35 455 Tijdelijke regels voor experimenten met nieuwe stembiljetten (Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten)

35 670 Wijziging van de Kieswet in verband met de definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland

B1 VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT / ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING2

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten. De leden van de fractie onderkennen dat het huidige stembiljet praktischer kan en dat het nuttig en noodzakelijk is om het stemproces kritisch tegen het licht te houden. Zeker waar dit gaat om verkleining van de afstand tot de politiek voor kwetsbare groepen. Tegelijk begrijpen de leden van de CDA-fractie dat dit voorstel experimenteert met het stembiljet – het meest directe instrument van een burger ten overstaan van individuele politici. Alleen al daarom vergt dit experiment een hoge graad van doordenking en zorgvuldigheid. In dat licht hebben de leden enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de twee wetsvoorstellen. De leden onderschrijven de intentie van de regering om het proces van het stemmen tellen te versnellen en om de mogelijkheid voor het ontvangen van een stembiljet per email voor stemmen buiten Nederland te behouden. De leden van de fractie van GroenLinks hebben wel nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wetsvoorstellen Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten en Definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland. Zij hebben nog verschillende vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de wetsvoorstellen en wensen nog enkele vragen te stellen.

De leden van de fractie van de SP vinden het een goede zaak dat nagegaan wordt of het verkiezingsproces eenvoudiger en duidelijker gemaakt kan worden. In dat kader past het om te experimenteren vooraleer een nieuwe aanpak aan alle gemeenten te verordonneren. Nadat er een experiment heeft plaatsgevonden met een nieuw stembiljet voor kiezers buiten Nederland, ligt er nu een voorstel (35 670, A) om het nieuwe stembiljet definitief in te voeren. De leden van de fractie van de SP hebben daartegen geen overwegende bezwaren. Vragen hebben de leden wel over het in een enkel wetsvoorstel (34 455, A) opnemen van twee experimentele stembiljetten voor kiezers die in Nederland stemmen.

De leden van de fractie van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van beide wetsvoorstellen. Deze leden hebben nog enkele vragen.

Het lid van de OSF-fractie heeft kennisgenomen van beide wetsvoorstellen en heeft daarbij enkele vragen.

De leden van de Fractie-Nanninga sluiten zich graag aan bij alle gestelde vragen.

2. Stembiljetten

De leden van de CDA-fractie hechten aan de persoonlijke herkenbaarheid van kandidaten voor de kiezers – ook op de stemlijst. Het verwijderen van personen van de lijst baart de leden van de CDA-fractie zorgen. Dat kan bijvoorbeeld afbreuk doen aan de zichtbaarheid van (lokale) politici. Ook is onduidelijk wat de impact is op eventuele voorkeurstemmen (er is immers een verhoogde kans op – in de woorden van de Kiesraad – partijstemmen). Hoe dan ook past de reductie van personen tot nummers slecht in het huidige politieke klimaat met de nadruk op persoonlijke verantwoording. Daarbij komt dat de oplossing die de regering aanreikt – kiezers krijgen een apart overzicht van de kandidaten – nuttig is, maar ook weer eisen stelt aan precies die kwetsbare groepen waarom het de regering met dit experiment (mede) te doen is. De leden van de CDA-fractie begrijpen immers dat de kiezer nu eerst het overzicht moet bestuderen en vervolgens in het stemhokje het juiste nummer moet onthouden. Dit alles overwegende, vragen de leden van de CDA-fractie waarom er in het huidige voorstel is gekozen om personen van de lijst te verwijderen.

In model 2 – het enige model dat bij de eerste experimenten toegepast zal worden – wordt er gestemd op een partij en op het nummer corresponderend aan een kandidaat van die partij. De leden van de GroenLinks-fractie vrezen dat dit «stemmen op een nummer» mogelijk meer afstand van de kiezer tot de kandidaten zal creëren. In het verlengde daarvan vrezen de leden dat dit specifiek voor kandidaten die pogen met voorkeursstemmen verkozen te worden een negatief effect zal hebben. Voor deze kandidaten lager op de lijst is een campagne verbonden aan hun specifieke persoon immers belangrijker voor hun verkiezing dan voor kandidaten hoger op een lijst. Ook de Kiesraad uitte voorafgaand aan dit voorstel zijn zorgen over een systeem waarin een gebrek aan stem voor een specifieke kandidaat tot een stem voor de lijsttrekker leidt, omdat dit ertoe kan leiden dat sluipenderwijs een vorm van partijstem wordt ingevoerd. Deelt de regering de zorgen van de leden van de GroenLinks-fractie? Zo nee, waarom niet? Kan de regering nader reflecteren op het mogelijke effect van model 2 op de verkiesbaarheid van potentiële voorkeursstem-kandidaten? Kan de regering hierin ook benoemen hoe, naar mening van de regering, het enkel vertonen van een nummer voor een kandidaat op het stembiljet zich (met inachtneming van mogelijke effecten) verhoudt op het recht op gelijke verkiesbaarheid zoals vastgesteld in artikel 3 van de Grondwet?

Op het nieuwe stembiljet verdwijnt de directe naam achter het nummer van de persoon op wie er gestemd wordt. Wordt hierdoor, zo vragen de leden van de D66-fractie, de volksvertegenwoordiger gereduceerd tot een nummer? Wordt hierdoor het stemmen niet onpersoonlijker? Kan de regering aangeven hoe het nieuwe stembiljet bij kan dragen aan het dichten van de kloof tussen kiezer en gekozene?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat eerst geëxperimenteerd zal worden met model 2 (op stembiljet eerst partij en daarna kandidaat aangeven) en pas later (ook) met model 1 (per partij afzonderlijk stembiljet). Is deze zienswijze correct? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervoor de reden? Wanneer zou blijken dat experimenten met model 2 succesvol zijn, bestaat dan de mogelijkheid dat experimenten met model 1 vervolgens achterwege blijven?

Bij model 2 geeft de kiezer op hetzelfde stembiljet eerst de partij van voorkeur aan en daarna de kandidaat. Dat laatste door het vakje voor het nummer van de kandidaat rood te kleuren. Kan de regering bevestigen dat een overzicht van partijen/lijsten met daarop de namen en de nummers van kandidaten tevoren (met de stembiljet) naar het woonadres van de kiezers wordt gezonden en dat dat overzicht ook goed leesbaar aanwezig is in het stemlokaal en in elk stemhokje op de dag(en) van de verkiezing? Wanneer bij model 2 een kiezer wel de partij van voorkeur aangeeft, maar verzuimt het nummer van de kandidaat van voorkeur aan te kleuren of een nummer aangeeft dat hoger is dan het aantal door de partij gestelde kandidaten, dan is de uitgebrachte stem ongeldig. Is deze zienswijze correct? Waarom heeft de regering afgezien van het in deze gevallen toekennen van de stem op de partij aan de lijsttrekker, zodat de stem wel geldig is?

Bij model 1 bestaat het risico dat het stemgeheim wordt geschonden of oneigenlijke kiezersbeïnvloeding plaatsvindt. Hoe denkt de regering te kunnen voorkomen dat bij toepassing van model 1 er te weinig stembiljetten voor een bepaalde partij in de uitstalling aanwezig zijn? En hoe kan worden voorkomen dat een kiezer door in de uitstalling waar te nemen dat van een bepaalde partij inmiddels veel meer stembiljetten zijn weggenomen dan van andere partijen, zijn/haar kiesgedrag door het zogeheten «bandwagon-effect» («Sluit je aan bij de winnaar!») wordt beïnvloed?

Als gevolg van beide modellen zal een kleiner, handzamer formaat van stembiljetten worden gehanteerd. Betekent dat ook dat bij elk experiment voldoende hulpmiddelen beschikbaar zijn voor kiezers die vanwege hun lichamelijke gesteldheid niet goed met het huidige stembiljet overweg kunnen, onder wie slechtziende of blinde kiezers, zoals in de memorie van toelichting wordt aangegeven?3 Moet daarbij onder meer worden gedacht aan een mal voor slechtzienden, waarover de Staatscommissie Parlementair Stelsel in haar eindrapport sprak, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.4

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom niet volstaan wordt met het doen van hetzelfde experiment zoals dat gedaan is met kiezers buiten Nederland. Waarom wordt er ook nog een tweede experimentele stembiljet wettelijk mogelijk gemaakt, hoewel dat nog niet voldoende doordacht is? Is de regering bereid, ook gezien de brede kritiek in de Tweede Kamer, dat deel van het wetsvoorstel op enigerlei wijze (nog) niet in werking te laten treden, zodat het uiteindelijke wetsvoorstel slechts één experimenteel stembiljet mogelijk maakt, te weten een stembiljet met partijnamen en logo’s, en daaronder de mogelijkheid om een voorkeurstem uit te brengen?

3. Stemprocedure

Met het voorstel voor de tijdelijke experimentenwet wordt het mogelijk gemaakt om experimenten met twee verschillende soorten stembiljetten uit te voeren: een stembiljet per partij met namen van kandidaten (model 1) en een stembiljet met partijen en kandidaatnummers (model 2). Bij beide modellen gaf de regering aan dat deze de toegankelijkheid van de stemprocedure ten goede zouden komen door het kleine, handzamere formaat. Hierdoor zou het stembiljet beter geschikt zijn om hulpmiddelen bij te gebruiken. Ziet de regering enkel positieve effecten van de stembiljet-experimenten op toegankelijkheid voor mensen met een beperking, of ziet de regering ook mogelijke problemen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Zo noemde de Kiesraad in een advies op het conceptwetsvoorstel het belang van tastbare omschrijving van vakjes met stembiljetten bij de inzet van model 1. Ook kunnen de leden van de GroenLinks-fractie zich voorstellen dat het toevoegen van een gordijn aan de stemhokjes, afhankelijk van de vormgeving, een probleem voor de toegankelijkheid zou kunnen vormen – zeker met inachtneming van het stemgeheim. Kan de regering nader uiteenzetten wat de mogelijke consequenties van de twee modellen voor de toegankelijkheid voor mensen met een beperking zijn, zowel in positieve als negatieve zin? Kan de regering verder toezeggen de invloed op de toegankelijkheid toe te voegen aan de criteria voor de wetsevaluatie?

De leden van de D66-fractie begrijpen de overweging van de regering om het stemmen overzichtelijker te maken, vanuit het oogpunt dat het stemmen met het huidige stembiljet praktisch moeilijker wordt (vanwege de grootte). Door de grootte van het formulier is het tellen van de stemmen lastiger geworden, en de kans op fouten daarmee ook. Hoe meer de vraag gesteld wordt of de stemmen wel goed zijn opgenomen, goed zijn geteld, goed zijn genoteerd en goed zijn opgeteld, hoe meer de vraag rijst of de verkiezingen eerlijk zijn verlopen.

Met het nieuwe stembiljet moeten er dus twee hokjes worden ingekleurd. Voor de partij en voor de kandidaat op de lijst. De D66-fractieleden vragen de regering wat er gebeurt als alleen het partijhokje is ingekleurd en geen nummer. Gaat de stem dan naar de nummer 1 van de partij of wordt dit gezien als een foutstem? Daarnaast: is het voldoende duidelijk dat, als dat leidt tot een foutstem, er inderdaad twee hokjes moeten worden ingekleurd?

Bij het stemmen in het buitenland heeft de kiezer genoeg tijd om te bekijken en te lezen wat er moet gebeuren met het stemmen: door de kandidatenlijst die apart wordt geleverd zorgvuldiger na te lopen. Wanneer er in een stemhokje gestemd wordt, is er meer sprake van een gehaaste situatie. Vooral voor mensen die allicht minder goed zijn met woorden en getallen kan het stemmen hierdoor minder begrijpelijk worden. Daarom vragen de D66-fractieleden aan de regering hoe zij ervoor gaat zorgen dat er voldoende begeleiding is om ook deze gang van zaken bij deze groep goed te laten verlopen? Kan daarbij de anonimiteit van het stemmen gewaarborgd worden?

Betreffende wetsvoorstel 35 455 hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen. Kan de regering nog eens gedetailleerd aangeven wat precies de redenen zijn om een nieuw stembiljet te overwegen? In de memorie van toelichting staat dat het huidige stembiljet (te) groot is en daardoor zowel voor stembureaus als voor veel kiezers lastig te hanteren.5 Uit welk onderzoek blijkt dat het voor veel kiezers lastig is te hanteren? Kan de regering in haar antwoord de voornaamste bevindingen van dat onderzoek meenemen? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat de hanteerbaarheid van het stembiljet voor de kiezers een belangrijker overweging is dan de hanteerbaarheid van het stembiljet voor de tellers van het stembureau?

De memorie van toelichting stelt op pagina 4 het volgende «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitstalling, de inrichting van het stemlokaal, het uitbrengen van een blanco stem alsmede over het proces dat de kiezer moet doorlopen om het stembiljet te deponeren in de stembus.».6 Kan de regering aangeven waarom deze waarborgen slechts als kan-bepaling voor een AMvB zijn opgenomen, in plaats van hiervoor dwingende (en voor de medewetgever vooraf toetsbare) vereisten te stellen, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

In één van de beoogde modellen is sprake van een mogelijke uitstalling met stemformulieren in een stemhokje. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe sabotage hierbij voorkomen kan worden, bijvoorbeeld wanneer iemand een groot aantal formulieren van een bepaalde partij of partijen in het stemhokje (met het rode potlood) bekrast of iets dergelijks en deze weer terugplaatst in de uitstalling, waardoor mogelijk deze stemformulieren van een volgende te goeder trouw zijnde kiezer ongeldig worden verklaard (als deze de sabotage niet opmerkt)?

De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke wijze ook in het stemlokaal voldoende informatie wordt getoond aan mensen die willen weten welk nummer hoort bij de kandidaat van hun voorkeur. Is die informatie ook voorhanden in het stemhokje zelf, waar het geraadpleegd kan worden buiten het zicht van anderen?

De Kiesraad benadrukt een belangrijk thema, namelijk of het kiesgeheim voldoende wordt beschermd. Kan de regering een reflectie geven op beide concepten, met name op het punt van het kiesgeheim, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

Wat betreft de benadering vanuit de Eerste Kamer lijkt de fundamentele vraag naar de verhouding tussen partij als entiteit en de volksvertegenwoordiger als te verkiezen persoon van belang. In ons land is het wel een principiële kwestie dat de burgers primair volksvertegenwoordigers kiezen (personen) en geen partijen. Hoe ziet de regering deze principiële keuze?

4. Duur experimenten

De leden van de CDA-fractie zijn kritisch op het voorstel om tien jaar te (kunnen) experimenteren met andere stembiljetten. De leden van de CDA-fractie verwijzen naar de kritiek van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), dat áls er een duurzame oplossing wordt gevonden, het nu wel heel lang kan duren voordat deze wordt geïmplementeerd. Bovendien kan het dan nóg langer duren voordat het elektronisch tellen wordt ontwikkeld, zo waarschuwen zij. Maar ook als het experiment géén succes wordt, betekent dit dat er tien jaar onduidelijkheid bestaat voor de kiezer. Zo kunnen er bij iedere verkiezing in de komende tien jaar meerdere stembiljetten in omloop zijn.

Daarbij achten de leden van de CDA-fractie het niet ondenkbaar dat stemmen op enig moment in de toekomst elektronisch zal gebeuren, wat zou betekenen dat dit voorstel in essentie een experiment is voor het vinden van een tussenoplossing. Vraag is in hoeverre een tienjarig experiment over nieuwe papieren stembiljetten dan de moeite is. En in hoeverre dit voorstel (het onderzoek naar de mogelijkheden van) elektronisch stemmen opschort. Kortom: waarom duurt dit experiment zo lang en hoe verhoudt zich dit tot de ontwikkeling van het elektronisch stemmen en het elektronisch tellen?

Een zorgpunt van de VNG is het traject van het elektronisch stemmen. In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat er pas in 2031 kan worden geëxperimenteerd met het elektronisch stemmen.7 De redenering is hierbij dat de kiezers eerst overweg moeten kunnen met het nieuwe stembiljet. Kan de regering aangeven of zij mogelijkheden ziet om hier eerder mee te starten, zo vragen de leden van de D66-fractie.

5. Amendement-Leijten

Via het amendement-Leijten8 is voor de invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland bepaald dat stembiljetten waarin enkel een vakje voor de partij is ingevuld worden gerekend als een stem op de lijsttrekker. Onderschrijft de regering de zorg van de Kiesraad dat dit tot een vorm van partijstem kan leiden, in plaats van een individuele stem, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. En kan de regering een reflectie geven van de consequenties hiervan op de verkiesbaarheid van kandidaten lager op de lijst zoals hierboven besproken?

Deze regeling in het amendement-Leijten geldt voor kiezers buiten Nederland (waar een systeem vergelijkbaar met model 2 wordt gehanteerd), maar eenzelfde regeling is niet aangenomen voor de tijdelijke experimentenwet binnen Nederland. Ziet de regering een probleem in dit verschil tussen de twee systemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Beoogt de regering deze discontinuïteit tussen de twee systemen op termijn op te lossen?

Het lid van de OSF-fractie constateert dat de Tweede Kamer gelijkluidende amendementen-Leijten zowel heeft aangenomen (35 670, 11) als verworpen (35 455, 11). De Tweede Kamer geen mogelijkheid heeft gehad (of genomen) om na de stemming over deze amendementen en voor de stemming over beide wetsvoorstellen, te reflecteren op de implicaties, en derhalve is het aan de regering om deze ongelijkheid te interpreteren en mogelijk te repareren, zo meent het lid van de OSF-fractie. In de ogen van dit lid is het onwenselijk om een gelijk stembiljet op verschillende wijzen te interpreteren: «Gelijke monniken gelijke kappen». Is de regering voornemens om het verworpen amendement-Leijten (35 455, 11) – alsnog – op een zelfde wijze toe te passen? Welke waarborgen en instructies geeft de regering mee om de geldigheid van een stem via dit nieuwe stembiljet (in beide gevallen) te standaardiseren? Is de regering het met het lid van de OSF-fractie eens dat in het kader van «betrouwbaarheid» van verkiezingen – vanuit oogpunt van de beginselen voor behoorlijk bestuur – dat overeenkomstige elementen van het kiesrecht op dezelfde wijze geïmplementeerd dienen te worden? Hoe wenst de regering dit uitgangspunt beter te borgen, meer in het algemeen wanneer het om het kiesrecht gaat, evenals in het bijzondere geval van dit experiment en definitieve invoering voor kiezers buiten Nederland?

6. Gemeenten

De VNG heeft zorgen geuit over de financiële compensatie voor gemeenten om de tijdelijke experimentenwet goed te kunnen uitvoeren. In het advies van de VNG over dit wetsvoorstel wordt hier nadere toelichting over gevraagd. De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat er met dit experiment voldoende ondersteuning is bij het uitleggen van de procedure en het tellen van de stemmen. Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer en wie bepaalt dat de uitslag van de verkiezingen in de experimenteergemeenten niet kan worden vastgesteld, wanneer er bijvoorbeeld als gevolg van het gebruik van nieuwe stembiljetten een onevenredig aantal ongeldige stemmen zou zijn uitgebracht. Moeten in dat geval de verkiezingen in die experimenteergemeente opnieuw worden gehouden?

Kan de regering aangeven wanneer, bij aanname van wetsvoorstel 35 455, voor het eerst zal worden geëxperimenteerd met deze nieuwe stembiljetten? De geselecteerde gemeenten moeten zich volgens de leden van de PvdA-fractie immers goed kunnen voorbereiden, zowel wat betreft de voorlichting aan kiezers als qua inrichting van het verkiezingsproces. Hoe vindt de selectie van gemeenten precies plaats? Binnen welke termijn moeten de betreffende gemeenteraden instemmen, zodat bij eventuele afwijzing nog tijdig een andere gemeente bereid gevonden kan worden?

De memorie van toelichting stelt op pagina’s 7 en 8 dat «Door te experimenteren kan eerst in een beperkt aantal gemeenten ervaring worden opgedaan met zo’n uitstalling. Als uit de evaluatie van het experiment blijkt dat aanpassingen nodig zijn heeft dat in een dergelijk geval niet tot gevolg dat alle gemeenten uitgaven moeten doen om het stemhokje te laten voldoen aan nieuwe specificaties. Hetzelfde geldt voor de voorlichting aan de kiezers. In de experimenten kan op beperkte schaal worden nagegaan wat het beste werkt.» en «Door eerst hiermee op relatief kleine schaal in enkele gemeenten te experimenteren wordt voorkomen dat dergelijke hulpmiddelen/voorzieningen landelijk worden ingevoerd en mogelijk niet voldoen.».9De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom hier voor een experiment in gemeenten wordt gekozen op een relatief kleine/beperkte schaal, nu juist bij veel gemeenten het aantal deelnemende partijen veel kleiner is dan bij de Tweede Kamerverkiezingen en het probleem met de te grote stembiljetten zich daar niet voordoet.

Kan de regering aangeven hoe zij gaat toetsen «wat het beste werkt» en wat daarbij de maatstaven zijn? Kan de regering aangeven hoe zij dit experiment gaat duiden ten aanzien van het democratische proces als in deelnemende gemeenten opmerkelijke verschillen ontstaan ten opzichte van het landelijke beeld van de verkiezingsuitslagen?

De leden van de fractie van de SP hebben een vraag over de invoeringsdatum van het wetsvoorstel 34 455. Nu er, door toedoen van de regering, eerst nu tot besluitvorming in het parlement kan worden overgegaan, wordt de tijd voor gemeenten om met het nieuwe stembiljet te experimenteren wel erg kort. Is de regering werkelijk van mening dat er voldoende gemeenten ondanks de beperkte tijd bereid zullen zijn mee te doen aan het experiment? Zo nee, is het dan niet verstandiger de invoering uit te stellen totdat er wel voldoende voorbereidingstijd voor gemeenten gegarandeerd kan worden?

7. Waarborgen Kieswet

De kieswet is gevuld met waarborgen. In de experimentenwet, «artikel 3. Afwijken van de Kieswet», is de regering voornemens af te kunnen wijken op diverse artikelen met een algemene maatregel van bestuur. Kan de regering het lid van de OSF-fractie garanderen dat de materiële inhoud, met andere woorden de garanties die in de artikelen worden gegeven, gewaarborgd blijven? Expliciet vraagt het lid puntsgewijs aandacht voor:

  • a) artikel J12 lid 5 en 6 Kieswet

  • b) artikel J16 lid 2, 3 en 4 Kieswet

  • c) artikel J18 lid 1 Kieswet

  • d) artikel J19, J31, Y24 en Y39 Kieswet

  • e) artikel J20 en Ya30 lid 3 Kieswet

  • f) artikel J25, J27, J29 Kieswet

  • g) artikel J25, K11 en L17 Kieswet

  • h) artikel N9 lid 1, N10 lid 1 en P21 lid 3 Kieswet

  • i) artikel V4 lid 4 en 5, T9 en T11 Kieswet

  • j) artikel Y2 Kieswet

De mogelijkheid om per algemene maatregel van bestuur af te wijken is – in zichzelf- niet beperkt. Zo is het denkbaar de aanpassing (uiteindelijk) te ver afwijkt van de geest van het kiesrecht en de waarborgen in de Kieswet. Het lid van de OSF-fractie vraagt de regering om een garantie (in wettekst) die détournement de pouvoir voorkomt bij delegatie van deze waarborgen.

In de opsomming onder «Artikel 3. Afwijken van de Kieswet» worden ook de artikelen J31, Y24 en Y39 Kieswet benoemd, om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Gezien de inhoud van de betreffende artikelen, welk droste-effect heeft de regering voor ogen?

Als droste-effect – een afbeelding die een verkleinde versie van zichzelf bevat – ziet het lid van de OSF-fractie de redundantie van de mogelijkheid om de aanpassing/invulling per algemene maatregel van bestuur te kunnen aanpassen/invullen per algemene maatregel van bestuur.

8. Evaluatie

Een experiment dat de belangrijkste verhouding tussen burger en politiek aangaat, vergt een vooraf goed doordachte evaluatie. Hoe ziet het specifiek op het experiment toegesneden evaluatiemechanisme eruit, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Aan de hand van welke criteria zal worden geëvalueerd? Hierover bestaat bij de leden van de CDA-fractie onduidelijkheid. Genoemd worden criteria als of de kiezer goed overweg kan met het stembiljet en of de hulpmiddelen/voorzieningen bruikbaar zijn voor de kiezers en de stembureauleden.10 Maar al te concreet klinkt dat niet, en niets wordt vermeld over de impact op bijvoorbeeld herkenbaarheid van lokale politici, of op de praktijk van voorkeurstemmen (en de verhoogde kans op partijstemmen). Ook zijn de implicaties van een (tussentijdse) evaluatie niet helder: waaruit zal eventuele opschaling van dit experiment bestaan en wanneer is dat nodig? Wanneer volstaat het experiment om te concluderen tot een landelijke uitrol? Dit overwegende, vragen de leden van de CDA-fractie hoe het evaluatiemechanisme er concreet uitziet en aan de hand van welke criteria zal worden geëvalueerd.

Bij de beoordeling van een experimentenwet is de voorziene evaluatie van groot belang. De nadere criteria, aan de hand waarvan de evaluatie wordt gedaan, worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. In de memorie van toelichting zegt de regering dat bij het formuleren van de criteria de handreiking voor de opzet en evaluatie van een experiment worden betrokken die de Afdeling advisering van de Raad van State heeft opgesteld in het kader van haar advies over de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging.11 Kan de regering ten behoeve van een goed geïnformeerde beoordeling door de Kamer van dit wetsvoorstel de belangrijkste te hanteren criteria nu reeds aangeven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Behoort daartoe een vergelijking van het aantal ongeldig uitgebrachte stemmen in de experimenteergemeenten met die in (vergelijkbare) gemeenten waar de huidige (grote) stembiljetten worden gebruikt?

Behoort eveneens daartoe een tevredenheidsonderzoek onder speciale groepen kiezers over het gebruikte stembiljet en wordt een dergelijk tevredenheidsonderzoek dan ook uitgevoerd in vergelijkbare gemeenten waar de huidige (grote) stembiljetten worden gebruikt?

Vindt een meta-evaluatie van de afzonderlijke evaluaties van elk van de experimenteer-verkiezingen plaats? Zo ja, door wie en wat is daarbij de globale opzet? Worden de evaluaties door een onafhankelijke instelling uitgevoerd? Speelt de Kiesraad bij die evaluaties een rol?

De memorie van toelichting stelt op pagina 10 dat «De nadere criteria, aan de hand waarvan deze evaluatie wordt gedaan, worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Aan de hand van deze criteria kan worden bepaald in hoeverre de doelstellingen van het experiment zijn behaald en of er verbeteringen mogelijk zijn voor een eventueel volgend experiment. Bij het formuleren van de criteria voor de evaluatie zal de handreiking voor de opzet en evaluatie van een experiment worden betrokken die de Afdeling advisering van de Raad van State heeft opgesteld in het kader van haar advies over een ander wetsvoorstel.».12

Kan de regering aangeven waarom zij de criteria voor het experiment niet reeds vooraf duidelijk maakt, zodat het parlement deze kan betrekken bij de afweging van de proportionaliteit, nut en noodzaak en uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

9. Wijziging van de Woningwet

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het wetsvoorstel voor de definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland (35 670) een artikel ter wijziging van de Woningwet is opgenomen. De regering heeft in de schriftelijke en mondelinge behandeling van dit voorstel in de Tweede Kamer aangegeven dat dit een correctie van wetstechnische onjuistheden betreft die nodig was om duidelijkheid te bieden voor de uitvoeringspraktijk. De leden achten het koppelen van eigenstandige wetsvoorstellen (inclusief het invoegen van een enkel artikel dat betrekking heeft tot een andere wet) zeer ongewenst. Deze praktijk maakt het immers onmogelijk voor beide Kamers om aparte eindoordelen te vellen over de voorstellen. De leden van de GroenLinks-fractie wijzen hierbij graag op de Motie-Hoekstra13 uit 2015 waarin de regering verzocht wordt zich te onthouden van een dergelijke koppeling. Waarom achtte de regering het invoegen van een artikel m.b.t. de Woningwet in dit geval passend, ondanks de bezwaren tegen zodanige koppelingen? Kan de regering reflecteren op mogelijke andere manieren om dergelijke correcties in de toekomst door te voeren, waarbij de beslissingsvaardigheid van de Kamers niet wordt ondermijnd?

Tot slot, is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat in wetsvoorstel 35 670 artikel IIA beter niet had moeten worden opgenomen? Een technische wijziging van art 92 de Woningwet heeft immers geen enkele inhoudelijke relatie tot de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel en had naar het oordeel van de PvdA-fractie beter in een aparte (veeg)wet moeten worden opgenomen.

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar de memorie van antwoord naar aanleiding van het voorlopig verslag en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.

De voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Dittrich

De griffier van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman


X Noot
1

De letter B heeft alleen betrekking op 35 455.

X Noot
2

Samenstelling:

Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van der Burg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Talsma (CU).

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 35 455, nr. 3, p. 8–9.

X Noot
4

Eindrapport staatscommissie parlementair stelsel, Lage drempels, hoge dijken, 2018, p. 126–127.

X Noot
5

Kamerstukken II 2019/20, 35 455, nr. 3, p. 1.

X Noot
6

Kamerstukken II 2019/20, 35 455, nr. 3, p. 4.

X Noot
7

Kamerstukken II 2019/20, 35 455, nr. 3, p. 8.

X Noot
8

Kamerstukken II 2021/22, 35 455, nr. 11.

X Noot
9

Kamerstukken II 2019/20, 35 455, nr. 3, p. 7–8.

X Noot
10

Kamerstukken II 2019/20, 35 455, nr. 3, p. 10–12.

X Noot
11

Kamerstukken II 2019/20, 35 455, nr. 3, p. 10.

X Noot
12

Kamerstukken II 2019/20, 35 455, nr. 3, p. 10.

X Noot
13

Kamerstukken I 2015/16, 34 300, O.

Naar boven