35 483 Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 20.)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 17 juni 2020

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoud

blz.

         

I.

ALGEMEEN

2

   

1.1

Inleiding

3

   

1.2

Historie Wet inburgering

7

   

1.3

Aanleiding en doel van het wetsvoorstel

9

   

1.4

Voorbereiding van de stelselwijziging

10

   

2.1

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

10

   

2.2

Stelselverantwoordelijkheid en regierol gemeenten

13

   

2.3

Doelgroepen van de Wet inburgering

13

   

2.4

Voorbereiding op inburgering en doorlopende lijn

15

   

2.5

De taken van gemeenten

15

   

2.6

Toezicht op de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs

20

   

2.7

De inburgeringsplicht

21

 

3.

Verhouding tot andere wet- en regelgeving

26

   

3.1

Nationale regelgeving

26

 

4.

Uitvoerings- en handhavingsaspecten

27

   

4.1

Informatievoorziening

28

   

4.2

Handhaving

28

 

5.

Doenvermogen

29

 

6.

Gevolgen voor regeldruk

29

 

7.

Financiële gevolgen

30

   

7.1

Verdeelsystematiek Specifieke Uitkering inburgeringsvoorzieningen

30

 

8.

Monitoring en evaluatie

31

 

9.

Advies en consultatie

31

   

9.1

Raad voor Openbaar Bestuur, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Divosa en gemeenten

31

   

9.4

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken en VluchtelingenWerk Nederland

34

 

10.

Overgangsrecht en inwerkingtreding

34

 

11.

Overige vragen

35

II.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

35

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat het systeem van inburgering zoals beoogd in het regeerakkoord fors moet verbeteren en inburgeraars moet activeren volwaardig mee te doen in de samenleving. Deze leden zijn dan ook positief over de constatering van de Raad van State dat het fundamentele wetsvoorstel een aantal aanzienlijke verbeteringen bevat.

De leden van de VVD-fractie zijn evenwel teleurgesteld dat het indienen van het wetsvoorstel dusdanig veel vertraging heeft opgelopen dat de voorziene implementatie in 2020 niet is gehaald, terwijl de noodzaak voor een minder vrijblijvend inburgeringsstelsel dat meer gericht is op een combinatie van een hoger taalniveau en sneller werkervaring opdoen hard nodig is voor een snellere en betere integratie van statushouders, die nu te vaak nog aan de kant staan, ook nadat ze zijn ingeburgerd. Deze leden hopen dan ook dat het wetsvoorstel na parlementaire behandeling snel kan worden geïmplementeerd zodat per 1 juli 2021 inburgeraars in het nieuwe stelsel kunnen inburgeren.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarbij enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden vinden het van groot belang dat inburgeringsplichtigen snel mee kunnen doen in onze samenleving. Daarbij is het vinden van werk een belangrijke voorwaarde. Ook is het belangrijk dat er meer maatwerk vanuit de gemeente komt. Deze leden vinden het dan ook positief dat gemeenten, conform de afspraken in het regeerakkoord, meer de regie krijgen bij de inburgering.

De leden van de CDA-fractie hopen en verwachten dat met dit wetsvoorstel inburgeraars de bomen van het bos weer gaan zien en er een einde komt aan het versnipperde aanbod van cursussen voor inburgeraars en dat de inburgering onder regie van de gemeenten effectiever en sneller zal gaan verlopen. Daarbij is het van groot belang dat de dienstverlenende instellingen, zoals taalscholen, écht dienstverlenend worden en minder fraudegevoelig zijn.

De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor de nieuwe Wet inburgering. Gezien de vele problemen die de huidige inburgeringspraktijk kent keken deze leden reikhalzend uit naar het wetsvoorstel, en verwachten zij een forse verbetering van de inburgering in Nederland. Deze leden willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Deze leden delen de mening van de regering dat verandering van het huidige inburgeringsstelsel noodzakelijk is en zien op belangrijke punten verbeteringen in de voorgestelde wet in vergelijking met de thans geldende wet. Toch menen deze leden dat dit wetsvoorstel op onderdelen onvoldoende tegemoetkomt aan de in de evaluatie gesignaleerde problemen ten aanzien van de werking van het huidige stelsel. Op enkele cruciale punten ontbreekt nog (volledige) informatie.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Inburgering van nieuwkomers is ongelooflijk belangrijk, het voorkomt segregatie en uitsluiting. Deze leden vinden inburgering net als onderwijs bij voorkeur een publieke taak. Dat gemeenten meer regie krijgen is een stap in de goede richting. De afgelopen jaren werd pijnlijk duidelijk dat het huidige inburgeringsbeleid failliet is. Fraude bij taalscholen stak veelvuldig de kop op en inburgeraars eindigden hun traject maar al te vaak met hoge schulden. Kwaliteit kon onvoldoende gegarandeerd worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden constateren helaas dat met betrekking tot inburgering sprake is van jojobeleid dat heen en weer gaat tussen het eenzijdig leggen van accent op eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar dan wel de ondersteuning door de overheid. Deze leden vrezen dat ook dit wetsvoorstel onderdeel is van die beweging. Het lijkt deze leden in plaats daarvan verstandiger om altijd uit te gaan van zowel de primaire eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar als de ondersteuning van de overheid waar dat nodig blijkt. Hoewel deze leden een extra accent op ondersteuning in het wetsvoorstel kunnen begrijpen, vinden zij het geen verbetering dat daarvoor een toren aan termen en trajecten wordt opgestapeld. Deze leden zijn er ook beducht voor dat de gekozen benadering de eigen verantwoordelijkheid van inburgeraars te veel kan overnemen.

1.1 Inleiding

Het is de leden van de VVD-fractie wel opgevallen dat een aantal cruciale onderdelen van de wet nog moeten worden uitgewerkt in nadere regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB). Kan de regering een overzicht verstrekken van de uit deze wet voort te vloeien AMvB’s en daarbij steeds aangeven of hier een voorhang is voorzien en wat de planning is van gereedheid?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om aan te geven hoe de regering met dit wetsvoorstel fraude van taalscholen denkt te voorkomen. Hoe is de handhaving precies geregeld en hoe wordt naast het uitgeven van certificaten aan taalscholen door «Blik op Werk» toezicht gehouden op fraude? In hoeverre ziet de regering hier ook een rol voor de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) weggelegd?

De leden van de CDA-fractie steunen van harte het voorstel om te gaan werken met duale trajecten. Voor het leren van de taal is naast een opleiding/cursus, ook werk heel belangrijk. Deze leden zijn dan ook verheugd dat het met dit wetsvoorstel makkelijker wordt om snel aan het werk te gaan, ook als de inburgeraar de taal nog niet spreekt. De praktijk helpt om de geleerde theorie goed toe te passen. Deze leden zien hier een belangrijke rol voor de sociaal ontwikkelbedrijven.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering deze belangrijke rol van de sociaal ontwikkelbedrijven bij inburgering kan bevestigen. Kan de regering duidelijk aangeven hoe en in hoeverre dit wetsvoorstel de kansen van de inburgeraars op werk versterkt en hoe de regering precies de rol van de sociaal ontwikkelbedrijven ziet?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de mogelijkheid voor inburgeraars om tijdens het werk, een middelbaarberoepsonderwijsdiploma (mbo), mbo-certificaat of praktijkverklaring te behalen. In hoeverre wordt het praktijkleren met dit wetsvoorstel makkelijker/toegankelijker gemaakt voor de inburgeraar? Wat is hierbij de rol van de gemeenten en van de mbo-instellingen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat in de voorstellen onderscheid wordt gemaakt tussen asielstatushouders en gezinsmigranten. Waarom is dit onderscheid gemaakt? Het is toch voor zowel asielstatushouders als voor gezinsmigranten even belangrijk om snel in onze Nederlandse samenleving te integreren. Kan de regering hier nader op ingaan?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voornemen om gemeenten de regie te geven bij het inkopen van taalonderwijs voor statushouders. Daarmee wordt de doorgeslagen marktwerking deels beteugeld. Deze leden hadden graag gezien dat de marktwerking helemaal uit het inburgeringsonderwijs was gegaan, maar deze wet zet in elk geval een goede stap. Marktwerking heeft geleid tot lagere slagingspercentages en tot een hele diverse markt van aanbieders, wiens kwaliteit sterk uiteenloopt. Naast de kwalitatief hoogwaardige en betrokken taalaanbieders, zijn er ook veel malafide cowboys op de markt. Nieuwkomers zijn daar het slachtoffer van geworden. Hoe kijkt de regering terug op het invoeren van marktwerking in het inburgeringsonderwijs? Deelt de regering de mening dat dit achteraf gezien onverstandig is geweest? En waarom heeft de regering er niet voor gekozen om dezelfde mate van gemeentelijke regie ook van toepassing te laten zijn voor inburgeringsonderwijs aan gezinsmigranten?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering in de memorie van toelichting geen vergelijkingen trekt met inburgeringsstelsels in andere lidstaten van de Europese Unie. Het zou wat deze leden betreft met name interessant zijn om te leren van lidstaten die intensievere en langdurigere maatschappelijke begeleidingstrajecten aanbieden dan Nederland. Kan de regering aangeven wat intensievere en langdurigere maatschappelijke begeleidingstrajecten in andere lidstaten van de Europese Unie (EU), zoals Zweden en Denemarken, opleveren in termen van maatschappelijke en economische participatie? Welke lidstaten van de Europese Unie ziet de regering als voorbeeld op het gebied van succesvolle inburgering?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan aangeven of er andere lidstaten zijn die eisen dat nieuwkomers van buiten de Europese Unie binnen drie jaar slagen voor een inburgeringsexamen met taalkennis op niveau B1? Zijn er andere lidstaten van de Europese Unie die eisen dat nieuwkomers door het doen van examen aantonen dat zij beschikken over kennis van de taal van dat land op niveau B1 als voorwaarde voor de permanente verblijfsvergunning of voor naturalisatie? Zijn er andere landen waarin van nieuwkomers verlangd wordt dat ze binnen vijf jaar slagen voor een taalexamen op niveau B1? Zo nee, waarom heeft de regering hier wel voor gekozen? Deze leden vinden het positief om nieuwkomers te verleiden en uit te dagen om een zo hoog mogelijk taalniveau te behalen, maar zij vragen zich wel af of we dit moeten verplichten. De verhoging van het vereiste taalniveau van A2 naar B1 betekent dat nieuwkomers taalexamens af moeten leggen op een niveau dat hoger ligt dan de Basisniveaus voorzien in het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen. Hoe is dat te rijmen met de rechtspraak van het Hof van Justitie, met name het arrest C&A en het arrest K, beiden gedateerd op 7 november 2018?1

De leden van de GroenLinks-fractie vrezen dat de verhoging van het vereiste taalniveau in combinatie met de slagingsplicht er onbedoeld toe kan leiden dat het onnodig lang duurt voordat nieuwkomers toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. Hoe ziet de regering dit?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat nieuwkomers uit landen buiten de Europese Unie in Duitsland alleen verplicht zijn om serieus deel te nemen aan het inburgeringsonderwijs en aan de afsluitende toets, maar niet hoeven te slagen voor een inburgeringsexamen? Kan de regering een algemeen beeld geven van hoe de integratie van nieuwkomers in Duitsland verloopt? Doen zij er langer over om de taal te leren dan nieuwkomers in Nederland? Met andere woorden, is er empirisch bewijs, dat het Nederlandse op verplichtingen en prestatiedruk geënte inburgeringsstelsel, tot succesvollere integratie en maatschappelijke participatie leidt, dan het meer op verleiding gebaseerde Duitse stelsel? Klopt het dat een significant deel van de nieuwkomer in de Duitsland de afsluitende toets op basis van niveau B1 aflegt? Kan de regering aangeven wat de uitvoeringskosten zijn per nieuwkomer van de Duitse wet in vergelijking met de kosten per nieuwkomer van het nu voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de Groenlinks-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om in de vergoeding van de kosten van taalcursussen onderscheid te maken tussen asielmigranten en gezinsmigranten? Wordt een dergelijk onderscheid in andere EU-landen ook gemaakt? Zo ja, in welke lidstaten wordt eenzelfde onderscheid gemaakt en moet daar de ene groep wel en de andere niet de kosten van het taalonderwijs zelf betalen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat de Duitse overheid de kosten van het inburgeringsonderwijs en de afsluitende toets voor gezinsmigranten die een minimuminkomen hebben of bijstand ontvangen, geheel voor haar rekening neemt? Waarom kiest de regering daar niet voor?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er naast Nederland andere EU-lidstaten, die gebonden zijn aan de Gezinsherenigingsrichtlijn 2003/86/EU en eisen dat gezinsmigranten de kosten van het inburgeringsonderwijs en de examenkosten geheel zelf betalen en binnen drie jaar slagen voor een inburgeringsexamen? Hoe verhouden deze betalingseisen zich tot de bepalingen in de richtlijn en tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe groot het aandeel was van burgers van andere lidstaten van de Europese Unie en derdelanders die voor arbeid werden toegelaten in de immigratie van niet-Nederlanders in de periode 2015–2019? Klopt het dat in Duitsland tienduizenden burgers van andere lidstaten van de Europese Unie vrijwillig hebben deelgenomen aan de grotendeels door de overheid betaalde inburgeringscursussen? Hoeveel burgers van andere lidstaten van de Europese Unie nemen in Nederland vrijwillig deel aan inburgeringscursussen? Zijn er naast Nederland andere lidstaten van de Europese Unie die de inburgeringswetgeving expliciet niet van toepassing laten zijn op arbeidsmigranten uit landen buiten de Europese Unie?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of reeds behaalde examens onder de huidige inburgeringswet ook na invoering van de nieuwe wet voldoende blijven voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of voor naturalisatie, of moeten nieuwkomers straks voor een tweede keer het inburgeringsexamen afleggen en daarvoor opnieuw onderwijs gaan volgen?

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het in beginsel positief dat nieuwkomers voor wie de reguliere trajecten niet geschikt zijn, bij uitzondering in aanmerking kunnen komen voor de zelfredzaamheidsroute. Maar kan de regering wel garanderen dat gemeenten voldoende middelen hebben om dit zoveel mogelijk te voorkomen? Eerder stelden deze leden schriftelijke vragen over berichtgeving dat dat het voor nieuwkomers met een beperking, bijvoorbeeld een visuele beperking, vaak heel moeilijk is om in te burgeren. Zij krijgen al snel een vrijstelling van de inburgeringsplicht. In plaats van een snelle escape willen ze zelf juist vaak hulp op maat om de taal te leren en hun weg te vinden in de Nederlandse samenleving. Voorziet het voorliggende wetsvoorstel in voldoende mate in ruimte voor maatwerk aan nieuwkomers met een beperking? Deze leden vrezen tevens dat immigranten met het stempel «marginaal of moeilijk aanpasbare leden van de samenleving» moeilijker of niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning onbepaalde tijd en/of naturalisatie vanwege de in paragraaf 3.1.1 van de memorie van toelichting aangekondigde verhoging van het taalkennisvereiste naar B1. Wordt deze groep hierdoor niet uitgesloten van een versteviging van hun rechtspositie op langere termijn?

De leden van de Groenlinks-fractie vragen op welke manieren in onderhavig wetsvoorstel rekening wordt gehouden met inburgeraars met een beperking. Welke partners zijn betrokken bij de besluitvorming van de regering bij het scheppen van kaders teneinde inburgeraars met een beperking zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen in het inburgeringsproces?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat Turkse inburgeraars op grond van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije in de Belgische Vreemdelingenwet zijn vrijgesteld van het inburgeringsvereiste? In Duitsland hebben Turkse nieuwkomers geen slagingsplicht. Hoe zijn de verblijfsrechtelijke sancties op het niet tijdig slagen voor het inburgeringsexamen te rijmen met artikel 7 van het Associatiebesluit van de Associatieraad EEG/Turkije nr. 1/80 en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie?

De leden van de Groenlinks-fractie constateren dat de opt-in regeling op 1 mei 2020 afliep. Klopt het dat deze deadline niet gecommuniceerd is in brieven van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) aan Turkse asielgerechtigden, die voor de regeling in aanmerking kwamen, en dat de regeling pas op 23 april 2020 op de website van DUO vermeld stond? Is de regering bereid de opt-in regeling opnieuw open te stellen en DUO te vragen deze mogelijkheid breed onder de aandacht te brengen van Turkse asielgerechtigden?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een beeld heeft van de te verwachte legeskosten voor het aanvragen van de ontheffing? Deelt de regering de mening dat de kosten een belemmering kunnen vormen om ontheffing aan te vragen, juist voor de groep nieuwkomers die voor ontheffing in aanmerking komt? Hoe gaat hij dit voorkomen? Hoe wordt voorkomen dat een samenloop van boetes opgelegd door DUO en door gemeenten tot onredelijke uitkomsten leidt voor nieuwkomers?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de regering en gemeenten gaan doen om de tussengroep te ondersteunen? Deze leden hechten eraan dat nieuwkomers die als gevolg van de nu geldende, mislukte inburgeringswet, nog niet succesvol hebben kunnen inburgeren, alsnog ondersteuning krijgen onder de nieuwe inburgeringswet. Worden daar middelen voor vrij gemaakt?

De leden van de SP-fractie hopen dat door de regie van de inburgering naar het lokale bestuur te brengen, wildwestpraktijken en fraude door louche taalbureaus zullen afnemen. Deze leden betreuren het evenwel dat de regering het inburgeringsstelsel nog steeds overlaat aan private onderwijsinstellingen die met een winstoogmerk inburgeraars zullen opleiden voor de Nederlandse samenleving. Hoe voorkomt de regering dat gemeentes en cursisten alsnog slachtoffer worden van frauduleuze taalbureaus? Komt er ook een fraudetoets bij de evaluatie van de wet?

De leden van de SP-fractie vinden het zeer teleurstellend dat de Onderwijsinspectie niet de kwaliteit van inburgering gaat bewaken, maar nog altijd de (externe) stichting Blik op Werk. Het niveau van het taalonderwijs zou een publieke taak moeten zijn. Daarbij hebben de afgelopen jaren niet aangetoond dat Blik op Werk in staat is de kwaliteit van inburgeringsscholen echt te controleren. Volgens mediaberichten zou het nog steeds mogelijk zijn om met toestemming van Blik op Werk nieuwe doch frauduleuze taalbureaus op te richten. Herkent de regering deze berichten? Dat maakt van Blik op Werk een tandeloze tijger. De roep vanuit taalscholen om de instelling in zijn geheel af te schaffen, neemt toe.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering ervoor zorgt dat de gemeenten voldoende kwaliteit in huis hebben. Is er genoeg budget vrijgemaakt voor een zorgvuldige invoering van de nieuwe wet? De afgelopen jaren zijn veel taken naar gemeenten overgeheveld; de inburgering komt daar nog bovenop. Hoe weet de regering zeker dat er geen ongelukken gebeuren? Komt er extra budget wanneer dit nodig is?

De leden van de PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering) en hebben nog enkele vragen. De regering beoogt dat inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk de taal leren en volwaardig aan de Nederlandse samenleving gaan deelnemen, het liefst via betaald werk. Deze leden vinden het van belang dat nieuwkomers in Nederland gelijke kansen hebben. Om gelijke kansen te hebben is het van belang dat nieuwkomers de Nederlandse taal leren en de Nederlandse samenleving en cultuur goed leren kennen.

De leden van de ChristenUnie-fractie onderstrepen het belang van vernieuwing van het inburgeringsstelsel. Het is van groot belang dat nieuwkomers snel hun weg in de Nederlandse samenleving vinden en onze taal, cultuur en maatschappij leren kennen om zo ook daadwerkelijk mee te kunnen doen. Het huidige stelsel vertoont grote gebreken en gaat te veel uit van de eigen verantwoordelijkheid van inburgeraars. De wetsevaluatie maakt duidelijk dat het stelsel op diverse punten niet voldoet. Dat is slecht voor Nederland én slecht voor nieuwkomers. Daarom vinden de leden van de ChristenUnie-fractie het positief dat de regering op basis van het regeerakkoord met deze grondige herziening van het inburgeringsstelsel komt, waarbij gemeenten de regie krijgen over de uitvoering van de inburgering en nieuwkomers gedurende de eerste zes maanden ontzorgd worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie benadrukken het belang van wederkerigheid bij inburgering: als Nederlandse samenleving moeten we nieuwkomers verwelkomen en op weg helpen en tegelijk mogen we van nieuwkomers verwachten dat zij alles doen om te integreren, door de taal te leren, onze wetten te respecteren, onze vrijheden en gelijkheden te omarmen en zo volop mee te doen in onze samenleving.

1.2 Historie Wet inburgering

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe vaak in het oude stelsel tot 2007 door gemeenten het instrument van de bestuurlijke boete werd ingezet? Kan de regering ook delen hoeveel inburgeraars tussen 2007 en 2011 slaagden voor de inburgering (in absolute zin en percentueel) en hoeveel van hen destijds ook daadwerkelijk vanuit de uitkering aan het werk zijn gegaan?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven welke financiële middelen de gemeenten jaarlijks hebben ontvangen sinds 2013 tot heden voor hun taak inzake de maatschappelijke begeleiding? Kan de regering aangeven hoe gemeenten de afgelopen jaren hun rol inzake maatschappelijke begeleiding hebben vormgegeven en hoe zij zich daarover hebben verantwoord? Zijn zij na de verhoging van het budget naar 2.370 euro per statushouder per jaar ook daadwerkelijk vaker en beter statushouders gaan begeleiden naar een geschikte taalschool?

De leden van de D66-fractie achten het van groot belang dat de inburgering van nieuwkomers in Nederland op de schop wordt genomen. Deze leden willen graag hun zorgen uitspreken over de grootschalige fraude die nu plaatsvindt bij een deel van de inburgeringscholen. Dit is een van de allergrootste problemen van het huidige systeem. Zoals in recente publicaties voor de zoveelste keer naar buiten kwam worden er op grote schaal inburgeringscursussen gedeclareerd welke nooit zijn afgenomen.2 Deelt de regering de mening dat de regierol van de gemeenten – het toezicht houden op en het direct sluiten van contracten met opleidingsinstituten – deze grootschalige en problematische fraude onder controle moet krijgen? Ziet de regering nog andere gevaren of kansen op een terugkeer van fraude in het nieuwe systeem? In diezelfde lijn hebben deze leden enkele vragen met betrekking tot gezinsmigranten en overige migranten. Deze groep zal de komende jaren verder groeien doordat asielgerechtigde migranten een partner uit het buitenland willen. Zoals blijkt uit het wetsvoorstel krijgt deze groep inburgeringsplichtigen geen automatisch inburgeringsaanbod van de gemeenten, maar wel de mogelijkheid om een lening af te sluiten om in hun inburgeringslessen te voorzien. De vraag die dezelfde leden daarbij hebben is hoe het wetsvoorstel ervoor zorgt dat deze groep inburgeraars niet alsnog terecht kan komen bij inburgeringsbureaus die misbruik maken van het systeem.

De leden van de D66-fractie constateren dat in de voorliggende wet deze groep wel advies krijgt van de gemeenten, maar dat er tegelijkertijd wordt onderkend dat de sturing op hun keuze niet, zoals bij statushouders, doorslaggevend is.3 De vraag die hierbij bij deze leden rijst is hoe dit advies van de gemeenten vorm zou krijgen? In hoeverre zou het mogelijk zijn vanuit gemeenten ook deze groep een concreet aanbod te doen, inclusief een aanbieder die ook via dezelfde gemeente cursusaanbod levert ten behoeve van statushouders? Ziet de regering nog andere mogelijkheden om te voorkomen dat gezinsmigranten en overige migranten inburgeren bij bureaus die zich aan de regierol van de gemeenten kunnen onttrekken?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering vooral aandacht vraagt voor de tegenvallende resultaten van de huidige inburgering. Deze leden merken op dat een evenwichtiger beeld zou ontstaan als ook cijfers van latere jaren zouden worden meegenomen. Deze lede vragen of de regering het een slecht resultaat vindt wanneer driekwart van de inburgeringsplichtigen na zes jaar geslaagd is en acht procent nog inburgeringsplichtig is. Hoe reageert de regering op onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) dat de huidige wet uiteindelijk wat betreft examinering uiteindelijk succesvoller blijkt dan de voorganger? Welke kwantitatieve doelstellingen formuleert de wetgever voor de nieuwe wet en hoe reëel is het dat daarbij een flinke verbetering optreedt?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering eveneens inzichtelijk te maken hoe de slagingspercentages onder de huidige Wet inburgering zich verhouden tot die onder haar voorganger. In hoeverre kan gesteld worden dat, mede gezien de grotere eigen verantwoordelijkheid die vanaf 2013 verwacht werd, de huidige wet substantieel slechter scoort dan de wet van 2007?

1.3 Aanleiding en doel van het wetsvoorstel

De leden van de SGP-fractie kunnen de regering niet volgen in de stelling dat de huidige, compacte Wet inburgering een logische structuur zou ontberen noch dat met het wetsvoorstel sprake zou zijn van een grondige herziening. Deze leden constateren dat de grondstructuur van de huidige wet in hoge mate overeenkomt met die van het wetsvoorstel en dat met name de verantwoordelijkheid van gemeenten wordt geëxpliciteerd en een keur aan leerroutes wordt ingevoegd. Deze leden vragen waarom voor deze veranderingen een geheel nieuw wet nodig en wenselijk zou zijn.

1.3.1 Beleidstheorie

De leden van de VVD-fractie vragen of een doel van het wetsvoorstel ook is dat de inburgeraar niet alleen kennis heeft op de Nederlandse maatschappij, maar ook de vrije waarden van de samenleving respecteert en onderschrijft.

De leden van de D66-fractie zien de drie beleidsdoelen als complementair. Ten aanzien het derde beleidsdoel, «kennis van de Nederlandse maatschappij», vragen deze leden hoe de regering aankijkt tegen het belang van lokale kennis van een stad of dorp en haar instanties? Zou lokaal maatwerk aangaande het derde doel niet ook betekenen dat inburgeraars lokale en praktische kennis krijgen van hun vestigingsomgeving?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de regering bij het opstellen van dit wetsvoorstel heeft gekeken naar wetgeving omtrent inburgering in andere EU-lidstaten? Welke lessen of risico’s zijn hieruit gekomen?

1.3.2 Tijdige start

De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat gemeenten met een inburgeraar twee aparte trajecten starten; te weten een Plan Inburgering en Participatie (PIP) vanuit de Wet inburgering en daarnaast een participatietraject vanuit de Participatiewet. Hoe wordt geborgd dat gemeenten dit integraal aanpakken, terwijl het in de gemeentelijke organisatie mogelijk verschillende onderdelen zijn?

1.3.3 Snelheid traject

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering schrijft dat volgens het voorstel gemeenten inburgeraars die zich niet aan het PIP houden kunnen sanctioneren met boetes, maar schrijft later in de paragaaf 4.4.2 dat dit alleen als uiterste redmiddel dient te worden ingezet en dat de regering verwacht wordt dat boetes in de praktijk nauwelijks zullen worden opgelegd. Deze leden vinden dit zeer opmerkelijk. Waarom schrijft de regering hier «kunnen» in plaats van «moeten»? Het gaat hier toch om wettelijk voorgeschreven boetes? Kan de regering bevestigen dat hier geen sprake is van een discretionaire bevoegdheid van gemeenten, maar dat conform de motie van de leden Becker en Heerma altijd sprake zal moeten zijn van een boete bij niet naleving van de afspraken door de inburgeraar, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat het niet verwijtbaar is?4

1.3.4 Maatwerk

De leden van de VVD-fractie vragen wat de verwachting van de regering is ten aanzien van het percentage inburgeringsplichtigen dat in de verschillende leerroutes zal instromen.

1.3.5 Dualiteit: combineren van taal leren en participeren

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering schrijft dat het leren van de taal hand in hand moet gaan met participeren en noemt als voorbeeld ook het afspreken met een taalvrijwilliger of taal buiten de les. Deelt de regering de mening dat te prefereren is dat participatie daadwerkelijk wordt ingevuld als werkervaring zodat de kans zo groot mogelijk is dat een inburgeraar aan het einde van het traject ook aan het werk kan? Zo ja, hoe wordt dat via dit wetsvoorstel bevorderd en hoe wordt voorkomen dat sommige gemeenten het participatietraject alleen talig invullen en niet via kennismaking met de arbeidsmarkt? Hoe wordt geborgd dat ook de instrumenten uit de participatiewet hierbij maximaal benut worden?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe geborgd wordt dat kennis van de Nederlandse maatschappij (KNM) in de Z-route wel de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat en de Nederlandse vrijheden overdraagt aan de inburgeraar?

1.4 Voorbereiding van de stelselwijziging

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de leden van de Klankbordgroep nieuwkomers zijn geselecteerd. Hoeveel leden heeft de klankbordgroep en hoe lang blijft deze klankbordgroep actief?

De leden van de VVD-fractie vragen wat de voorwaarden zijn voor cofinanciering van een gemeentelijke evaluatie van een reeds lopend initiatief en welke financiële middelen hiervoor beschikbaar zijn?

2.1 Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering in dit wetsvoorstel kiest om een onderscheid te maken tussen asielstatushouders en andere nieuwkomers. Asielstatushouders krijgen van de gemeente een inburgeringsaanbod, zij zijn niet langer zelf verantwoordelijk voor het inkopen van inburgeringscursussen. Om die reden komt voor hen de mogelijkheid om hiervoor een lening af te sluiten te vervallen. Andere nieuwkomers, gezinsmigranten en overige migranten, zullen zelf het inburgeringsonderwijs voor taal en Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM) moeten bekostigen, waarbij het mogelijk is om op basis van een inkomenstoets gebruik te maken van een lening bij DUO. Deze leden vinden dit onderscheid onwenselijk. De Raad van State maakte eerder kanttekeningen bij het onderscheid dat de regering maakt tussen asielstatushouders en andere nieuwkomers. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij ook van mening is dat de behoefte aan ondersteuning bij een effectieve integratie bepalend hoort te zijn voor de ondersteuning vanuit de gemeente.

De leden van de PvdA-fractie vinden integratie van nieuwkomers niet alleen in het belang van nieuwkomers maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving. Deze leden vragen aan de regering of zij bereid is de integratie van alle nieuwkomers onder regie van de gemeente te brengen? Is de regering bereid om alle nieuwkomers dezelfde rechten en plichten te geven? Is de regering bereid om voor de integratie van gezinsmigranten dezelfde financiële ondersteuning te bieden als voor de integratie van asielstatushouders?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de nieuwe Wet inburgering drie leerroutes bevat: de B1 route, de onderwijsroute en de Z-route. Deze leden vragen de regering of zij een inschatting heeft gemaakt van welk percentage deelnemers per leerroute deelnemen. Zo ja, welk percentage deelnemers wordt per leerroute verwacht en waar zijn deze verwachtingen op gebaseerd? Deze leden vragen de regering hoeveel deelnemers aan de B1-route naar verwachting moeten overstappen naar niveau A2, omdat niveau B1 niet bij hun capaciteiten past. Deze leden vragen de regering waarom gemeenten niet worden gestimuleerd om trajecten op het hogere taalniveau B2 aan te bieden. Hoe verhoudt zich dat tot het streven om iedereen een zo hoog mogelijk taalniveau te laten bereiken en dat het PIP aansluit op de uitkomsten van leerbaarheidstoets?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat Nederland een uitzondering is binnen de Europese Unie, omdat Nederland inburgeraars verplicht om binnen drie jaar te slagen voor het inburgeringsexamen op niveau B1. Deze verplichting heeft tot gevolg dat nieuwkomers die een lening afsluiten en niet binnen drie jaar slagen voor hun inburgeringsexamen, duizenden euro’s moeten terugbetalen. Deze leden vragen de regering waarom inburgeraars die hun inburgering zelf moeten bekostigen niet langer dan drie jaar de tijd krijgen om te slagen voor hun inburgeringsexamen.

De leden van de PvdA-fractie steunen de keuze voor duale trajecten, de combinatie van taalverwerving, werken en participeren, als basis van het nieuwe stelsel. Duale trajecten dragen bij aan een effectieve integratie. Deze leden betreuren dat er te weinig aandacht is voor praktijkleren. Praktijkleren is zeer geschikt voor kwetsbare werkenden en werkzoekenden. Ook voor jonge nieuwkomers zonder diploma’s of startkwalificatie is het een kansrijke route om tijdens het werk te worden opgeleid. Als deelnemer aan bijvoorbeeld de entreeonderwijsroute op het mbo kunnen jonge nieuwkomers laten zien dat zij de afgesproken werkprocessen beheersen en dan een praktijkverklaring van het mbo ontvangen. Deze leden vragen de regering of zij heeft overwogen om in samenspraak met mbo-instellingen deze leerroute toe te voegen als mogelijk onderdeel van de inburgering.

De leden van de Pvda-fractie stellen dat de entreeopleiding nu voor veel jonge nieuwkomers een succesvolle route naar een mbo-niveau 2 opleiding is. De leden vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen om deze route te behouden in deze nieuwe inburgeringswet? De leden vragen ook waarom niet is gekozen voor geïntegreerde trajecten (taal in combinatie met een beroepsopleiding) als alternatief voor taalschakeltrajecten?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat onder andere de leerroute wordt bepaald op basis van een brede intake en een PIP, dat door de gemeenten wordt opgesteld. De leden vragen de regering op welke wijze gemeenten kunnen zorgen dat zij voldoende expertise hebben op het gebied van inburgering om deze intake af te nemen en een PIP op te stellen? De leden vragen waarom er geen eisen aan de benodigde expertise voor het afnemen van een brede intake en het opstellen van een PIP.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de gemeenten in dit wetsvoorstel een regierol krijgen en dat hiermee ook meer maatwerk wordt beoogd. Deze leden vinden dit een positieve ontwikkeling. Tegelijkertijd bestaat het risico dat de uitvoering van de nieuwe Wet inburgering per gemeente erg zal verschillen. Deze leden vragen de regering hoe zij kan voorkomen dat er een rechtsongelijkheid ontstaat als nieuwkomers in de ene gemeente een andere dienstverlening krijgen dan in de andere gemeente. In het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet is er een verplichting tot gemeentelijke samenwerking. Deze leden vragen de regering waarom de gemeentelijke samenwerking niet is verplicht in dit wetsvoorstel over inburgering in de Nederlandse samenleving.

De leden van de PvdA-fractie brengen onder de aandacht dat de Sociaal-Economische Raad (SER) in haar verkenning «Integratie door werk» heeft gepleit voor 35 arbeidsmarktregio's met een samenhangend pakket van voorzieningen om statushouders en werkgevers te ondersteunen.5 Ook in de SER-verkenning «Sociale infrastructuur kwetsbare groepen binnen de Participatiewet» wordt geadviseerd om op het niveau van de (arbeidsmarkt)regio een samenhangend geheel van instrumenten, voorzieningen en faciliteiten te creëren.6 Deze leden vragen de regering wat zij vindt van de aanbevelingen van de SER om te zorgen voor meer samenhang en samenwerking op niveau van de arbeidsmarktregio’s. Deze leden vragen de regering of zij verwacht dat samenwerking tussen gemeenten op regionaal niveau de kans op maatwerk voor álle werkzoekenden onder de Participatiewet, en daarmee ook voor nieuwkomers vergroot.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat voorlichtingen aan nieuwkomers over hun rechten en plichten in dit wetsvoorstel niet geborgd zijn. Deze leden vragen de regering waarom zij deze voorlichting niet heeft geborgd. Is de kennis over je rechten en plichten niet essentieel voor een goede start van het inburgeringstraject?

De leden van de PvdA-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de gemeenten zorg dragen voor maatschappelijke begeleiding van inburgeringsplichtigen. Dit betekent dat bijvoorbeeld kinderen en oudere vluchtelingen niet in aanmerking komen voor maatschappelijke begeleiding. Deze leden vragen de regering daarom of zij gemeenten in staat wil stellen om doelgroep voor maatschappelijke begeleiding te verbreden.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat in de nieuwe Wet inburgering gemeenten de taak krijgen om alle inburgeringsplichtige bijstandsgerechtigde asielstatushouders verplicht zes maanden te ontzorgen. De regering meent dat dit deze inburgeringsplichtigen helpt om de focus bij aanvang van de inburgeringstermijn bij inburgering en participatie te leggen. Deze leden delen de opvatting van de regering dat nieuwkomers zich moeilijk kunnen focussen als hun financiële situatie en andere zaken zoals huisvesting, kinderopvang niet op orde zijn. Deze leden vragen de regering waarom het ontzorgen niet gepaard gaat met het aanbod voor het bevorderen van financiële zelfredzaamheid? Hoe worden asielstatushouders voorbereid op financiële zelfredzaamheid als na zes maanden het ontzorgen door de gemeente wordt gestopt? Deze leden vinden zes maanden een korte periode om financieel zelfredzaam te worden. Zij vragen de regering of zij gemeenten ook de mogelijkheid willen bieden om waar nodig langer dat zes maanden te ontzorgen.

2.2 Stelselverantwoordelijkheid en regierol gemeenten

De leden van de fractie van de VVD-fractie lezen dat de Minister stelselverantwoordelijke is om het maatschappelijke doel van het wetsvoorstel – nieuwkomers doen snel en volwaardig mee in de maatschappij – te bereiken. Deze leden vinden het verstandig dat de regering de verantwoordelijkheid voor het inburgeringsbeleid niet decentraliseert en vragen wanneer de regering spreekt van het succesvol realiseren van de maatschappelijke doelstellingen. Welke kritieke prestatie indicatoren gebruikt hij om het succes van deze wet – in samenhang met het bredere sociale domein – te meten en wanneer geven deze voor hem aan dat het inburgeringsstelsel werkt. Hoe verhoudt dit zich voorts tot de verantwoordelijkheden die wethouders hebben en waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen richting hun gemeenteraad en welke informatie moet de gemeenteraad minimaal krijgen om hier een goed oordeel over te kunnen vellen? Wordt hierbij gebruik gemaakt van een standaard aantal indicatoren zodat gemeenten zich met elkaar kunnen vergelijken, van elkaar kunnen leren en zowel het eigen inburgeringsproces als het inburgeringsbeleid als geheel goed gemeten en beoordeeld kan worden?

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het positief dat gemeenten in het nieuwe inburgeringsstelsel de regierol krijgen. Gemeenten hebben de afgelopen jaren veel verantwoordelijkheden erbij gekregen in het sociaal domein, en daarbij past dat gemeenten ook ten aanzien van inburgering de regierol krijgen. Zo kunnen zij verbindingen leggen in de uitvoeringspraktijk en zorgen voor maatwerk en een integrale aanpak. Tegelijk is het van belang dat er geen grote verschillen of rechtsongelijkheden ontstaan in de wijze waarop diverse gemeenten het inburgeringstraject vormgeven. Deze leden vragen of de regering nader kan ingaan op de balans tussen de beleidsvrijheid van gemeenten en de inkadering van belangrijke elementen van het inburgeringstraject. Hoe wil de regering bewerkstelligen dat er geen grote verschillen ontstaan en dat er afdoende eenduidigheid en uniformiteit geborgd is?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering verwacht dat alle gemeenten in staat zullen zijn om deze regierol goed in te vullen. Samenwerking tussen gemeenten kan hierbij wenselijk en nodig zijn. Kan de regering nader toelichten waarom de aanwijzingsbevoegdheid voor gemeentelijke samenwerking niet in het uiteindelijke wetsvoorstel is opgenomen? Welke mogelijkheden heeft de regering om toch te garanderen dat alle gemeenten deze taak naar behoren vervullen en er geen onwenselijke verschillen ontstaan?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest om de vrijstelling van de inburgeringsplicht wegens het voldoende ingeburgerd zijn bij de Minister belegt. Waarom zou het niet meer voor de hand liggen deze taak aan gemeenten toe te kennen, gezien de verantwoordelijkheden die zij op grond van dit wetsvoorstel krijgen?

2.3 Doelgroepen van de Wet inburgering

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of die een uitputtende lijst kan geven van alle op verschillende wettelijke grondslagen te onderscheiden groepen inburgeringsplichtigen. Deze leden constateren voorts dat de groep kennismigranten die in aanmerking wil komen voor een sterker verblijf moet ook voldoen aan het inburgeringsvereiste. Hoe wordt deze ondergebracht in de nieuwe wet?

De leden van de SGP-fractie lezen dat gezinsmigranten die geen asielgerelateerde vergunning hebben vrijwel volledig zelf verantwoordelijk blijven. Zij dragen de kosten van het cursusaanbod zelf. Deze leden zouden het voor de hand liggend hebben gevonden als met het oog op ontbreken van financiële ondersteuning ten minste onnodige verplichtingen zouden worden geschrapt. Deze leden wijzen daarbij eveneens op de opvatting van de regering dat deze migranten een steviger basis hebben door hun verblijf bij iemand die al lange tijd in Nederland woonachtig is en de Nederlandse cultuur en arbeidsmarkt kent. Waarom is de module arbeidsmarkt dan bij voorbaat voor iedereen verplicht? Ook wijzen deze leden op de inburgering in het buitenland. Waarom volstaat de regering voor deze groep niet met het vereiste dat zij de participatieverklaring moeten ondertekenen? Deze leden vragen waarom de regering voor deze groep geen specifieke mogelijkheden van vrijstelling in het voorstel heeft opgenomen.

2.3.1 Onderscheid asielstatushouders en gezinsmigranten en overige migranten

De leden van de VVD-fractie vragen voor welke landen niet geldt dat er sprake is van het examen inburgering buitenland.

De leden van de VVD-fractie vinden het een goede zaak dat in lijn met een eerdere motie van het lid Becker wordt nagestreefd dat vrouwelijke statushouders en ook gezinsmigranten beter in beeld komen bij de gemeente.7 Op welke wijze bevordert de regering dat gemeenten ook bij gezinnen waar geen sprake meer is van een inburgeringsplicht, maar wel gebruik wordt gemaakt van een bijstandsuitkering, alle volwassen leden van het gezin laten voldoen aan de sollicitatieplicht?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het voorliggend wetsvoorstel de situatie voor alle nieuwkomers zou moeten verbeteren maar in de praktijk zorgt voor een tweedeling tussen inburgeringsplichtigen, gezien het scherpe onderscheid tussen enerzijds asielstatushouders en anderzijds de gezinsmigranten en overige migranten. Ook de Raad van State stelt dat door dit scherpe onderscheid onvoldoende recht wordt gedaan aan de behoefte aan begeleiding en ondersteuning die per persoon kan verschillen.8 Deelt de regering de mening dat maatwerk van essentieel belang is voor succesvolle integratie? Zo ja, is de regering het met deze leden eens dat dit sterke onderscheid het aanbieden van maatwerk voor gezinsmigranten en overige migranten onnodig beperkt? Deelt de regering de mening dat gebrekkige budgettaire ruimte voor maatschappelijke begeleiding en doorgeslagen marktwerking in het huidige inburgeringsstelsel hebben geleid tot tegenvallende verwachtingen?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in het wetsvoorstel een onderscheid wordt gemaakt tussen asielstatushouders enerzijds, en gezinsmigranten en overige migranten anderzijds. De faciliteiten waarop deze laatste groepen een beroep kunnen doen zijn fors minder. Terwijl ook voor hen goede begeleiding van belang is. Bovendien kan dit onderscheid voor onduidelijkheid zorgen, omdat er verschillende regimes naast elkaar bestaan. Ook de Raad van State plaatst hier kanttekeningen bij, en ook vanuit gemeenten klinkt kritiek omdat zij hiermee geen maatwerk kunnen leveren en onderscheid moeten maken tussen groepen. Kan de regering nader toelichten waarom zij toch wil vasthouden aan dit onderscheid tussen asielstatushouders en gezinsmigranten?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat voor gezinsmigranten geldt dat ook in het nieuwe stelsel in hoge mate een beroep wordt gedaan op hun eigen verantwoordelijkheid. Zij moeten nog wel zelf cursussen inkopen en daarvoor geld lenen. Hierdoor blijft het risico van fraude door malafide (taal-)bureaus bestaan, terwijl dat een van de grote kritiekpunten is op het huidige stelsel. Het zou in dit kader beter zijn als gemeenten ook gezinsmigranten naar het gecontracteerde aanbod kunnen leiden. Kan de regering hier nader op ingaan?

2.4 Voorbereiding op inburgering en doorlopende lijn

De leden van de VVD-fractie zijn blij met de constatering dat plaatsing zoveel mogelijk rekening moet houden met persoonskenmerken zoals opleiding en arbeidsverleden. Deze leden vragen of de regering kan toelichten op welke wijze de verdeelsleutel van het aantal asielstatushouders over de Nederlandse gemeenten tot stand komt en op basis van welke criteria deze wordt gemaakt. Ook zijn zij benieuwd welke informatie het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) krijgt met betrekking tot de gemeenten op basis waarvan zij kan oordelen welke relevante kansen er in een gemeente zijn die door een asielstatushouders met bepaalde persoonskenmerken goed kunnen worden benut. Beschikt het COA daarmee over voldoende informatie om de koppeling goed tot stand te laten komen?

De leden van de VVD-fractie lezen verder dat een verplichting voor de asielstatushouder om het programma voorbereiding op inburgering te volgen onwenselijk is onder andere vanwege de samenloop met het inburgeringstraject dat voorrang krijgt. Deze leden begrijpen dat het inburgeringstraject voorrang moet krijgen maar vragen wel een nadere toelichting van de regering waarom voorbereiding op inburgering niet verplicht kan worden gesteld zolang de asielstatushouder in de COA-locatie is en geen inburgeringstraject kan volgen. Kan het volgen van een inburgeringsplicht niet als ontheffende voorwaarde gelden op de plicht om voorbereiding op inburgering te volgen? Kan daaraan gekoppeld niet een alternatieve sanctie worden vastgelegd bij niet-naleving die past bij het leefgeld dat de statushouder in de COA-locatie ontvangt? Zou dit mogelijk in de nadere AMvB vastgelegd kunnen worden, of zou dat wetstechnisch dan in de wet opgenomen moeten worden? Wat is momenteel de verwachting wanneer gestart kan worden met regionale opvang in de buurt van gemeenten vanuit het Programma Flexibilisering Asielketen? Kan de Kamer de afspraken ontvangen die gemaakt worden tussen COA, gemeenten en de ministeries over de samenwerking die nodig is? Wanneer worden deze afspraken verwacht? Hoeveel procent van de statushouders in COA-locaties maakt momenteel gebruik van het programma «voorbereiding op inburgering»?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering nader kan toelichten hoe zij ervoor wil zorgdragen dat inburgering daadwerkelijk vanaf dag 1 begint. Het is een goed streven dat ook in het asielzoekerscentrum (azc) de inburgering al moet gaan beginnen, maar hoe kunnen gemeenten op afstand hun rol waarmaken? De regering geeft aan dat ernaar wordt gestreefd dat asielstatushouders worden opgevangen in de buurt van de gemeente waar zij uiteindelijk gehuisvest worden, maar dit is nog lang geen realiteit. Bovendien duurt de huisvesting van statushouders vaak lang vanwege de krappe woningmarkt. In hoeverre is het dan haalbaar voor gemeenten om al vanaf het begin hun rol te vervullen? Hoe krijgt dit praktisch vorm?

2.5 De taken van gemeenten

De leden van de VVD-fractie vragen wat de regering kan doen om de gemeenteraden in staat te stellen optimaal hun controlerende taak uit te oefenen op de uitvoering van de inburgeringswet. Is de regering bereid een handzame informatiebrochure voor raadsleden te ontwikkelen over de doelen en instrumenten van de wet en taken van de gemeente?

De leden van de D66-fractie willen verder ingaan op de regierol van de gemeenten. Deze leden vinden het een zeer goede zaak dat vertrouwen wordt gegeven aan gemeenten. Wat deze leden betreft hebben veel gemeenten na de snelle instroom van – onder andere – Syrische vluchtelingen in 2015 laten zien ambitieuze integratieprogramma’s op te kunnen zetten die enigszins compenseerden voor het gebrekkige inburgeringsbeleid vanuit het Rijk.

De leden van de D66-fractie vragen de regering of deze de mening deelt dat verantwoordelijkheid gepaard gaat met regelvrijheid en een gepaste afstand van de rijksoverheid? Dat een eigen invulling van hoe de doelen behaald worden en het gevraagde maatwerk juist bijdraagt aan een diverse en creatieve aanpak op lokaal niveau? Deze leden leggen de nadruk op «volwaardig meedoen» in plaats van een nadruk op «snelheid». Hoe worden gemeenten gestimuleerd om inderdaad voor het eerste te kiezen?

De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat het leren van de taal samen gaat met een toenemende mate van arbeidsparticipatie. Daarbij beamen dezelfde leden het belang van de dualiteit welke werd onderstreept in adviezen van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) en VluchtelingenWerk Nederland. Het maatwerk is van groot belang, maar het zou een gemiste kans zijn als dit alleen zou gelden voor onderwijs. De dualiteit tussen taal en participatie is een van de krachten van deze wet, maar wordt enkel gegarandeerd door de «belofte» van maatwerk. Derhalve willen deze leden aan de regering vragen of er in het wetsvoorstel duidelijk genoeg is vastgelegd dat het door de gemeenten geleverde maatwerk ook voldoende toepassing zal hebben op de combinatie van (arbeids-)participatie en onderwijs? Betekent maatwerk meer dan het garanderen van een geschikte onderwijsroute en een goedgekeurde inburgeringsschool?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de lokaal gewortelde vrijwilliger een belangrijke rol speelt bij voorspoedige inburgering. Maatschappelijke begeleiding – van vrijwilligers – valt onder subdoel «tijdigheid». Hoe stimuleert de regering dat hier genoeg nadruk op wordt gelegd door gemeenten?

2.5.1 Maatschappelijke begeleiding

De leden van de VVD-fractie vragen of gemeenten naast de extra financiële middelen die zij ontvangen voor de uitvoering van de nieuwe inburgeringswet ook blijven beschikken over jaarlijks structureel 2.370 euro per statushouder. Dienen zij zich, in tegenstelling tot het huidige stelsel, in de toekomst wel over de besteding van deze middelen naar het Rijk te verantwoorden en zo nee, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie onderstrepen het grote belang van maatschappelijke begeleiding. Praktische hulp, een laagdrempelig aanspreekpunt en goede begeleiding zijn volgens deze leden essentieel voor nieuwkomers die hun weg moeten zien te vinden in de maatschappij. Nu gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen voor de maatschappelijke begeleiding, is het belangrijk dat dit adequaat en gedegen vorm krijgt. Hoe wil de regering borgen dat de maatschappelijke begeleiding en dat daarbij de expertise wordt betrokken van organisaties?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke berekening voor maatschappelijke begeleiding is gehanteerd bij het vaststellen van de gemeentelijke budgetten. En wat is het beschikbare budget voor maatschappelijke begeleiding per asielstatushouder onder de nieuwe wet? Is dit naar het oordeel van de regering afdoende om deze belangrijke taak goed te vervullen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de doelgroep voor maatschappelijke begeleiding in het wetsvoorstel is beperkt tot inburgeringsplichtigen en waarom onder andere kinderen, ex-alleenstaande minderjarige vreemdelingen en oudere vluchtelingen niet in aanmerking komen voor maatschappelijke begeleiding, terwijl dit voor hen net zo noodzakelijk is.

De leden van de SGP-fractie vragen waarin de opdracht tot maatschappelijke begeleiding in de Wmo 2015, op grond waarvan de gemeente met het oog op zelfredzaamheid en participatie de plicht heeft maatschappelijke ondersteuning te verzorgen voor ingezetenen, verschilt van de begeleiding die het wetsvoorstel beoogt. Klopt het dat de suggestie dat gemeenten helemaal niet verantwoordelijk zouden zijn voor de ondersteuning van inburgeraars onjuist is?

2.5.2 Ontzorgen van asielstatushouders

De leden van de VVD-fractie lezen dat ontzorging een belangrijk middel is om in zes maanden ervoor te zorgen dat een asielstatushouders de basis op orde krijgen en kunnen gaan integreren in de maatschappij. Deze leden vinden het goed dat asielstatushouders via de Participatiewet verplicht worden om hieraan mee te werken op straffe van een sanctie. Dat er een einde komt aan het automatisme dat statushouders meteen een volledig bedrag aan uitkeringen en toeslagen op hun rekening krijgen, bevordert bovendien het principe dat het in Nederland niet normaal is om van een uitkering te leven en dat je alles op alles moet zetten om zelfredzaam te worden en zo ook financiële zelfstandigheid te «verdienen». Wel vragen deze leden hoe ontzorging geregeld is voor asielstatushouders die binnen die zes maanden al in hun eigen inkomen kunnen voorzien. Kunnen zij gebruik blijven maken van het recht op ontzorging waarbij het enige verschil met de bijstandsgerechtigde statushouders de verplichting is onder last van een sanctie? Ook willen deze leden weten hoe de regering bevordert dat gemeenten de ontzorging na zes maanden verlengen bij statushouders die dan onvoldoende vorderingen hebben gemaakt in de stappen die in het PIP zijn afgesproken. Ook willen deze leden weten op welke wijze in het ontzorgingstraject wordt voorzien in het opbouwen van zelfredzaamheid? Hoe worden voorts gemeenten gestimuleerd om de ontzorging te verlengen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het positief dat nieuwkomers in het nieuwe stelsel ontzorgd worden door de gemeente. Het Nederlandse financiële systeem van zorgtoeslagen, naheffingen, eigen risico en afrekeningen is voor mensen die al hun hele leven hier wonen al zeer complex, laat staan voor nieuwkomers die de taal niet spreken en vaak in een instabiele situatie zitten. Het risico op fouten en financiële problemen is daarmee zeer groot. Bovendien komen veel nieuwkomers niet weg uit ons beschermende en weinig activerende vangnet. Daarom zijn deze leden voorstander van een begeleide toegang tot de verzorgingsstaat. Zij zijn positief over het voorstel om de huur, de rekeningen voor gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering gedurende de eerste zes maanden te betalen vanuit de bijstandsuitkering. In die periode kan gewerkt worden aan de inburgering en toeleiding naar onderwijs, stage en/of (vrijwilligers-)werk. Genoemde leden vragen of de periode van zes maanden wel lang genoeg is. Is er niet een langere periode van begeleide toegang tot de verzorgingsstaat nodig, zodat het stelsel daadwerkelijk simpeler en activerender wordt? En is de ruimte en het budget dat gemeenten hebben voor de maatschappelijke begeleiding afdoende om deze ontzorging en begeleiding goed vorm te geven?

2.5.3 Brede intake

De leden van de VVD-fractie constateren dat de brede intake plaatsvindt door of onder regie van de gemeente. De regering schrijft dat dit kan inhouden dat de gemeente de taak overdraagt aan een gemeentelijk samenwerkingsverband. Is dit de enige mogelijkheid voor het houden van de brede intake «onder regie», of zijn er ook andere varianten mogelijk zoals hier een bedrijf voor in te schakelen of een stichting zoals VluchtelingenWerk Nederland? Dit laatste achten deze leden niet wenselijk, omdat van de gemeente zelf, als democratisch controleerbaar orgaan, een regierol wordt verwacht in de inburgering. Als «inhuren of inschakelen» van stichtingen dan wel commerciële partijen of stichtingen inderdaad niet mogelijk is, hoe is dat dan geborgd in de wetsartikelen? Als het wel mogelijk is, wat zijn daarvoor de beweegredenen? Hoe wordt geborgd dat bij de brede intake iedere individuele statushouder recht heeft op een eigen gesprek, zodat niemand buiten beeld is en ieders volledige potentie wordt rechtgedaan en eventuele culturele onderdrukking zo ook wordt gesignaleerd dan wel voorkomen?

De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat het te volgen taalniveau via een objectieve uniforme leerbaarheidstoets zal worden vastgesteld. Deze leden zijn positief dat op dergelijke wijze zal worden beoordeeld wat het te behalen taalniveau van de asielstatushouders wordt, daarbij uitgaande van het B1-niveau. Deze leden lezen verder dat op termijn en onder voorwaarden het voor gemeenten mogelijk moet zijn om zelf de leerbaarheidstoetsen af te nemen. Deze leden zijn benieuwd welke voorwaarden daaraan worden gesteld door de regering en hoe een dergelijk besluit op termijn zou worden genomen. Is het juist dat hier dan een evaluatie aan ten grondslag zou moeten liggen? Verder vragen deze leden zich af wat het voordeel voor gemeenten zou kunnen zijn om de leerbaarheidstoets zelf af te nemen, wanneer zowel de inhoud van de toets als de certificering van de betrokken afnemers hetzelfde moet blijven. Daarnaast lezen deze leden dat het ondanks de uitkomst van de leerbaarheidstoets dat B1-niveau haalbaar is, het toch mogelijk is om bij zwaarwegende aspecten af te schalen naar de Z-route. Deze leden vragen zich af waarom hiervoor is gekozen, wanneer sprake is van een zwaarwegend aspect (graag uitputtend) en hoe gemeenten dienen te motiveren dat hier sprake van is. Deze leden zijn bezorgd dat te vroege afschaling zou kunnen leiden tot een lager dan haalbaar taalniveau waarmee de statushouder een achterstand oploopt in de samenleving die niet meer ingelopen zal worden. Ook willen deze leden weten hoe de financiering van de gemeente vanuit het Rijk is gekoppeld aan het type traject dat uit de leerbaarheidstoets komt.

De leden van de SGP-fractie vinden de term intake bij uitstek ongeschikt voor de context van inburgering. Bij inburgering gaat het immers niet om de situatie van een klant of een patiënt, maar om burgerschap met de bijbehorende wederzijdse verwachtingen. In plaats van de meer gelijkwaardige verhouding tussen inburgeraar en samenleving met de wederzijdse verantwoordelijkheden die daarbij horen, staat hier vooral de overheid centraal die een verzoeker in procedure en behandeling gaat nemen. De gekozen context kan volgens deze leden onbedoeld een zeker passiviteit faciliteren. Deze leden vragen de regering hierop te reflecteren.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de samenhang tussen de vrijstelling van de inburgeringsplicht en de brede intake. Is het zo dat eventuele vrijstellingen meteen bij aanvang van de intake besproken worden en dat daardoor bijvoorbeeld de leerbaarheidstoets overbodig kan zijn? Eveneens vragen deze leden waarom het onderzoek naar fysieke en mentale gezondheid als verplicht onderdeel in het voorstel is opgenomen. Hoe wordt voorkomen dat onnodig bijzondere persoonsgegevens gedeeld moeten worden? Wordt hier de verantwoordelijkheid in eerste instantie bij de inburgeraar gelegd?

2.5.4 Persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP)

De leden van de VVD-fractie lezen dat de gemeente de mogelijkheid heeft om een brede intake af te nemen zonder medewerking van de statushouder. Hoewel deze leden het goed vinden dat de gemeente kan doorzetten bij gebrek aan medewerking, vragen zij zich evenwel af welke gevolgen – willens en wetens – niet meewerken voor de statushouder in kwestie heeft. Welke sancties kan de gemeente opleggen om medewerking af te dwingen naast de beschreven boete en welke mogelijke gevolgen heeft het niet meewerken voor de verblijfsstatus van de inburgeringsplichtige? Wat is het handelingsperspectief van een gemeente als statushouders in bezwaar en beroep gaan tegen het PIP? Is er dan een spoedprocedure denkbaar om te voorkomen dat de inburgering vertraging oploopt, dan wel getraineerd wordt? Zijn er alternatieven voor de vorm van een beschikking, waarmee wellicht voorkomen zou kunnen worden dat het PIP wordt gejuridiseerd en in het ergste geval bezwaren en beroepen leiden tot een lager te volgen route dan de leerbaarheidstoets aangeeft? Is het vanwege de bezwaarmogelijkheid niet raadzaam ondanks het feit dat het maatwerk is, nader in de wet of een AMvB te definiëren welke elementen een PIP zeker moet bevatten op basis van de leerbaarheidstoets en brede intake; zodat er sprake is van een «onwillekeurige harde kern» die juridisch altijd overeind blijft? Is een gemeente waar een statushouder tijdens het traject naartoe verhuist en die dus een nieuwe PIP moet opstellen daartoe ook aan de termijn van tien weken gebonden en zo nee, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie vragen of de keuze voor een bestuursrechtelijke PIP niet erg zwaar is voor de doelgroep gezinsmigranten die volgens de regering in hoge mate op eigen benen kan staan. Hoe wordt voorkomen dat de brede intake en de PIP voor deze doelgroep nog een extra risico gaan vormen vergeleken bij de huidige situatie, aangezien zij een boete riskeren indien zij, mogelijk buiten hun toedoen, niet in contact traden met de gemeente.

2.5.5 Voortgang van de inburgering

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering schrijft dat het in de rede ligt dat gemeenten in een verordening vastleggen hoe zij hun regierol rond de vorderingen van de uitvoering van de PIP invullen. Betekent dit dat zij dit niet verplicht zijn en zo nee, waarom niet? Is het juridisch toegestaan dat gemeenten ervoor kiezen deze regierol in te vullen door de voortgang te laten bewaken en de begeleiding te laten uitvoeren door een commerciële partij of een organisatie als VluchtelingenWerk Nederland? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot met dit wetsvoorstel beoogde regierol van de gemeenten en tot de bedoeling dat dit voorstel synergievoordelen oplevert doordat gemeenten integraal afspraken kunnen maken en bewaken over zowel de inburgeringswet als de participatiewet, waarbij een derde partij dat nooit zal kunnen? Wat zijn de gevolgen voor de financiering van de gemeente vanuit het Rijk als binnen de gestelde termijn wordt besloten tot afschaling van het traject? Is het ook mogelijk als een gemeente na anderhalf jaar besluit dat een inburgeraar B1 niet gaat redden binnen het totaal van drie jaar, maar mogelijk wel binnen vier jaar, om de periode te verlengen in plaats van af te schalen?

2.5.6 Inburgeringsaanbod en reële prijs

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering schrijft dat gemeenten in staat zijn om inburgering te verbinden met andere relevante beleidsterreinen zoals de participatiewet. Hoe zorgt de regering ervoor dat iedere inburgeraar vanuit de Participatiewet ook een passend aanbod voor werk(-ervaring) krijgt?

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering geen race naar de bodem verwacht omdat de financiële kaders voldoende zijn om een reële prijs te betalen. Deze leden vinden het van belang dat het inburgeringsaanbod van goede kwaliteit is tegen een goede prijs. Zij vragen dan ook of de regering heeft overwogen om bepaalde kwaliteitseisen op te stellen, bijvoorbeeld aan de diplomering van beroepskrachten, om te zorgen dat de kwaliteit gegarandeerd wordt en tegen die achtergrond een aanbod kan worden gedaan door de aanbieder tegen een reële prijs. Mocht dit niet het geval zijn, waarom niet? Is het gemeenten ook toegestaan om een deel van de ontvangen middelen te gebruiken voor loonkostensubsidiering of loonsuppletie, om daarmee werk(ervarings)plaatsen voor inburgeraars te creëren?

De leden van de VVD-fractie vragen wat een gelijkwaardig keurmerk aan het keurmerk van Blik op Werk is.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering schrijft dat het aan gemeenten is om te zorgen voor inburgeringsaanbod en dat daarbij zijn verschillende instrumenten denkbaar zoals aanbesteding en open-house. Hoe wordt geborgd dat het instrument in alle gevallen transparant en democratisch controleerbaar is en geen marktpartij oneerlijk benadeelt? Waarom hoeft een gemeente het gekozen instrument niet in een verordening vast te leggen? Hoe wordt oneerlijke concurrentie tussen gesubsidieerde instellingen en marktpartijen voorkomen?

2.6 Toezicht op de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen dat toezicht op kwaliteit en het voorkomen van fraude wordt gerealiseerd met een keurmerk van Blik op Werk en de plicht voor gemeenten om een aanbod te doen. Op welke signalen van misstanden doelt de regering? Welke informatie krijgt de gemeente om actief te kunnen controleren of taallessen worden aangeboden en of deze van voldoende niveau zijn? Kunnen deze signalen gemeenten uit verschillende hoeken bereiken, zowel via Blik op Werk, de taalschool, de inburgeringsplichtige en door visitatie door de gemeente zelf? En welke mogelijkheden heeft de gemeente om te handelen bij misstanden naast het beëindigen van de relatie met de aanbieder? Is daarbij overwogen om de onderwijsinspectie een rol te geven in het controleren van de kwaliteit van het aanbod en waarom is er niet voor gekozen om hen deze rol te geven? Hoe verhoudt zich dit tot de aangenomen motie van Jasper van Dijk om de Onderwijsinspectie op zijn minst te betrekken bij het toezicht?9 Is het juist dat het keurmerk Blik op Werk in de wet staat, maar niet per definitie de stichting en het dus in theorie mogelijk is dat een andere houder het keurmerk zou overnemen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering in de memorie van toelichting stelt dat de kwaliteit van het inburgeringsaanbod binnen de B1-route en de Z-route is geborgd doordat in het wetsvoorstel is bepaald is dat de cursusinstellingen die voor gemeenten het cursusaanbod verzorgen in het bezit dienen te zijn van het keurmerk Blik op Werk of een gelijkwaardig keurmerk.10

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering bekend is met het onderzoek van de Volkskrant waaruit blijkt dat malafide taalscholen grootschalig fraude plegen met het declareren van cursussen en dat deze taalscholen ook in het bezit zijn (geweest) van een keurmerk.11 Deze leden maken zich voornamelijk zorgen over gezinsmigranten en overige migranten aangezien voornoemde groepen, in tegenstelling tot asielstatushouders, geen inburgeringsaanbod van de gemeente krijgen en hun inburgeringscursus zelf moeten bekostigen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering gaat voorkomen dat gezinsmigranten onder de nieuwe inburgeringswet nog steeds ten prooi zullen vallen aan malafide taalcowboys.

2.7 De inburgeringsplicht

De leden van de VVD-fractie vragen wat het verschil is tussen de materiële gevolgen bij een ontheffing en een vrijstelling van de inburgeringsplicht.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de keuze in de huidige wet in bepaalde personen niet inburgeringsplichtig te verklaren, vervangen wordt door de figuur van vrijstelling door de regering. In hoeverre kan hierdoor onnodige bureaucratie ontstaan?

2.7.1 Leerroutes

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering ervoor gekozen heeft de systematiek van leerroutes zo gedetailleerd voor te schrijven. Waarom is er niet voor gekozen de regie en beleidsvrijheid meer bij gemeenten te beleggen en het wettelijk kader te beperken tot kwalitatieve eisen, zoals de keuze voor wettelijke erkende opleidingen? Het risico van de gekozen systematiek is ook dat allerlei nieuwe afbakeningsvragen ontstaan. Deze leden wijze bijvoorbeeld op de vraag van Cedris naar de status van praktijkleren. Welke ruimte is er voor gemeenten om de routes naar eigen inzicht verder in te vullen?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom in het wetsvoorstel het volgen van de onderwijsroute en de zelfredzaamheidsroute gelijkgeschakeld wordt met het afleggen van het inburgeringsexamen. In hoeverre doet dit recht aan het uitgangspunt dat van inburgeraars in eerste instantie verwacht wordt dat zij het inburgeringsexamen halen en dat in tweede instantie alternatieven daarvoor beschikbaar zijn? En, voor zover al van gelijkwaardige routes sprake is, kan de zelfredzaamheidsroute als regulier alternatief in plaats van uitzondering ten opzichte van het examen en de onderwijsroute gezien worden? Kan de regering ook aangeven hoe de verdeling van de inburgeraars over de drie trajecten naar verwachting ongeveer zal uitvallen?

De leden van de SGP-fractie hadden de keuze voor het systeem van leerroutes zo begrepen dat daarmee kan worden voorzien in maatwerk en intensiteit. Deze leden vragen waarom in het wetsvoorstel daarenboven nog gesproken wordt van het vaststellen van de intensiteit van de leerroute. Waarom wordt dan niet in algemene zin bepaald dat gemeenten een leerroute met de juiste intensiteit vaststellen, zonder specifieke routes te benoemen? Meer specifiek vragen deze leden wat bedoeld is met het vaststellen van de intensiteit van het participatieverklaringstraject. In hoeverre kan zelfs bij dat korte traject nog weer allerlei variatie in intensiteit ontstaan?

De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat de aanduiding van de leerroutes in het wetsvoorstel niet consistent is. In artikel 9, eerste lid, lijkt het schakeltraject als alternatieve aanduiding voor de onderwijsroute te gelden, waardoor deze bepaling afwijkt van het bepaalde in artikel 6, eerste lid. Deze leden vragen een nadere toelichting van de regering.

2.7.1.1 B1-route

De leden van de VVD-fractie vinden het van groot belang dat nieuwkomers volwaardig kunnen gaan meedoen in de samenleving en zijn daarom positief over het uitgangspunt dat inburgeringsplichtigen de B1-route volgen. Deze leden lezen dat het binnen de B1-route mogelijk is om het niveau (op bepaalde onderdelen) af te schalen naar A2 wanneer sprake is van een aanzienlijke inspanning die niet zou resulteren in het behalen van de examens op B1-niveau. Deze leden kunnen zich voorstellen dat het in uitzonderlijke gevallen nodig kan zijn om op onderdelen af te schalen, maar tegelijkertijd zijn zij er stellig van overtuigd dat alles op alles moet worden gezet om het B1-niveau te bereiken. Kan de regering uitgebreider toelichten wanneer sprake zou zijn van een aanzienlijke inspanning? Wie beslist hierover en wat zijn vervolgens de gevolgen van afschaling naar A2 voor de financiering van de gemeente? Hoe wordt voorkomen dat een gebrek aan kwaliteit van de taallessen en/of gebrek aan de juiste begeleiding debet is aan de afschaling, in plaats van de capaciteiten van de inburgeraar? Welke normen heeft de regering op dit moment in gedachten bij invulling van de algemene maatregel van bestuur (AMvB)? Kan de regering uiteenzetten of, en zo ja welke, prikkels in het systeem zitten om over te gaan tot afschaling? Kan de regering aangeven of het mogelijk is een positieve prikkel in te bouwen om niet onnodig af te schalen naar A2 door het aantal behaalde B1 diploma’s mede bepalend te laten zijn voor de prestatiebekostiging? Is de regering bereid om de AMvB in voorhangprocedure aan deze Kamer aan te bieden? Begrijpen deze leden het goed dat afschaling pas kan na 1,5 jaar omdat voor die tijd nog een termijn loopt om te schakelen tussen routes?

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een goede stap dat taalniveau B1 de standaard wordt bij de inburgering. Het spreken van de taal is onmisbaar om mee te doen in onze samenleving. Tegelijk is deze taaleis wel stevig, ook vergeleken met andere EU-landen. En het is wel een behoorlijk ambitieus streven dat nieuwkomers binnen drie jaar over een schriftelijke taalvaardigheid in het Nederlands beschikken die die hoger is dan van Nederlandse havoleerlingen wordt vereist als zij na vijf jaar onderwijs eindexamen doen in een vreemde taal. Kan de regering nader ingaan op de haalbaarheid van deze taaleis? Hoeveel deelnemers aan de B1-route zullen naar de verwachting van de regering moeten overstappen naar niveau A2, omdat niveau B1 niet bij hun capaciteiten past? En naar de Z-route? Met welk percentage deelnemers per leerroute wordt rekening gehouden? Kan de regering dat inschatten op basis van de huidige situatie? En wil de regering de mogelijkheid bieden om taalniveau A2 vast te leggen in het PIP, als uit de intake blijkt dat dit het maximaal haalbare is?

De leden van de SP-fractie constateren dat de Raad van State vraagtekens zet bij het verhogen van de taaleis van A2 naar B1. Ook vanuit de arbeidsmarkt wordt kritisch gekeken naar het verhogen van deze eis. Kan de regering aangeven hoe waarschijnlijk het is dat inburgeraars zullen slagen binnen de gestelde 3 jaar nu het niveau is opgeschaald? En klopt het dat Nederlandse Havoleerlingen in Nederland die hun eindexamen in Duits, Frans of Spaans doen dit ook op B1 niveau moeten halen? Zo ja, vindt de regering het logisch dat er van inburgeraars wordt verwacht dat zij dit niveau zullen halen? Zal de combinatie van de slaagplicht voor het inburgeringsexamen en de verhoging van het vereiste taalniveau er niet voor zorgen dat nieuwkomers in Nederland pas veel langer na binnenkomst toegang krijgen tot de arbeidsmarkt dan in andere EU-lidstaten? In artikel 12 wordt genoemd dat de inburgeraar zal worden beoordeeld op «aanzienlijke inspanningen». Wat dit precies betekent wordt later nog bepaald, maar kan de regering wel al toezeggen dat er bij het opstellen van het begrip «aanzienlijke inspanningen» rekening wordt gehouden met het feit dat het proces tot inburgering zwaar kan wegen bij de inburgeraar en dat het opschalen van de taaleis naar B1 ervoor kan zorgen dat het inburgeringsproces voor inburgeraars die meer moeite hebben met het leren van de taal voor een zware periode kan zorgen?

De leden van de SGP-fractie vinden de aanduiding B1-route ongelukkig voorkomen. In de eerste plaats omdat de route blijkens het wetsvoorstel niet enkel gericht is op taalbeheersing, maar ook op kennis van de maatschappij. Deze leden kunnen de toelichting op dat punt daarom niet volgen. Ten tweede suggereert het reserveren van het taalniveau B1 voor een bepaalde route dat dit op anderen bij voorbaat niet van toepassing is, terwijl de regering in het nader rapport juist heeft betoogd dat zij deze norm zoveel en zo lang mogelijk voor alle inburgeraars als ideaal wil laten gelden. Deze leden vragen een toelichting op de gemaakt keuze. Waarom zou een term als examenroute en de term inburgeringsexamen als titel boven het betreffende wetsartikel niet veelmeer voor de hand liggen?

2.7.1.2 Onderwijsroute

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering de opvatting deelt dat praktijkleren een zeer geschikte route is voor kwetsbare werkenden en werkzoekenden en dat dit ook voor (jonge) asielstatushouders zonder startkwalificatie een kansrijke route is. Is deze mogelijkheid ook in het nieuwe stelsel aanwezig en hoe kan de regering bevorderen dat die ten volle wordt benut?

De leden van de SGP-fractie constateren dat het onduidelijk is waarom de regering ervoor kiest de onderwijsroute nader te definiëren als taalschakelroute. Hierdoor lijkt niet alleen de module arbeidsmarkt weg te vallen, maar ook het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving, terwijl dat blijkens de toelichting kennelijk ook onderdeel zou moeten uitmaken van het taalschakeltraject. Op vergelijkbare wijze als bij de B1-route geldt dat de onderwijsroute meer omvat dan het aspect taal en dat zou volgens deze leden ook uit de aanduiding moeten blijken. Deze leden hebben de indruk dat de aanduiding taalschakeltraject kan vervallen.

De leden van de SGP-fractie vragen wat de regering precies bedoelt met de aanduiding beroeps- en universitair onderwijs. Deze leden vragen dit in het licht van de geldende onderwijswetgeving, waarin juist het onderscheid tussen mbo en hoger onderwijs leidend is.

2.7.1.3 Z-route

De leden van de VVD-fractie zijn het met de regering eens dat het van groot belang is dat iedereen zo zelfredzaam mogelijk moet zijn in de Nederlandse maatschappij. Deze leden zijn dan ook positief over de urennorm waarmee veel tijd wordt gestoken in het zelfredzaam maken van inburgeringsplichtigen met een lage leerbaarheid. Deze leden vragen zich wel af hoe het eindigen van de Z-route overgang kan vinden in begeleiding naar werk als de ingeburgerde een participatiewetuitkering ontvangt. Hoe kan een gemeente ervoor zorgen dat de begeleiding «warm» kan worden overgedragen – mede met oog op het verplicht passend aanbod – om te zorgen dat de ingeburgerde niet uit beeld raakt maar begeleid zal worden naar werk? En kan de regering voorts toelichten wat het volbrengen van de Z-route zonder het behalen van A2-niveau betekent voor een bijstandsgerechtigde die ook aan dit taalniveau moet voldoen?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de term zelfredzaamheidsroute volgens de regering de meest adequate typering van dit traject zou zijn. Deze leden constateren dat het onderscheidende van deze leerroute niet is dat alleen deze groep zelfredzaam zou moeten worden en die indruk zou ook niet moeten ontstaan, want die doelstelling geldt voor alle inburgeraars. Kenmerkend is eerder de intensievere begeleiding die deze inburgeraars krijgen. Deze leden vragen eveneens waarom naast participatie de kennis van de Nederlandse maatschappij ontbreekt in het voorgestelde artikel 9.

2.7.2 Participeren: kennis van kernwaarden en arbeidsmarkt

De leden van de ChristenUnie-fractie onderstrepen het grote belang van culturele inburgering. Het is cruciaal dat nieuwkomers niet alleen in sociaal en economisch, maar ook in mentaal opzicht inburgeren in onze samenleving en onze rechtstaat en vrijheden omarmen. In een eerdere motie hebben deze leden de regering gevraagd om te bevorderen dat alle gemeenten de best mogelijke culturele inburgering aanbieden en daartoe een adequaat aanbod realiseren. Hiervoor zijn intensieve trajecten van groot belang, met veel contactmomenten, dialoog met andere mensen en kennismaking met onze maatschappelijke instituties en organisaties. In het wetsvoorstel is opgenomen dat één excursie of maatschappelijke activiteit deel moet uitmaken van het Participatieverklaringstraject. Deze leden vragen of dit naar het oordeel van de gemeente afdoende is en welke mogelijkheden er nog meer zijn om culturele inburgering en waardenoverdracht te bevorderen.

2.7.2.1 Participatieverklaringstraject

De leden van de VVD-fractie vinden het van groot belang dat nieuwkomers de vrije en democratische waarden in Nederland leren kennen en omarmen. Zij zien het participatieverklaringstraject dan ook als zeer belangrijk onderdeel van het inburgeringstraject. Deze leden zijn benieuwd naar de kernwaarden die aan bod komen in het inburgeringstraject. Wordt hierbij (voldoende) aandacht besteed aan fundamentele vrijheden, zoals gelijkheid ongeacht geslacht, afkomst, seksuele geaardheid en religie? Komen inburgeringsplichtigen bijvoorbeeld in aanraking met anders geaarden, bijvoorbeeld door een kennismaking met het COC? Wordt actief aandacht besteed aan de strafbaarheid van eergerelateerd geweld, het bestrijden van antisemitisme en het bevorderen van het respecteren van de vrijheid van godsdienst? En indien dit overgelaten wordt aan de gemeenten, welke doelen worden aan hen meegegeven en hoe kan de regering garanderen dat er afdoende kennis wordt gemaakt met en begrip wordt gekweekt voor deze diversiteit in Nederland?

De leden van de VVD-fractie vragen of het, nu het Participatieverklaringstraject pas twee jaar later hoeft te worden afgerond dan thans het geval is, raadzaam zou zijn te verplichten dat in de brede intake op een basale wijze de kernwaarden worden doorgenomen, zodat een inburgeraar niet te laat voor het eerste van onze belangrijke normen hoort?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bereid is in de participatieverklaring niet alleen zoals momenteel het geval is op te schrijven dat de statushouder de verschillende waarden en rechten zou moeten respecteren, maar ook dat deze ze zou moeten onderschrijven en daarnaast ook afstand zou moeten doen van zaken die het tegenovergestelde zijn van zelfbeschikking zoals onderdrukking, huwelijksdwang en geweld binnen een relatie? Inburgeraars die hier geen afstand van willen doen kunnen wat deze leden betreft niet inburgeren in Nederland en dus nooit Nederlander worden of een permanente verblijfsstatus krijgen.

2.7.2.2 Module Arbeidsmarkt & Participatie

De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat een inburgeraar in de Module Arbeidsmarkt & Participatie (MAP) niet toekomt aan het opdoen van werkervaring omdat dit «onder het niveau» zou zijn van het beroep dat in het land van herkomst werd uitgeoefend, maar waarvoor de opleidingspapieren nu niet voldoende zijn? Deelt de regering de mening dat het opdoen van werkervaring op zich al zeer waardevol kan zijn op welk niveau dan ook, om de taal te leren en op weg te komen in de samenleving?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de nieuwe Wet inburgering er rekening mee houdt dat het voor inburgeraars net zo belangrijk is om de taal en onze samenleving te leren kennen als dat het is om de werking van onze arbeidsmarkt te leren kennen. Daarnaast is het belangrijk om, als het economisch even tegenzit, te weten hoe iemand aanspraak kan maken op bepaalde sociale voorzieningen. Wordt dit meegenomen in deze module? En wordt er tijdens deze module ook geleerd wat in Nederland het sociale aspect is van een baan en hoe verhoudingen liggen tussen werkgever en werknemer en de verhoudingen tussen werknemers onderling? Net zo belangrijk is het volgens deze leden dat deze module inburgeraars leert over hun rechten op de arbeidsmarkt en het belang van vereniging in een vakbond. Gaat dit eveneens onderwezen worden in de module?

De leden van de SP-fractie constateren dat mensen die aanspraak kunnen maken op de onderwijsroute, zoals genoemd in artikel 8, uitgesloten worden van deze module. Op zich een logische keuze want deze mensen krijgen kennis over het functioneren van de arbeidsmarkt en oriëntatie richting een baan mee tijdens hun opleiding. Heeft de regering ook nagedacht wat er gebeurt met een inburgeraar wanneer de opleiding niet wordt afgemaakt? Kan er niet beter gekeken worden naar een mogelijkheid om deelnemers van de onderwijsroute een deel van de MAP te onderwijzen tijdens het traject? Van deelnemers aan de onderwijsroute wordt tenslotte verwacht dat ze tijdens deze route rond kunnen komen van een uitkering of baan.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (ONA) vervangen wordt door de MAP. Liggen daar inhoudelijke keuzes aan ten grondslag? Zo niet, dan kan het wellicht een goed uitgangspunt zijn niet onnodig te grossieren in nieuwe aanduidingen.

2.7.3 Ontheffing van de inburgeringsplicht

De leden van de VVD-fractie lezen dat het mogelijk is om bijvoorbeeld in medische gevallen een gedeeltelijke ontheffing aan te vragen. Deze leden vragen zich af of naast een gedeeltelijke ontheffing ook een tijdelijke ontheffing tot de mogelijkheden behoort indien de medische belemmering daarom vraagt. Of ligt het daarbij voor de hand dat sprake is van een verlenging van de inburgeringstermijn aangezien de inburgeringsplichtige niets te verwijten valt?

De leden van de D66-fractie hebben begrip voor het feit dat inburgeringsplichtigen met een beperking vrijgesteld kunnen worden. Tegelijkertijd achten deze leden het wenselijk dat zoveel mogelijk mensen – ongeacht hun eventuele beperkingen – een kans krijgen om aan facetten van het inburgeringstraject mee te doen. Hoe wordt gegarandeerd dat er ook voor deze groep maatwerk wordt geleverd? Is dit ook voor kleine gemeenten goed te doen? In hoeverre acht de regering het wenselijk dat regionale sociale werkvoorziening (SW)-bedrijven hierbij een rol gaan spelen?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten welk inhoudelijk kader geldt bij de beoordeling van het criterium dat inburgering uiterst moeilijk is voor betrokkene. Deze leden vragen in hoeverre de toevoeging van dit criterium noodzakelijk is en hoe een subjectieve invulling ervan wordt vermeden.

3. Verhouding tot andere wet- en regelgeving

De leden van de PvdA-fractie constateren dat aan bijstandsgerechtigde inburgeringsplichtige nieuwkomers niet alleen eisen worden gesteld vanuit de Wet inburgering maar ook vanuit de Participatiewet. Dit kan zowel bij de uitvoerders als bij de nieuwkomer leiden tot verwarring. Deze leden vragen of de regering bereid is om bijstandsgerechtigde, inburgeringsplichtige nieuwkomers vrijstelling te verlenen van de «taaleis» in de Participatiewet. De beschikkingen op grond van de Participatiewet zijn een onderdeel van de brede intake en het PIP dat door de gemeente wordt opgesteld. Deze leden vragen de regering of deze beschikkingen door de nieuwe gemeente worden overgenomen als een inburgeringsplichtige nieuwkomer verhuist. Of zal na verhuizing door de nieuwe gemeente een nieuwe intake en nieuw PIP worden opgesteld?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Vreemdelingenwet en de Rijkswet op het Nederlanderschap ook inburgeringsvoorwaarden kennen. Deze leden vragen de regering of een nieuwkomer die heeft voldaan aan de inburgeringsplicht in deze nieuwe wet Inburgering daarmee automatisch heeft voldaan aan alle inburgeringsvoorwaarden in andere wetten.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat in deze nieuwe inburgeringswet de noodzakelijke kosten voor inburgering niet worden vergoed. Nieuwkomers betalen zelf de reiskosten naar een inburgeringscursus, de bijkomende kosten voor kinderopvang, de kosten van een medische keuring voor ontheffing en examenkosten. Deze leden zijn van mening dat deze kosten nieuwkomers niet stimuleren om zo goed mogelijk in te burgeren in Nederland. Deze leden vragen de regering hoe dit zich verhoudt tot internationale wetgeving als het gaat om integratie van vluchtelingen.

3.1 Nationale regelgeving

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering een schematisch overzicht kan geven van alle elementen die nog in lagere regelgeving zullen worden uitgewerkt. Ook vragen deze leden of de regering kan toezeggen dat de betrokken partijen (zoals gemeenten) goed worden betrokken bij de AMvB’s die hiertoe zullen worden opgesteld, aangezien veel van de voor hen relevante onderwerpen nog uitgewerkt dienen te worden.

3.1.1 Wet kinderopvang

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering erkent dat het in het belang is van kinderen van inburgeraars om ook zo snel mogelijk de taal te leren en in het geval van kinderen onder de vijf, zij een zeer groot risico hebben met een taalachterstand aan de start van de basisschool te verschijnen. Hoe wordt gestimuleerd dat zij in alle gevallen gebruik maken van het VVE aanbod van gemeenten? Kan dit standaard worden besproken in de brede intake bij inburgeraars met kinderen? Is de regering bereid haar standpunt ten aanzien van de motie van de leden Becker en Heerma te heroverwegen en in dit wetsvoorstel een verplichting op te nemen voor inburgeraars om hun kinderen gebruik te laten maken van de Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE)? 12

4. Uitvoerings- en handhavingsaspecten

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in dit wetsvoorstel de kwaliteit van taalonderwijs onvoldoende is geborgd. Deze leden lezen dat Blik op Werk de criteria voor taalaanbieders de afgelopen jaren heeft aangescherpt. Desondanks publiceerde Volkskrant dit jaar over miljoenenfraude door malafide taalaanbieders. De fraude bij het taalonderwijs aan nieuwkomers is afgelopen jaar vaak onder de aandacht gebracht. Deze leden vragen de regering of zij onafhankelijk advies heeft ingewonnen over de vormgeving van toekomstbestendig toezicht in deze nieuwe inburgeringswet. Deze leden vragen de regering of zij meer inzicht kunnen geven in het huidige toezichtskader en in het nieuwe toezichtskader voor inburgering. Taalaanbieders pleiten voor een heldere scheiding tussen het vaststellen van het toezichtskader voor inburgering door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en het uitvoeren van het feitelijke onderzoek door Blik op Werk. Deze leden vragen de regering hoe zij de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Blik op Werk verdelen als het gaat om toezicht op de kwaliteit van taalonderwijs zien. Deze leden vragen ook waarom de regering vertegenwoordigers van taalaanbieders geen formele rol geeft in de governancestructuur van Blik op het Werk.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat Blik op Werk ook in de nieuwe Wet inburgering te weinig bevoegdheden heeft om te zorgen dat slecht presterende taalaanbieders hun keurmerk verliezen. Deze leden vragen de regering hoe zij ervoor zorgt dat malafide taalaanbieders eerder worden gestopt. Waarom speelt de Inspectie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) of de Inspectie SZW hierin geen rol? Is de regering bereid om DUO wettelijk te verplichten om bepaalde gegevens te delen met Blik op Werk? DUO zou dan bijvoorbeeld het signaal afgeven indien voor één inburgeraar voor eenzelfde periode facturen ingediend worden door verschillende taalaanbieders. Deze leden vragen de regering op welke manier gemeenten en DUO samen kunnen werken om de kwaliteit van taalonderwijs te verbeteren? Welke mogelijkheden hebben DUO en gemeenten om informatie rondom inburgering uit te wisselen?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de G4 om een meldpunt in te richten bij gemeenten waar inburgeraars hun klachten kunnen deponeren. De leden vragen of de regering dit voorstel steunt.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering heeft gekozen voor financiële sancties als de inburgering niet goed en tijdig verloopt. De leden steunen de oproep van onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en ACVZ om te belonen bij succesvolle inburgering in plaats van sanctioneren als het niet goed loopt. De leden vragen de regering waarom in het wetsvoorstel niet gekozen is voor belonen in plaats van sanctioneren.

De leden van de PvdA-fractie lezen in de wetsevaluatie en andere onderzoeken dat de overgrote meerderheid van de inburgeringsplichtigen zeer gemotiveerd is om in te burgeren. De leden vragen de regering of bekend is met de onderzoeken waaruit blijkt dat het dreigen met sancties averechts werkt en onnodig stress veroorzaakt.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een keuringsarts een asielstatushouder op medische gronden kan ontheffen uit de inburgeringsplicht. Een keuringsarts kan bij een getraumatiseerde asielstatushouder met psychische problemen lastig bepalen of deze klachten ook op lange termijn moeten leiden tot ontheffing van de inburgeringsplicht. Deze leden vragen de regering of zij samen met keuringsartsen nieuwe maatregelen wil opstellen als het gaat om het, eventueel tijdelijk, ontheffen van de inburgeringsplicht vanwege ernstige psychische problemen? Deze leden vragen de regering of DUO bij de beoordeling van een aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht op medische gronden, mag afwijken van het onafhankelijke advies van een keuringsarts. Zo ja, op welke gronden?

4.1 Informatievoorziening

De leden van de VVD-fractie vragen of een integrale digitale database zal worden aangelegd waarmee het dossier van de statushouder voor de verschillende instanties is in te zien. Zo ja, op welke wijze en zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de aangekondigde wetgeving van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt verwacht om knelpunten in gegevensuitwisseling in het sociaal domein weg te nemen wordt verwacht. Wat betekent het voor de uitvoering van de nieuwe inburgeringswet als deze wet later in werking zal treden?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom de gegevensuitwisseling met de IND niet onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel valt. Is het niet cruciaal voor zowel het verblijfsrecht (dat afhangt van de vraag of iemand al dan niet aan de inburgeringsplicht heeft voldaan) als de inburgeringsplicht (die afhangt van de verblijfsstatus) dat tijdige en pro-actieve gegevensuitwisseling ook in dit wetsvoorstel gewaarborgd is?

4.2 Handhaving

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de intake wordt vormgegeven. Een financiële sanctie bij afwezigheid van de inburgeraar tijdens de verschillende fases van het traject kan ervoor zorgen dat inburgeraars betrokken blijven tijdens het hele traject. Toch hebben deze leden er vragen over. Zo wordt in artikel 14 van het wetsvoorstel gesteld dat bij meermaals uitblijven van de inburgeraar de brede intake wordt gedaan in afwezigheid van de inburgeraar zelf. Hoe ziet de regering dit voor zich? Denkt de regering dat het voor een inburgeraar wenselijk is dat een intake zonder zijn aanwezigheid wordt verricht?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven wat voor eisen er aan een college worden gesteld om bij uitblijven van de inburgeraar in deze stap van het traject er toch voor te zorgen dat een inburgeraar mee gaat doen met het traject en gemotiveerd wordt om het traject te doorlopen. Kan de regering aangeven welke eisen er worden gesteld aan het college wanneer de inburgeraar tijdens andere fases van het traject niet meer komt? Hoe moet het college ervoor zorgen dat de inburgeraar tijdens het traject gemotiveerd wordt om het traject te voldoen?

4.2.1 Handhaving door de Minister van SZW en door de gemeente

De leden van de VVD-fractie vragen of het juist is dat de gemeente ook als handhavend instrumentarium de verlenging van het ontzorgingstraject zou kunnen inzetten, als een inburgeraar onvoldoende voortgang laat zien op gemaakte afspraken. Hoe wijst de regering de gemeenten actief op deze mogelijkheid?

4.2.2 Hoogte van de boetes

De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet conform de motie van de leden Becker en Heerma (over niet vrijblijvende afspraken met gemeenten over onder andere een boete voor inburgeraars die verwijtbaar niet goed meewerken aan hun eigen inburgering), gekozen is om naast maximum boetebedragen ook minimum boetebedragen vast te leggen.13 Zo zou immers worden voorkomen dat gemeenten ervoor kiezen nooit boetes op te leggen of hele lage boetes op te leggen bij inburgeraars die willens en wetens onbereidwillig zijn. Dat hier geen boete op zou volgen zou volgens de aangenomen motie geen optie mogen zijn.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het voor de hand zou liggen om de hoogte van de boetes te kunnen laten variëren per gemeente. Deze leden vinden het begrijpelijk dat gemeenten gelegenheid moeten hebben om maatwerk te kunnen leveren bij het opleggen van de boete, maar dat geldt niet zozeer voor het vaststellen van het maximum.

4.2.3 Gevolgen niet tijdig voldoen aan het PVT voor lening

De leden van de VVD-fractie vragen welke gevolgen er nog wel zijn als een inburgeraar niet tijdig voldoet aan het participatieverklaringstraject (PVT).

5. Doenvermogen

De leden van de VVD-fractie zijn positief over de constateringen dat het nieuwe inburgeringsstelsel beter aansluit op het doenvermogen van inburgeringsplichtigen. Deze leden vinden het van groot belang dat inburgeringsplichtigen op soepele wijze met inburgering aan de slag kunnen om zo, zo snel mogelijk zelf de regie over het leven te kunnen pakken. Wel delen deze leden de bezorgdheid van DUO rond de toeslagen. Zij zijn van mening dat het huidige toeslagenstelsel door hier gewortelde Nederlanders al als zeer complex kan worden ervaren en vragen zich af hoe inburgeringsplichtigen hierop worden voorbereid. Deze leden maken zich met name zorgen over de inkomensafhankelijke toeslagen die bij een stijgend inkomen – wat in de lijn der verwachting ligt – gedeeltelijk terugbetaald moeten worden. Kan de regering toelichten hoe voorkomen wordt dat deze groep hierdoor in problemen komt?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de VNG vreest dat het wetsvoorstel niet leidt tot en verbetering met betrekking tot het doenvermogen van nieuwkomers, aangezien er toch weer veel partijen betrokken zijn en het inburgeringstraject uit veel verschillende onderdelen bestaat. Dit terwijl het juist van groot belang is dat het traject voor nieuwkomers begrijpelijk en overzichtelijk is, want dat is precies waar het nu vaak aan schort en wat tot problemen leidt. Kan de regering nader ingaan op deze zorgen van de VNG en op het doenvermogen van inburgeringsplichtigen?

6. Gevolgen voor regeldruk

Over dit hoofdstuk zijn door geen van de fracties vragen gesteld.

7. Financiële gevolgen

De leden van de SP-fractie constateren dat ook in de nieuwe wet wordt gesteld dat inburgeraars geld moeten lenen om hun opleidingen te kunnen volgen. Volgens de memorie van toelichting worden inburgeraars die gebruikmaken van de onderwijsroute zelfs aangewezen op een uitkering of werk. Waarom worden inburgeraars in de onderwijsroute aangewezen op een baan terwijl ze nooit hebben kunnen participeren tijdens de module arbeidsmarkt en participatie? Waarom kiest de regering er opnieuw voor om mensen te laten lenen voor hun inburgeringstraject? Waarom kiest de regering niet voor de minder omslachtige manier van het in eigen hand nemen van de lessen in het traject zodat de lening en het in dienst nemen van scholen niet aan de orde is? Waarom wordt er op deze lening ook een rente toegevoegd, zoals benoemd in artikel 21 van het wetsvoorstel? Deelt de regering de mening dat dit voor een nog grotere drempel zorgt voor inburgeraars die de Nederlandse samenleving betreden? Kan de regering aangeven wat de verwachte schuld is waarmee een inburgeraar de Nederlandse samenleving betreedt?

De leden van de PvdA-fractie vragen aan de regering welke berekening is gedaan om de gemeentelijke budgetten voor maatschappelijke begeleiding vast te stellen. Wat is het gemeentelijke budget voor maatschappelijke begeleiding voor één asielstatushouder? Deze leden vragen ook welke bedragen per leerroute worden gehanteerd voor het vaststellen van de gemeentelijke budgetten (specifieke uitkering). Als de verschillende leerroutes verschillende effecten hebben op de kosten en budgetten van gemeenten, hoe voorkomt de regering dan dat gemeenten hierdoor gestimuleerd worden om inburgeraars de goedkoopste leerroute aan te bieden?

De leden van de PvdA-fractie steunen de keuze van de regering om het inkopen van inburgeringstrajecten voor een deel van de nieuwkomers te beleggen bij de gemeenten. Deze leden zien echter wel risico’s als het gaat om de aanbestedingen. Deze leden vragen de regering hoe zij voorkomt dat er een race naar beneden ontstaat als het gaat om de prijs en kwaliteit van taalonderwijs en inburgeringstrajecten. De leden vragen de regering hoe zij een reële prijs voor de inkoop van inburgeringstrajecten zal waarborgen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering ook welke bijdrage overheidsinstellingen kunnen leveren aan het praktijkdeel van de inburgering. Is de regering bereid om binnen de overheid werkervaringsplaatsen voor nieuwkomers beschikbaar te stellen in het kader van inburgering?

7.1 Verdeelsystematiek Specifieke Uitkering inburgeringsvoorzieningen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de verdeling van de middelen als vertrekpunt de inputfactoren heeft, waarbij rekening wordt gehouden met gemeenten die een relatief grote inburgeringsopgave hebben. Kan de regering nader toelichten over welke inputfactoren wordt gesproken en wanneer sprake is van een relatief grote inburgeringsopgave? Is dit met name kwantitatief of heeft dit ook kwalitatieve elementen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat bij de verdeling van de middelen op termijn gebruik wordt gemaakt van prestatiebekostiging met een ingroeimodel. Deze leden vinden het goed dat gemeenten met goede inburgeringsresultaten daarvoor worden beloond en dat gemeenten zo worden geprikkeld om inburgeringsplichtigen zo goed mogelijk te laten inburgeren. Deze leden lezen daarbij dat het niveau waarop de inburgeringsplichtige zijn diploma haalt geen rol speelt en zij vragen zich af of daarmee geen prikkel in het systeem komt dat kan leiden tot voortijdig afschalen van het niveau. Zeker met het oog op de nog niet uitgekristalliseerde definitie van aanzienlijke inspanning zoals bedoeld in het B1-traject.

8. Monitoring en evaluatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat het creëren van een solide basis en een adaptief stelsel van belang is om het inburgeringsproces te kunnen verbeteren. Deze leden zijn positief over dit uitgangspunt en delen de mening dat een grondige evaluatie noodzakelijk is om dit te kunnen realiseren. Deze leden vragen de regering dan ook of deze bereid is om het plan van aanpak voor de monitoring en evaluatie met de Kamer te delen.

9. Advies en consultatie

9.1 Raad voor Openbaar Bestuur, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Divosa en gemeenten

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan aangeven of de VNG ook bij dit uiteindelijke wetsvoorstel van oordeel is dat dit voor gemeenten onuitvoerbaar is, zoals te lezen staat in de memorie van toelichting. Aangezien gemeenten dé cruciale partij zijn in het nieuwe stelsel, roept het veel vragen op als de koepel van gemeenten aangeeft dat de wet onuitvoerbaar zou zijn. Op welke punten is de regering de gemeenten tegemoetgekomen? Welke lessen zijn in dit traject geleerd uit eerdere decentralisaties? Kan de regering nader ingaan op het bezwaar van de VNG tegen de prestatiebekostiging en de toereikendheid van het budget? En kan de regering garanderen dat gemeenten de uitvoering van de wet zoals die nu uiteindelijk voorligt voortvarend ter hand zullen nemen?

9.1.1 Regierol gemeenten algemeen
9.1.1.1 Verhouding tussen taken van gemeenten en taken van andere partijen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering de constatering van de VNG en gemeenten -dat zij zelf in staat moeten worden gebracht om te bepalen wanneer en hoe de logistiek van de leerbaarheidstoets wordt georganiseerd- terecht vindt. Tegelijkertijd staat onder paragraaf 2.5.3 dat deze overgang alleen op termijn en onder voorwaarden zou plaatsvinden. Deze leden zijn van mening dat de regering daarmee vooruitloopt op het onderzoek en vinden dit onverstandig en onwenselijk. Deze leden vernemen graag op welke termijn en onder welke voorwaarden de regering voornemens is om de regie over te dragen. Eveneens vragen deze leden de regering of een wijziging van de AMvB die dit zou regelen voor goedkeuring naar de Tweede Kamer wordt gestuurd met inbegrip van alle relevante informatie op basis waarvan een dergelijk besluit zou worden genomen.

9.1.2 Financiering
9.1.2.1 Prestatiebekostiging

De leden van de Groenlinks-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de resultaten die gemeenten behalen met de uitvoering van hun inburgeringstaken voor een deel gaan meewegen in de verdeling van de beschikbare middelen. De regering stelt dat dit systeem de gemeenten beloont met goede prestaties.14 Voornoemde leden zien deze beredenering, mede gelet op de bezwaren van de VNG op dit punt, als problematisch. Deze leden vragen zich sterk af of de prestatiebeloning niet zal leiden tot een perverse prikkel, waarbij gemeenten de voorkeur zullen hebben om «rendabele, leerbare» asielstatushouders te begeleiden. Ziet de regering dit risico ook? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ondervangt de regering dit risico? De afgelopen jaren hebben wat deze leden betreft bewezen dat markwerking en prestatiedruk niet de manier zijn om effectieve integratie te bevorderen. De regering lijkt dat met deze nieuwe inburgeringswet gedeeltelijk te erkennen, maar blijft toch tussen publieke facilitering en marktwerking inhangen. Deze leden vinden dat een gemiste kans. Kan de regering derhalve aangeven waarom de prestatiebekostiging weliswaar verlaagd wordt, maar niet afgeschaft? Deelt de regering de mening dat indien de regierol aan gemeenten wordt gelaten en zij aangeven niet voor deze prestatiebekostiging zijn, dit zwaar meegewogen moet worden bij het verdere gesprek hierover? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zou dit kunnen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe mogelijk wordt gemaakt dat gemeenten die partijen kunnen contracteren die het best in staat zijn om in partnerschap met gemeenten en elkaar de beste en meest duurzame inburgering te leveren? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting op dit punt. En hoe wordt voorkomen dat aanbestedingsregels daarbij niet onnodig in de weg gaan zitten?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier de regering kan borgen dat publieke taalscholen die nog onder de huidige wet vallen niet omvallen of stoppen voordat de nieuwe inburgeringswet van kracht wordt.

9.1.3 Maatschappelijke begeleiding

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over ontwikkelingen betreffende de maatschappelijke begeleiding. Voornoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat de inhoud van de maatschappelijke begeleiding wordt gewijzigd. De component «hulp bij het starten van de inburgering» wordt in het nieuwe stelsel onderdeel van het PIP van de asielstatushouders. Dit geldt grotendeels ook voor de component «het stimuleren van participatie en integratie».15 Deze leden delen de mening van deskundigen dat maatschappelijke begeleiding van grote waarde is voor integratie en wezenlijk verschilt van casemanagement. Deze leden vinden het teleurstellend dat de regering kiest voor een verkapte bezuiniging op maatschappelijke begeleiding door het verlagen van het ambitieniveau. Dit gaat in tegen de motie van de leden Van den Berge en Paternotte.16 Is de regering bereid deze alsnog uit te voeren en ambitieniveau en budget voor maatschappelijke begeleiding te verhogen?

De leden van de GroenLinks-fractie geloven in maatschappelijke begeleiding op maat als manier om nieuwkomers te helpen hun weg te vinden in de Nederlandse samenleving. Wat zijn je rechten en plichten in Nederland? Hoe vind je een baan? Hoe ontwikkel je een sociaal netwerk? Deze leden zouden graag zien dat zelflerende mentorgroepen, waarin peer-to-peer learning onder begeleiding van een facilitator wordt bevorderd, mogelijk maakt. Dat is veel effectiever dan een meerkeuze-examen vol stereotyperende en tenenkrommende vragen. Weten wie Willem van Oranje is helpt je geen baan vinden, behalve als je docent geschiedenis wil worden. Deze leden vernemen op dit idee gaarne een reactie van de regering.

De leden van de GroenLinks-fractie missen in de voorstellen aandacht voor praktijkleren. Praktijkleren biedt deelnemers de mogelijkheid tijdens het werk en eventueel gecombineerd met lessen, een praktijkverklaring, mbo-certificaat of mbo-diploma te halen. In samenwerking met het mbo zetten steeds meer (gemeentelijke) werkbedrijven deze route in. Praktijkleren blijkt zeer geschikt voor kwetsbare werkenden en werkzoekenden. Ook voor jonge statushouders zonder diploma’s c.q. startkwalificatie is het een kansrijke route om tijdens het werk te worden opgeleid. Kan de regering aangeven hoe zij, in samenspraak met het departement van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de meerwaarde van deze (vervolg)leerweg beoordeelt en hoe gemeenten, in samenwerking met mbo-instellingen, daarop kunnen voorsorteren als maatwerkonderdeel van het integratieaanbod?

De leden van de GroenLinks-fractie brengen onder de aandacht dat medio vorig jaar de SER constateerde dat het in het op handen zijnde inburgeringsstelsel ontbrak aan voldoende aandacht voor de aansluiting met werkgevers. Zonder banen en zonderondersteuning van werkgevers komen statushouders niet duurzaam aan het werk. In de verkenning «Integratie door werk» adviseerde de SER dat de 35 arbeidsmarktregio's een samenhangend pakket van voorzieningen zouden bieden om statushouders en werkgevers te ondersteunen.17 Deze leden zijn benieuwd naar de concrete maatregelen die de regering naar aanleiding van bovengenoemd SER-advies heeft genomen. Heeft de regering inderdaad stappen genomen én verankerd om deze samenwerking in de regionale arbeidsmarkten te bevorderen? Zijn deze voldoende om statushouders en werkgevers optimaal te koppelen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-fractie brengen onder de aandacht dat het Hof van Justitie van de Europese Unie enkele jaren geleden uitspraak deed in een zaak aangaande het Nederlandse inburgeringsstelsel.18 In onderhavige wetgeving lijkt het erop dat a) de boete voor het niet (tijdig) behalen van het inburgeringsexamen zelfs hoger ligt dan het eerder gestelde maximum (eerst 1000, nu 1200), b) dat deze boetes herhaaldelijk opgelegd kunnen worden en c) dat er voor een examen betaald moet worden terwijl het behalen ervan geen keuze, maar een verplichting is. Kan de regering toelichten of zij de mening deelt dat deze punten in strijd lijken te zijn met genoemd arrest? Zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat uit de bijlage bij de kabinetsbrief Bestuurlijke afspraken VOI, onderdeel A Financiële afspraken, punt 2 AEF-rapport met financiële knoppen, i, blijkt dat het Andersson Elffers Felix (AEF) met een hoger tolkentarief rekende dan de IND en het COA. Kan de regering toelichten wat de reden hiervan is? Deelt de regering de mening van deze leden dat een verschil van 12 euro per uur relatief groot is? Betekent dit ook dat er een kwaliteitsverschil is tussen de tolken die Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en COA enerzijds en AEF anderzijds inzetten? Zo nee, hoe is het prijsverschil dan te duiden?19 Bij punten ii en iii stelt de regering dat gezinsmigranten gemiddeld een betere taalbeheersing hebben en minder behoefte aan voortgangsgesprekken, en er daarom rekening gehouden wordt met zes voortgangsgesprekken. Vervolgens stelt de regering dat de positie van asielmigranten wezenlijk verschilt. Kan de regering toelichten waarom er dan toch gerekend is met slechts twee extra voortgangsgesprekken (acht) voor asielmigranten? Kan de regering bij onderdeel B Inhoudelijke afspraken n.a.v. de gemeentelijke reacties op de wetsconsultatie, punt 3, aangeven in hoeverre er toezicht plaatsvindt op gemeentelijke objectiviteit bij het geven van al dan geen boete bij ontijdige inburgering? Op welke manier wordt geborgd dat dit toezicht onpartijdig is?

9.4 Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken en VluchtelingenWerk Nederland

9.4.1 Verhoging taaleis naar niveau B1

De leden van de SP-fractie constateren dat de Raad van State vraagtekens zet bij het verhogen van de taaleis van A2 naar B1. Ook vanuit de arbeidsmarkt wordt kritisch gekeken naar het verhogen van deze eis. Kan de regering aangeven hoe waarschijnlijk het is dat inburgeraars zullen slagen binnen de gestelde 3 jaar nu het niveau is opgeschaald? En klopt het dat Nederlandse havoleerlingen in Nederland die hun eindexamen in Duits, Frans of Spaans doen dit ook op B1 niveau moeten halen? Zo ja, vindt de regering het logisch dat er van inburgeraars wordt verwacht dat zij dit niveau zullen halen? Zal de combinatie van de slaagplicht voor het inburgeringsexamen en de verhoging van het vereiste taalniveau er niet voor zorgen dat nieuwkomers in Nederland pas veel langer na binnenkomst toegang krijgen tot de arbeidsmarkt dan in andere lidstaten van de Europese Unie? In artikel 12 wordt genoemd dat de inburgeraar zal worden beoordeeld op «aanzienlijke inspanningen». Wat dit precies betekent wordt later nog bepaald, maar kan de regering wel al toezeggen dat er bij het opstellen van het begrip «aanzienlijke inspanningen» rekening wordt gehouden met het feit dat het proces tot inburgering zwaar kan wegen bij de inburgeraar en dat het opschalen van de taaleis naar B1 ervoor kan zorgen dat het inburgeringsproces voor inburgeraars die meer moeite hebben met het leren van de taal voor een zware periode kan zorgen?

10. Overgangsrecht en inwerkingtreding

De leden van de D66-fractie willen een punt aanstippen over de transitiefase tussen de nieuwe en de oude wet. Er zijn op dit moment lange wachttijden in de asielprocedure, waarbij sommigen langer dan een jaar wachten op de start van hun asielprocedure. Voor nieuwe inburgeraars zal het een groot verschil maken of zij in het oude of het nieuwe systeem van inburgering terechtkomen. Deze leden willen de regering dan ook vragen of het niet verstandig zou zijn als een grotere groep nieuwe statushouders de kans krijgt om volgens het nieuwe stelsel in te burgeren, bijvoorbeeld door na 1 januari 2021 de formele afronding van toekenningen van een asielstatus op te schorten tot 1 juli, dan wel asielzoekers die een positief besluit op hun verzoek tegemoet kunnen zien de vrije keuze geven om nog enkele weken of maanden te wachten of om toe te treden tot het oude systeem. Deze leden achten deze vraag relevant gezien het feit dat de regering zelf hard oordeelt over het oude stelsel van inburgering, en derhalve verwacht kan worden dat het nieuwe stelsel inburgeraars een betere kans geeft op effectieve participatie in de Nederlandse samenleving en daarmee ook lagere sociale lasten op de lange termijn. Voorts vragen deze leden of een dergelijke stop kort voor invoering van het nieuwe stelsel kan helpen voorkomen dat gemeenten nog tot 2025 met inburgeraars uit het oude stelsel te maken hebben. Aansluitend willen deze leden vragen hoe de regering kijkt naar de groep inburgeraars die straks onder drie wetten valt. Heeft de regering de groepen die «tussen-wal-en-schip» vallen kunnen identificeren? En hoe wordt er gezorgd dat deze niet worden achtergelaten?

De leden van de SP-fractie vinden het spijtig dat er niet gekozen is voor een overgangsregeling voor de 2013–2021 inburgeraars. Dit zal leiden tot vertraging, frustratie en veel rechtszaken. Nu zoveel wetenschappelijke onderzoeken en een wetsevaluatie hebben aangetoond dat het huidige inburgeringstelsel niet werkt, is het onredelijk duizenden euro’s aan leningen en boetes te innen. Er wordt wel gezegd dat er meer geld naar gemeenten gaat om de 2013–2021 groep vooruit te helpen, maar wat houdt dit precies in? Is de regering bereid een reparatiewet te maken, zoals de G4 voorstellen?

De leden van de PvdA-fractie vrezen dat nieuwkomers de komende jaren tussen wal en schip zullen vallen. De misstanden als het gaat om malafide taalaanbieders en het gebrek aan toezicht op de inburgering zijn bekend. De nieuwe inburgeringswet treedt pas in juli 2026 in werking. De leden vragen de regering welke maatregelen zij zal nemen om fraude en misstanden te voorkomen tussen nu en juli 2026.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat dit een wetsvoorstel op hoofdlijnen betreft en veel belangrijke regels voor inburgering worden uitgewerkt in de AMvB. Deze leden vragen de regering welke verdere «regels over de inhoud en vormgeving van de maatschappelijke begeleiding» zullen worden opgenomen in de AMvB «Besluit inburgering»? Deze leden vragen de regering of zij deze AMvB voor zal leggen aan de Kamer.

11. Overige vragen

De leden van de SP-fractie vragen hoe de inburgering van mensen uit Turkije is geregeld. Hoe wordt omgegaan met het Associatieverdrag en in hoeverre is deze constructie ook toepasbaar op inwoners uit de Europese Unie? Deelt de regering de mening dat het onwenselijk is dat grote aantallen arbeidsmigranten uit (Oost-) Europa naar Nederland komen zonder enige vorm van inburgering? En wat is er geregeld voor expats? Deelt de regering de mening dat hoogopgeleide kenniswerkers uit landen als de Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland net zo goed moeten inburgeren? Hoe voorkomt de regering anders het ontstaan van «expat-enclaves» en «Polendorpen» met gemeenschappen die volledig zijn afgezonderd van de samenleving?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 2. Inburgeringsplichtig

Artikel 3. Inburgeringsplichtig

De leden van de PVV-fractie vragen waarom geestelijk bedienaren nog steeds uitgesloten zijn van de inburgeringsplicht. Daarnaast vragen deze leden welke personen of groepen geen inburgeringsplicht kan worden opgelegd en op grond van welke respectievelijke verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties dit geregeld is.

Artikel 4. Vrijstelling van de inburgeringsplicht

De leden van de PVV-fractie verzoeken een overzicht van het aantal vrijstellingen alsmede percentage daarvan op het geheel van inburgeringsplichtigen, vrijgestelden en onthevenen over de afgelopen 5 jaar, gecategoriseerd op reden van vrijstelling.

Artikel 5. Ontheffing van de inburgeringsplicht

De leden van de PVV-fractie verzoeken een overzicht van het aantal ontheffingen alsmede percentage daarvan op het geheel van inburgeringsplichtigen, vrijgestelden en onthevenen over de afgelopen 5 jaar, gecategoriseerd op reden van ontheffing.

Hoofdstuk 5. De taak van het college

Artikel 16. Het inburgeringsaanbod voor asielstatushouders

De leden van de SP-fractie lezen in Artikel 16 van de nieuwe Wet inburgering dat het college «tijdig» een cursus of opleiding moet bieden aan de inburgeraar. Een inburgeraar heeft maar drie jaar om te voldoen aan de inburgeringsplicht wat betekent dat elke maand telt. Kan de regering een harde eis stellen aan «tijdig»? Deze leden stellen voor dat dit binnen een maand geregeld moet zijn.

Hoofdstuk 7. Handhaving

Artikel 23. Boete tijdens het inburgeringstraject

De leden van de SGP-fractie vinden het taalkundig twijfelachtig om te stellen dat betrokkenen moeten voldoen aan de intensiteit van een traject. Naar deze leden aannemen gaat het hier immers om het voldoen aan hetgeen op grond van de vastgestelde intensiteit van betrokkenen verwacht mag worden.

Hoofdstuk 11. Wijziging van andere wetten

Artikel 44. Wijziging van de Participatiewet

De leden van de VVD-fractie lezen dat een machtiging van de inburgeringplichtige noodzakelijk is om het college in staat te stellen hem of haar te ontzorgen. Deze leden vragen hoe dit zich verhoudt tot de ontzorgingsplicht gedurende de eerste zes maanden en welke gevolgen niet machtigen heeft voor de inburgeringsplichtige. Ook vragen de leden op welke aanvullingen een uitkeringsgerechtigde op basis van de Participatiewet aanspraak kan maken wanneer de Participatiewetuitkering gegeven de persoonlijke omstandigheden onvoldoende is.

Artikel 46. Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel afwijzingen van wijziging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd vanwege het niet voldoen aan de inburgeringsvereiste tot dusver hebben plaatsgevonden en hoeveel personen op basis hiervan daadwerkelijk het land hebben verlaten.

Hoofdstuk 12. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 54. Intrekking van de Wet inburgering

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de overgangsregeling in artikel 54 van het voorstel tot gevolg heeft dat vanaf 2013 toegelaten asielstatushouders die er niet in slagen het inburgeringsexamen tijdig af te leggen de sociale lening, die in veel gevallen € 10.000 bedraagt, alsnog moeten terugbetalen? Deelt de regering de mening dat dit hun integratie in Nederland niet zal vergemakkelijken? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven of de in artikel 54 van het wetsvoorstel gestelde overgangsregeling van het voorstel tot gevolg heeft dat vanaf 2013 toegelaten asielstatushouders die er niet in slagen het inburgeringsexamen tijdig af te leggen, de sociale lening (die in veel gevallen 10.000 euro bedraagt) alsnog moeten terugbetalen? Deelt de regering de mening dat dit hun integratie in Nederland niet zal vergemakkelijken?

De voorzitter van de commissie, Rog

De adjunct-griffier van de commissie, Reinders


X Noot
1

HvJ EU 7 november 2018, C-257/17, ECLI:EU:C:2018:876 (C&A); HvJ EU 7 november 2018, C-484/17, ECLI:EU:C:2018:878 (K).

X Noot
2

De Volkskrant 23 mei 2020, «Bij taalscholen voor inburgeraars is frauderen wel heel makkelijk». (https://www.volkskrant.nl/kijkverder/v/2020/bij-taalscholen-voor-inburgeraars-is-frauderen-wel-heel-makkelijk~v386324/).

X Noot
3

Kamerstuk 35 483, nr. 3, p. 11.

X Noot
4

Kamerstuk 32 824, nr. 228.

X Noot
5

SER «Integratie door werk, meer kansen voor nieuwkomers», Verkenning 2019/04, nr. 4.

X Noot
6

SER «Sociale infrastructuur kwetsbare groepen binnen de Participatiewet», Verkenning 2016/06.

X Noot
7

Kamerstuk 32 824, nr. 218.

X Noot
8

Kamerstuk 35 483, nr. 4, blz. 2.

X Noot
9

Kamerstuk 32 824, nr. 207.

X Noot
10

Kamerstuk 35 483, nr. 3 blz. 32.

X Noot
11

Volkskrant, 23 mei 2020 «Bij taalscholen voor inburgeraars is frauderen wel heel makkelijk». (https://www.volkskrant.nl/kijkverder/v/2020/bij-taalscholen-voor-inburgeraars-is-frauderen-wel-heel-makkelijk~v386324/).

X Noot
12

Kamerstuk 32 824, nr. 228.

X Noot
13

Kamerstuk 32 824, nr. 228.

X Noot
14

Kamerstuk 35 483, nr. 3 blz. 86.

X Noot
15

Kamerstuk 35 483, nr. 3 blz. 87–88.

X Noot
16

Kamerstuk 35 300 XV, nr. 13.

X Noot
17

SER «Integratie door werk, meer kansen voor nieuwkomers», Verkenning 2019/04, nr. 4.

X Noot
18

HvJ EU 4 juni 2015, C-579/13, ECLI:EU:C:2015:369.

X Noot
19

Bijlage bij Kamerstuk 32 824, nr. 297.

Naar boven