35 434 Tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid)

35 449 (R2147) Tijdelijke voorzieningen voor de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19)

35 457 Regels over een tijdelijke voorziening voor de betekening van exploten op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en wijziging van de Loodsenwet, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Luchtvaartwet BES in verband met de uitbraak van COVID-19 (Verzamelspoedwet COVID-19)

35 497 Tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en tot wijziging van enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Tweede Verzamelspoedwet COVID-19)

25 295 Infectieziektenbestrijding

U1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 oktober 2022

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid2, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport3, en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning4 hebben kennisgenomen van de brief van 6 juli 20225, waarbij de Minister voor Rechtsbescherming het ontwerp van het Besluit tot wijziging van enkele vervaldata van wettelijke voorzieningen die zijn getroffen in verband met de uitbraak van COVID-19 (hierna: besluit) heeft aangeboden. Het betreft de dertiende verlenging van deze voorzieningen, tot 1 oktober 2022. De leden van de GroenLinks-fractie hebben naar aanleiding van het aangeboden besluit nog een aantal vragen, mede gelet op de voorzienbaarheid dat op korte termijn een veertiende verlenging van de voorzieningen plaatsvindt. De fractieleden van de VVD, het CDA, de Fractie-Nanninga, de PvdA, de SP en de OSF sluiten zich graag bij deze vragen aan.

Naar aanleiding hiervan is op 16 september 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Rechtsbescherming.

Bij brief van 30 september 2022 is de Minister verzocht om de beantwoording van de bij brief van 16 september 2022 gestelde vragen uiterlijk 7 oktober 2022 de Kamer toe te zenden.

De Minister heeft op 20 oktober 2022 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT / ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING

Aan de Minister voor Rechtsbescherming

Den Haag, 16 september 2022

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 6 juli 20226, waarbij u het ontwerp van het Besluit tot wijziging van enkele vervaldata van wettelijke voorzieningen die zijn getroffen in verband met de uitbraak van COVID-19 (hierna: besluit) heeft aangeboden. Het betreft de dertiende verlenging van deze voorzieningen, tot 1 oktober 2022. De leden van de GroenLinks-fractie hebben naar aanleiding van het aangeboden besluit nog een aantal vragen, mede gelet op de voorzienbaarheid dat op korte termijn een veertiende verlenging van de voorzieningen plaatsvindt. De fractieleden van de VVD, het CDA, de Fractie-Nanninga, de PvdA, de SP en de OSF sluiten zich graag bij deze vragen aan.

Middels het besluit worden onder meer voorzieningen die met de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid7 zijn ingevoerd, verlengd. Het uitgangspunt van deze tijdelijke wet is – en moet zijn – dat zowel de wet als de daarin opgenomen maatregelen niet langer van kracht blijven dan strikt noodzakelijk in het kader van de COVID-19-pandemie en de bestrijding ervan. Kunt u aangeven wat de precieze noodzaak voor het voortduren van de maatregelen en de wet (nog) zijn in relatie tot COVID-19? Wat maakt dat deze maatregelen voort zouden moeten duren terwijl er verder geen COVID-19-maatregelen meer gelden?

Is het niet veeleer zo dat u de in de wet opgenomen maatregelen, of een aantal daarvan, permanent zou willen maken, en daartoe deze maatregelen keer op keer verlengt? Bent u het met voornoemde leden eens dat dit een oneigenlijk gebruik van deze tijdelijke wet is, en dat het – als u dit wenselijk vindt – beter is deze maatregelen dan in permanente wetgeving te verankeren? Hoe garandeert u dat voornoemde wet ook daadwerkelijk een tijdelijke wet is?

Voorts vernemen voornoemde leden graag welke maatregelen in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid u permanent zou willen maken. Wat zijn de consequenties als de in deze wet opgenomen maatregelen met ingang van 1 oktober 2022 niet verlengd worden? Is dit onoverkomelijk?

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, M.M. de Boer

De Voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, T. Klip-Martin

De Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, B.O. Dittrich

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT / ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING

Aan de Minister voor Rechtsbescherming

Den Haag, 30 september 2022

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning hebben in hun vergadering van 27 september 2022 gesproken over de aan u toegezonden brief8 van 16 september 2022 met vragen van een aantal fracties betreffende het aangeboden ontwerp van het Besluit tot wijziging van enkele vervaldata van wettelijke voorzieningen die zijn getroffen in verband met de uitbraak van COVID-199. Het betreft de dertiende verlenging van deze voorzieningen, tot 1 oktober 2022. Naar aanleiding van de bespreking hebben deze leden een verzoek aan u.

Tijdens voornoemde vergadering is geconstateerd dat, gelet op het feit dat de wettelijke voorhangtermijn van dergelijke verlengingsbesluiten één week bedraagt en de voorhang relatief kort voor de beoogde verlengingsdatum plaatsvindt, er voor leden weinig ruimte is om in overleg te kunnen treden met u over de verlenging van de COVID-19-voorzieningen. Gelet op het feit dat een mogelijke vijftiende verlenging al in november 2022 aan de orde zou kunnen zijn, wensen voornoemde leden u derhalve te verzoeken de vragen in de brief van

16 september 2022 uiterlijk 7 oktober 2022 te beantwoorden, teneinde hierover – desgewenst – nader overleg te kunnen voeren.

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning vertrouwen erop dat u aan hun verzoek gehoor wilt geven en kijken met belangstelling uit naar de beantwoording.

De Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, M.M. de Boer

De Voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, T. Klip-Martin

De Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, B.O. Dittrich

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 oktober 2022

Bij brief van 16 september 2022 hebben de voorzitters van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning mij enkele vragen voorgelegd door leden van deze commissies.

Aanleiding voor deze vragen vormde het 13e besluit tot wijziging van enkele vervaldata van wettelijke voorzieningen die zijn getroffen in verband met de uitbraak van COVID-19, bij brief van 6 juli 2022 aan uw Kamer aangeboden met het oog op de wettelijk voorgeschreven voorgang daarvan.10

Met dit besluit werden de vervaldata gewijzigd van een aantal wettelijke voorzieningen die zijn ingesteld bij onder meer de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid.11 In de brief worden mij de volgende vragen voorgelegd.

Middels het besluit worden onder meer voorzieningen die met de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid zijn ingevoerd, verlengd. Het uitgangspunt van deze tijdelijke wet is – en moet zijn – dat zowel de wet als de daarin opgenomen maatregelen niet langer van kracht blijven dan strikt noodzakelijk in het kader van de COVID-19-pandemie en de bestrijding ervan. Kunt u aangeven wat de precieze noodzaak voor het voortduren van de maatregelen en de wet (nog) zijn in relatie tot COVID-19?

Wat maakt dat deze maatregelen voort zouden moeten duren terwijl er verder geen COVID-19-maatregelen meer gelden?

Is het niet veeleer zo dat u de in de wet opgenomen maatregelen, of een aantal daarvan, permanent zou willen maken, en daartoe deze maatregelen keer op keer verlengt?

Bent u het met voornoemde leden eens dat dit een oneigenlijk gebruik van deze tijdelijke wet is, en dat het – als u dit wenselijk vindt – beter is deze maatregelen dan in permanente wetgeving te verankeren? Hoe garandeert u dat voornoemde wet ook daadwerkelijk een tijdelijke wet is?

Voorts vernemen voornoemde leden graag welke maatregelen in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid u permanent zou willen maken.

Wat zijn de consequenties als de in deze wet opgenomen maatregelen met ingang van 1 oktober 2022 niet verlengd worden? Is dit onoverkomelijk?

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

In reactie op deze vragen merk ik het volgende op.

Aanleiding voor de verlengingen tot op heden

Het verlengingsbesluit dat aanleiding gaf voor de vragen heeft betrekking op inhoudelijk zeer uiteenlopende voorzieningen die zijn getroffen in verband met de COVID-19-uitbraak in Nederland. Wat deze voorzieningen met elkaar gemeen hebben, is dat ze geen verplichtingen opleggen aan de maatschappij, maar mogelijkheden bieden om hindernissen weg te nemen die zich in het maatschappelijk verkeer zouden kunnen voordoen bij de naleving van maatregelen om de verspreiding van het COVID-19-virus tegen te gaan. Bij die na te leven maatregelen moet niet alleen gedacht worden aan door de overheid verplicht opgelegde gedragsregels, maar ook aan adviezen om bijvoorbeeld grootschalige fysieke bijeenkomsten te mijden of in zelfquarantaine te gaan bij besmettingsverschijnselen.

In de eerste fase van de coronacrisis was direct onderkend dat sommige wettelijke regels in de weg zouden kunnen staan aan het verplicht of vrijwillig in acht nemen van de maatregelen om verspreiding van het virus te voorkomen. Daarom is door middel van enkele tijdelijke spoedwetten de mogelijkheid gecreëerd deze conflicterende wettelijke regels soms buiten toepassing te laten.

Een voorbeeld is de mogelijkheid voor verenigingen en rechtspersonen om algemene vergaderingen langs elektronische weg te kunnen houden.12 Daarmee kon een conflict worden vermeden met de regels en adviezen om grootschalige bijeenkomsten in fysieke vorm te vermijden. Door bij wet mogelijk te maken dat dergelijke vergaderingen in elektronische vorm konden plaatsvinden, ook al had een rechtspersoon die mogelijkheid niet in de statuten voorzien, konden bijvoorbeeld wettelijk voorgeschreven jaarvergaderingen doorgang vinden.

Gelet op de tijdsdruk en de beschikbare kennis ten tijde van de totstandkoming van deze wetten was het niet wenselijk of mogelijk wetgevingstrajecten te initiëren om direct te komen tot voor onbepaalde tijd geldende (nood)voorzieningen. In plaats daarvan is gekozen voor een standaard-systematiek waarbij tijdelijke voorzieningen werden gecreëerd waarvan de gelding periodiek verlengd kon worden zolang de noodzaak tot behoud zou blijven bestaan. In deze systematiek moet uiterlijk om de twee maanden besloten worden tot ofwel verlenging, ofwel verval van de voorzieningen. Voorafgaand aan elk verlengingsbesluit wordt een ontwerp daartoe gedurende een week voorgehangen bij de Kamers. Zowel de korte voorhangtermijn als het moment van voorhang (kort voor de verlengingsdatum) was ingegeven door de gedachte dat het wenselijk is om op basis van de meest actuele gegevens te beslissen over verlenging. Het laten vervallen van een voorziening heeft een onherroepelijk karakter: het is niet mogelijk een voorziening tijdelijk uit te schakelen en deze desgewenst op een later moment weer te activeren. Daarvoor zou dan nieuwe (spoed)wetgeving nodig zijn.

De tot nu toe genomen verlengingsbesluiten zijn niet ingegeven door wensen om voorzieningen al dan niet permanent te maken (zie over die wensen de volgende paragraaf). In de eerste periode na vaststelling van de tijdelijke wetgeving zijn de verlengingsbesluiten primair gebaseerd op de overweging dat de actuele situatie ten tijde van die verlengingen het noodzakelijk maakte de voorzieningen te kunnen blijven gebruiken. Nadien, toen de besmettingsdruk en daarmee ook de acute noodzaak voor het gebruik van de voorzieningen duidelijk was teruggelopen, zijn de verlengingsbesluiten primair ingegeven door de inschatting dat het definitief laten vervallen daarvan nog niet wenselijk was vanwege de waarschuwingen van deskundigen over de mogelijkheid van toename van het aantal besmettingen door mutaties van het virus en door seizoensomstandigheden.

Bij deze verlengingen is ook gewicht toegekend aan het feit dat de voorzieningen mogelijkheden, maar geen verplichtingen bevatten om af te wijken van de normale wettelijke regels. Het wordt aan de betrokken maatschappelijke partijen gelaten om te kiezen of het gebruik van een voorziening de voorkeur moest krijgen boven de normale werkwijze zoals die vóór het coronatijdvak gold. Verder geldt voor bepaalde voorzieningen dat de coronaepidemie aanleiding had gegeven tot het ontstaan van achterstanden die met gebruik van de tijdelijke maatregelen sneller weggewerkt kunnen worden. Dit doet zich met name voor in de rechtspraak en de tenuitvoerlegging van taakstraffen.

Zoals bekend is het risico van toenemende besmettingen gedurende de laatste weken weer concreter in beeld gekomen.13 Ik meen daarom dat we er verstandig aan hebben gedaan om de voorzieningen niet al eerder definitief te laten vervallen. Daarbij wijs ik ook op het rapport van onderzoekbureau Pro Facto dat ik u op 19 september 2022 toezond, bij gelegenheid van de voorhang van het 14e verlengingsbesluit.14 Uit dit rapport blijkt dat voor de verschillende voorzieningen de opvattingen in het veld uiteenlopen over de vraag of het continueren daarvan ook buiten het geval van nood wenselijk of noodzakelijk is. Echter, de wenselijkheid om deze voorzieningen voor noodsituaties beschikbaar te hebben wordt breed onderschreven.

Gegeven de onzekerheid over de ontwikkeling van het aantal besmettingen in het najaar meen ik daarom dat het nog niet verstandig is deze voorzieningen te laten vervallen, zelfs al zijn er op dit moment geen COVID-19-maatregelen door de overheid voorgeschreven. Van een oneigenlijk gebruik van de wettelijke grondslagen voor deze voorzieningen is naar mijn mening dan ook geen sprake.

Wel ga ik er van uit dat de noodzaak tot verdere verlenging afneemt en dat het einde van de verlengingen onderhand in zicht komt. Ik ga er van uit dat we na de winterperiode met meer zekerheid zullen kunnen oordelen over de wenselijkheid van verval.

Permanent maken van tijdelijke voorzieningen

Reeds ten tijde van het totstandbrengen van de voorzieningen is, ook vanuit de Kamers, de gedachte geopperd dat het wenselijk zou kunnen zijn om bepaalde voorzieningen structureel en buiten het geval van acute nood te kunnen blijven gebruiken. De corona-epidemie heeft met name een stimulerend effect gehad op de invoering van, en gewenning aan het gebruik van audiovisuele middelen als alternatief voor fysieke bijeenkomsten. Bestaande belemmeringen zijn ook niet altijd ingegeven door een expliciete keuze om datgene te verbieden wat bij de tijdelijke voorzieningen mogelijk werd gemaakt. Vaak was het gemis aan wettelijke ruimte daarvoor veeleer het gevolg van het feit dat er eerder geen mogelijkheid of noodzaak werd gezien voor dergelijke alternatieven.

Ik wil echter met nadruk ontkennen dat de tot op heden doorgevoerde verlengingen zijn ingegeven door een wens om de voorzieningen te continueren totdat een permanente regeling tot stand gebracht zal zijn. Het kan weliswaar wenselijk worden gevonden om, bij een keuze om tot permanente regeling over te gaan, niet een gat te laten vervallen, maar daarover moet dan op dat moment, in overleg met de Staten-Generaal besloten worden of, en zo ja hoe, dat voorkomen kan worden.

Over de vraag naar permanente regeling van de tijdelijke voorzieningen merk ik op dat er nog geen compleet plan is waarin ten aanzien van elke voorziening een koers is bepaald. Het eerder aangehaalde Pro Facto-rapport vormt nog onderwerp van beraadslaging. Bij de vraag van continuering moet ook bezien worden of het wenselijk is zo’n voorziening enkel als «standaard noodmaatregel» beschikbaar te houden, of dat het gebruik ook buiten noodsituaties mogelijk zou moeten zijn. Ik zal u hierover voor het kerstreces nader informeren. Voor de goede orde merk ik hierbij ook op dat de verantwoordelijkheid voor een deel van de voorzieningen waarop de verlengingsbesluiten zien, mede of geheel bij andere bewindspersonen berusten en dus overleg met hen noodzakelijk is.

Voor sommige onderdelen is de gedachtenvorming wel al verder gevorderd. Zo heeft uw Kamer onlangs onderschreven dat het wenselijk is om de tijdelijke verhoging van de leeftijdsgrenzen voor rechter-plaatsvervangers (e.a.) te continueren na de vervaldatum van 15 juli 2023.15 Verder is het gebruik van videoconferentie in de rechtspraak al gedurende langere tijd onderwerp van bespreking met de Kamers. Ik verwijs in dit verband naar mijn brief van 11 april 2022 over videoconferentie in het civiel recht, het bestuursrecht en het strafrecht.16 De Raad voor de Rechtspraak is inmiddels gevorderd met het ontwikkelen van een visie en een plan van aanpak. Ik zal nog voor het kerstreces hier het parlement nader over informeren.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

De letter U heeft alleen betrekking op 35 434.

X Noot
2

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Van den Berg (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU), Hiddema (Fractie-Frentrop) en Krijnen (GL).

X Noot
3

Samenstelling:

Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Bredenoord (D66), Koole (PvdA), De Bruijn-Wezeman (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Klip-Martin (VVD) (voorzitter), Vos (VVD), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Prast (PvdD), Van Pareren (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Krijnen (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van der Voort (D66), Keunen (VVD), Hermans (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA).

X Noot
4

Samenstelling:

Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van den Berg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU) en Dessing (FVD).

X Noot
5

Kamerstukken I 2021/22, 35 434/35 449 (R2147)/35 457/35 497/25 295, S.

X Noot
6

Kamerstukken I 2021/22, 35 434/35 449 (R2147)/35 457/35 497/25 295, S.

X Noot
7

Kamerstukken 35 434.

X Noot
8

Kenmerk: 171134.02u.

X Noot
9

Kamerstukken I 2021/22, 35 434/35 449 (R2147)/35 457/35 497/25 295, S.

X Noot
10

Kamerstukken I 2021/22, 35 434/35 449 (R2147)/35 457/35 497/25 295, S.

X Noot
11

Voor wat betreft de in dit besluit bepaalde voorzieningen gaat het naast de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid ook om de Verzamelspoedwet COVID-19, de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 en de Tijdelijke rijkswet voorziening Rijks-octrooiwet 1995 COVID-19.

X Noot
12

Zie paragraaf 4 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid.

X Noot
14

Kamerstukken I 2021/22, 35 434/35 449 (R2147)/35 457/35 497/25 295, T.

X Noot
15

Verslag EK 2021/2022, nr. 34, item 7.

X Noot
16

Kamerstukken I 2021/22, 35 434 nr. Q

Naar boven