wetgeving?

Het wetsvoorstel raakt in het verleden aangegane leningen van de dga met de vennootschap waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden. Stel een dga heeft in het verleden een pand tegen zakelijke voorwaarden economisch overgedragen aan de vennootschap en de juridische eigendom bleef in handen van de dga, met de verplichting om de juridische eigendom alsnog te leveren op het moment dat de vennootschap hierom verzoekt. Er ontstond daarmee formeel-juridisch een schuld van de dga aan de vennootschap, aldus de leden van de fracties van de VVD en het CDA. Hoe worden schulden uit hoofde van overdracht van economisch eigendom in het kader van het wetsvoorstel beoordeeld?

Lenen van de eigen vennootschap geschiedt op basis van rentepercentages. Heeft de regering en in haar kielzog de Belastingdienst, regie over de hoogte van de toegestane rentepercentages, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Gelden hier marktconforme percentages en aflossingsbepalingen? Wat is de rol van in het verleden met de Belastingdienst afgesloten vaststellingsovereenkomsten? Vervallen deze overeenkomsten? Op welke rechtszekerheid mogen dga-ondernemers rekenen?

Het voorstel kan leiden tot gedragseffecten van de zijde van ab-houders. De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken om een nadere duiding van deze effecten. Zo werd het anticipatie-effect geraamd op € 1,35 miljard in 2019. Is deze raming achteraf correct gebleken? Is er zicht op de veronderstelde aanpassing door ab-houders van hun schuldenpositie? Kan de regering cijfermatig aantoonbaar maken dat zij hun schulden onder de voorgestelde bovengrens van € 700.000 hebben gebracht in de afgelopen jaren? Zal er een preventieve, ontmoedigende werking uitgaan van het wetsvoorstel? Hoe weegt de regering het oordeel van het CPB over de gedragseffecten van het wetsvoorstel?

Voorgesteld wordt om de wet in werking te laten treden op 1 januari 2023. Biedt dit, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, ab-houders voldoende tijd om hun schuldenpositie onder het aangepaste maximumbedrag te brengen? Is al met al een redelijke overgangstermijn geborgd? Deze leden vragen de regering ook waarom de behandeling van dit wetsvoorstel zoveel tijd in beslag heeft genomen. Het wetsvoorstel dateert uit het vergaderjaar 2019–2020. Heeft deze ruime periode te maken met het bieden van tijd aan ab-houders om te anticiperen op dit wetsvoorstel? En zo ja, is dit effectief gebleken?

5. Internationele aspecten

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat 10% van de ab-houders 60% van de schulden van de eigen bv bezit. Kan hier een verklaring voor worden gegeven en hoe is de ontwikkeling van deze verhouding over de tijd? Daarnaast horen deze leden graag welke maximumbedragen in andere EU-landen worden gehanteerd. Stelt het EU-recht voorwaarden rond excessief lenen door ab-houders in de lidstaten?

Noorwegen ziet sinds 2015 leningen boven de € 10.000 via de eigen vennootschap als een dividenduitkering, waarover de ontvanger inkomstenbelasting moet betalen, aldus de leden van de ChristenUnie-fractie. Wat is het oordeel van de regering over deze Noorse fiscale wijziging die een aanzienlijke lagere maximumschuldgrens kent?

Hoe pakt dit voorstel uit voor grenswerkers? Ofwel dga’s en andere ab-houders (en hun partner) die in grenslanden wonen maar in Nederland hun vennootschap hebben. Gelden hier speciale condities? Graag een reactie aan de leden van de ChristenUnie-fractie.

6. Overig

Tot slot vragen de leden van de fracties van de VVD en het CDA waarom in het voorgestelde artikel 4.14b, vierde lid, de in dat artikel bedoelde schulden in gelijke delen bij meerdere belastingplichtigen in aanmerking worden genomen en niet naar rato van hun aandelenbezit?

De staatsecretaris heeft in de Tweede Kamer toegezegd de werking van het wetsvoorstel te zullen evalueren. Daarbij werd een datum van 2026 genoemd. Kan aan de leden van de ChristenUnie-fractie worden aangegeven wat de belangrijkste evaluatiecriteria zullen zijn? Deze leden denken daarbij onder meer aan de doelmatigheid van de hoogte van het maximumschuldbedrag van € 700.000 en het uitzonderen van hypothecaire leningen. Wanneer kan gesproken worden van een succesvol wetsvoorstel?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de memorie van antwoord met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, De Man


X Noot
1

Samenstelling:

Essers (CDA) (voorzitter), Prast (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Vos (VVD), Van Ballekom (VVD), Berkhout (Fractie-Nanninga), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Karimi (GL) (ondervoorzitter), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Boer (GL), Van der Voort (D66), Raven (OSF) en Fiers (PvdA).

X Noot
2

Zie de nota «Zicht op wetgeving»: Kamerstukken II 1990/91, 22 008, nr. 2.

X Noot
3

Rapport «Licht uit, spot aan. IBO Vermogensverdeling», p. 61. Kamerstukken II 2021/22, 35 925 IX, nr. 38.

X Noot
4

Rapporten «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel», Kamerstukken II 2019/20, 32 140, 71.

Naar boven