Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, derde lid, wordt «door een octrooihouder of aanvrager van een octrooi»
vervangen door «door octrooihouders of aanvragers van octrooien».
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij koninklijk besluit kan de periode, bedoeld in het eerste lid, steeds met ten
hoogste twee maanden worden verlengd, indien die verlenging noodzakelijk is in verband
met COVID-19 of de ter bestrijding van de verspreiding daarvan getroffen maatregelen.
C
Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:
2. Deze wet vervalt met ingang van 1 september 2020. Het tijdstip waarop deze wet
vervalt kan bij koninklijk besluit worden bepaald op een ander tijdstip, met dien
verstande dat dit tijdstip steeds ten hoogste twee maanden ligt na het tijdstip waarop
de wet zou vervallen.
Toelichting
Onderdeel A (artikel 1, derde lid)
Ingevolge het derde lid van artikel 1 kan de directeur van Octrooicentrum Nederland
terugwerkende kracht verlenen aan een ingevolge het eerste lid van dat artikel genomen
besluit tot opschorting. De formulering aangaande de noodzaak van het verlenen van
terugwerkende kracht was niet geheel gelijkluidend aan de in het eerste lid opgenomen
formulering aangaande de noodzaak tot opschorting van termijnen. Beide bevoegdheden
zijn bedoeld voor een generieke verlenging van een termijn, die op alle octrooihouders
of -aanvragers van toepassing is. Met deze wijziging wordt deze afwijking hersteld.
Onderdeel B (artikel 2)
Ingevolge artikel 2 wordt de toeslag die verschuldigd is ingevolge artikel 61, derde
lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 voor een daar bepaalde periode op nihil gesteld.
Niet kan worden uitgesloten dat als gevolg van COVID-19 en de in dat kader getroffen
maatregelen verlenging van deze periode noodzakelijk is voor octrooihouders of -aanvragers.
Voor die situatie is de mogelijkheid opgenomen om bij koninklijk besluit de termijn
te verlengen. Deze verlenging kan telkens ten hoogste twee maanden bedragen. Bij totstandkoming
van dat koninklijk besluit zal moeten worden onderbouwd waarom die verlenging in verband
met COVID-19 en de in dat kader getroffen maatregelen noodzakelijk is.
Onderdeel C (artikel 3, tweede lid)
In navolging van andere in verband met de uitbraak van COVID-19 tot stand gekomen
tijdelijke wetten wordt de horizonbepaling aangepast en vervalt de wet met ingang
van 1 september 2020. Aangezien niet kan worden uitgesloten dat de effecten van de
uitbraak en de in dat kader getroffen maatregelen voor octrooihouders mogelijk nog
lang voelbaar zijn, is een mogelijkheid opgenomen om deze termijn zo nodig telkens
met twee maanden te verlengen bij koninklijk besluit. Deze mogelijkheid sluit aan
bij de horizonbepaling als opgenomen in de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en
besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire,
Sint Maarten en Saba.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes