35 429 Aanpassing van enkele wetten ter uitvoering van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie («EOM») (PbEU 2017, L 283) (Invoeringswet EOM)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL/JBZ-RAAD1 EN VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID2

Vastgesteld 17 november 2020

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissies aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Invoeringswet EOM waarmee Verordening (EU) 2017/19393 wordt uitgevoerd in Nederlandse regelgeving. Deze verordening heeft tot doel om de financiële belangen van de Unie beter te beschermen tegen strafbare feiten en regelt de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (verder: EOM). Het EOM heeft de bevoegdheid om strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden op te sporen, te vervolgen en voor de nationale rechter te brengen. Het gaat om fraude met EU-subsidies, invoerrechten en omzetbelasting. De leden van de VVD-fractie staan positief tegenover deze invoeringswet die gebaseerd is op een samenwerking tussen het EOM en de nationale autoriteiten. Versterking van de fraudeaanpak door het EOM kan nuttig zijn als nationale overheidsinstanties falen in die aanpak. Een belangrijk aandachtspunt is de mogelijke bevoegdheidsuitbreiding van het EOM naar bijvoorbeeld terrorisme en andere misdrijven, waar de leden van de VVD-fractie tegen zijn. De in de Tweede Kamer aangenomen motie4 geeft zekerheid dat dit niet gebeurt zonder dat die uitbreiding is besproken in de Tweede Kamer. De leden van de VVD-fractie hebben nog enige vragen bij dit wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze invoeringswet geeft de leden aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Invoeringswet EOM en wensen de regering hierover enige vragen te stellen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om te komen tot een aanpassing van enkele wetten ter uitvoering van de Verordening 2017/1939 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie. De leden van de SGP-fractie onderstrepen dat het van belang is dat het frauderen met Europese subsidies niet past binnen de afspraken die binnen de EU gemaakt zijn. De leden van de SGP-fractie hebben echter wel vragen omtrent de wijze waarop deze fraudeurs dienen te worden opgespoord.

1.1 Aanleiding wetsvoorstel

De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van toelichting: «Het EOM heeft hierbij wel een voorrangsrecht, doordat het kan besluiten een EU-fraudezaak die binnen de gedeelde bevoegdheid valt aan zich te trekken teneinde die zaak te onderzoeken en te vervolgen».5

  • a. Kan de regering aangeven op welke wijze een zaak wordt opgepakt indien een beperkt deel van een fraudezaak ook betrekking heeft op fraude met EU-middelen. Moet in een dergelijk geval de gehele zaak aan het EOM worden overgedragen?

  • b. Kan de regering aangeven hoe daarmee moet worden omgegaan indien pas in een vergevorderde fase van het onderzoek blijkt dat er sprake is van betrokkenheid van EU-middelen?

1.2 Totstandkoming van het EOM

De leden van de SGP-fractie lezen dat om op te treden tegen fraude en daarmee samenhangende onwettige activiteiten ten nadele van de financiële belangen van de Europese Unie de wens is ontstaan om vanuit de Europese Unie daartegen te kunnen optreden. Kan de regering aangeven waarom het Nederlandse OM in samenwerking met andere vervolgende instanties in andere lidstaten niet voldoende capabel geacht wordt om dit zelf te doen?

1.3 Deelname Nederland aan EOM

Op pagina 2 van de memorie van toelichting, lezen de leden van de PVV-fractie: «Nederland neemt daardoor sinds 1 augustus 2018 deel aan het EOM.»

  • a. Kan de regering aangeven wat het voor de Nederlandse deelname aan het EOM betekent indien de voorliggende invoeringswet wordt verworpen?

  • b. Kan de regering tevens aangeven welke maatregelen de Europese Unie eventueel kan verbinden aan het niet-aannemen van het voorliggende wetsvoorstel. Is bijvoorbeeld een infractieprocedure mogelijk?

  • c. Kan de regering aangeven of het niet-aannemen van deze invoeringswet uiteindelijk kan leiden tot het niet verder deelnemen aan het EOM?

  • d. Kan de regering aangeven welke andere mogelijkheden Nederland heeft om alsnog af te zien van verdere deelname aan het EOM?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de verhouding tussen het EOM en de nationale instanties nog pril is en dat dit onduidelijkheid kan geven over de consequenties wat betreft opsporing en vervolging in andere (nationale of lokale) zaken. Deze leden vragen de regering zich er rekenschap van te geven dat er op geen enkele wijze inbreuk mag worden gemaakt op het stellen van eigen prioriteiten in het opsporings- en vervolgingsbeleid door de nationale instanties. Hoe wordt voorkomen dat er een steeds verdergaande inmenging komt in nationale bevoegdheden?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de doorslaggevende overweging voor toetreding tot het EOM voor de Nederlandse regering is dat EU-fraude doorgaans grensoverschrijdend van aard is en veelal ook verband houdt met georganiseerde criminaliteit. Kan de regering aangeven of er concrete fraudesituaties zijn die via de huidige wijze van samenwerking niet kunnen worden bestreden?

2.1 Hoofdlijnen van de verordening

De leden van de PVV-fractie lezen op pagina 2 van de memorie van toelichting voorts: «Het EOM is verantwoording schuldig aan de EU-instellingen».

  • a. Kan de regering aangeven welke EU-instellingen dit betreft, op welke wijze deze verantwoording wordt afgelegd, welke controlemiddelen hierbij kunnen worden toegepast, hoe kaderstelling en sturing hierbij plaatsvindt en in hoeverre er sancties of andere consequenties aan deze verantwoording kunnen worden verbonden?

  • b. Kan de regering aangeven in hoeverre verantwoording aan de nationale lidstaten en hun parlementen plaatsvindt en op welke wijze?

2.2 Bevoegdheid EOM

Voor het slagen van het EOM is goede communicatie en samenwerking tussen het EOM en het Nederlandse Openbaar Ministerie (verder: OM) van belang. Bijvoorbeeld bij het uitoefenen van het evocatierecht, waarmee het EOM een nationaal onderzoek kan overnemen. Het inroepen van dat evocatierecht heeft tot gevolg dat de nationale autoriteiten hun bevoegdheid niet meer uitoefenen. Bij een onderzoek naar fraude kunnen echter verschillende functionarissen en organisaties betrokken zijn, bijvoorbeeld de politie, de FIOD en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Deze organisaties moeten hun onderzoek dus stoppen en begrijpen waarom dat zo is. De regering meent dat met de instelling van een functioneel parket bij het OM die afstemming wordt gerealiseerd. Ook verwijst de regering naar diverse convenanten en handhavingsarrangementen, bijvoorbeeld het Protocol AAFD6 tussen het OM en de Belastingdienst.

Een organisatorische eenheid (functioneel parket) of een protocol garandeert echter nog niet dat de afstemming ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. De leden van de VVD-fractie vragen zich af op welke wijze een goede samenwerking en communicatie wordt gerealiseerd en hoe de regering dat gaat bewaken.

Tijdens het wetgevingsoverleg van 14 oktober 2020 in de Tweede Kamer7 heeft de regering aangegeven dat een deel van de afstemmingsvragen afhankelijk zijn van het Europese vervolgingsbeleid, dat nog moet worden opgesteld door het EOM. Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over dat Europese vervolgingsbeleid en de impact die dat heeft op de samenwerking tussen EOM en OM en hun verhouding?

De regering heeft in reactie op vragen van de GroenLinks-fractie in de Tweede Kamer over hoe het EOM in de praktijk zal omspringen met EU-fraude in lidstaten die niet deelnemen zoals Polen en Hongarije geantwoord: «Nederland is voorstander van de totstandkoming van een separaat rechtsinstrument, waarin de details van de justitiële samenwerking tussen het EOM en de niet-deelnemende lidstaten nader worden uitgewerkt».8 De inschatting is dat het EOM na zijn oprichting hoe dan ook tot werkafspraken met de autoriteiten in de niet-deelnemende lidstaten zal trachten te komen, al kan het de samenwerking met deze lidstaten niet direct afdwingen, aldus de regering. Gaat de Nederlandse regering – direct dan wel indirect – actief proberen om de niet-deelnemende lidstaten alsnog te bewegen mee te doen met het EOM, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. En zo ja, op welke wijze?

Op 3 september 2020 heeft de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam beslist voorlopig te stoppen met het toestaan van overleveringen van verdachten en reeds veroordeelde personen naar Polen.9 Die beslissing hangt samen met een nieuwe prejudiciële vraag van de IRK aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de consequenties van de problemen met de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht. Polen heeft in reactie op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam aan Poolse Officieren van Justitie opgedragen niet langer te helpen bij het uitleveren van verdachten en veroordeelden aan Nederland. Deze beslissing raakt het beginsel van wederzijds vertrouwen en rechtshulp. Hoe beoordeelt de Nederlandse regering deze reactie en gaat zij in gesprek met de Poolse regering over deze kwestie? In hoeverre kan dit de totstandkoming van werkafspraken met het niet-deelnemende Polen schaden, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Hoe schat de regering de mogelijkheden voor de totstandkoming van werkafspraken met niet-deelnemende lidstaten in? Wat betekenen de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in landen als Polen en Hongarije in zijn algemeenheid voor de effectiviteit van het EOM? Is het niet zo dat juist ook in die landen verdenkingen zijn van fraude met EU-middelen? En hoe verhoudt zich het feit dat deze landen niet meedoen en het aldaar bestaande rechtsstatelijke deficit tot het beginsel dat de vervolging zal plaatsvinden in het land waar zich het zwaartepunt van de strafbare activiteit bevindt? Wat betekent dat voor de effectiviteit van het EOM? Graag verzoeken de aan het woord zijnde leden een reflectie van de regering.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de bevoegdheidsverdeling en procedure is indien sprake is van een onderzoek naar fraude met EU-middelen binnen het EOM zelf of waarbij het EOM zelf direct of indirect betrokken is. Kan de regering tevens aangeven wat de procedures en kaders zijn indien er discussie of onduidelijkheid bestaat over de begrenzing van de bevoegdheid tussen het EOM en de nationale lidstaten? Door wie en op welke wijze wordt dit afgedaan?

De aan het woord zijnde leden lezen op pagina 3 van de memorie van toelichting: «krachtens het toepasselijke nationale recht bevoegde autoriteiten van de lidstaten, het EOM zonder onnodige vertraging elke strafbare gedraging melden ten aanzien waarvan het EOM zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen.» Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn van het niet voldoen aan deze meldplicht? Hoe en door wie wordt dit beoordeeld?

De leden van de SGP-fractie constateren dat fraudezaken met Europese subsidies een grensoverschrijdend karakter hebben. Het is daarom niet ondenkbaar dat een organisatie in meerdere lidstaten actief is met het oneigenlijk gebruik van subsidie. De leden van de SGP-fractie constateren dat deze lidstaten afwijkende juridische stelsels hebben en niet altijd op dezelfde wijze tot vervolging overgaan. Zo kent Nederland het opportuniteitsbeginsel. Kan de regering aangeven in hoeverre medewerking van de lidstaten wordt verwacht van nationale vervolgingsinstanties? Kan de regering aangeven of het EOM rekening houdt met het vervolgingsbeginsel dat in de lidstaten geldt?

2.3 Inrichting EOM

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat «De Verordening EOM gaat er vanuit dat de gedelegeerd Europese aanklager tegelijkertijd een nationale officier van justitie is en voor zijn taken voor het EOM de bevoegdheden uitoefent die hem nationaal toekomen».10 Dat betekent dat deze functionaris een dubbelrol heeft, waarbij de rol als gedelegeerd Europees aanklager prevaleert. Zo’n dubbelrol vraagt om bescherming. Dat is bijvoorbeeld van belang voor de werkbelasting, maar ook voor de beoordeling van zijn functioneren in beide rollen. Op welke wijze wordt deze functionaris beschermd en begeleid in de uitoefening van beide rollen, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

Op welke wijze wordt de onafhankelijkheid van de gedelegeerd aanklager geborgd? De regering meent dat met het voorgestelde artikel 144c van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarmee wordt bepaald dat de gedelegeerd Europese aanklager werkzaam is bij het functioneel parket, daarin wordt voorzien. Er is echter meer voor nodig dan een «duidelijke plek binnen de rechterlijke organisatie»11 om een onafhankelijke positie te kunnen uitoefenen.

De leden van de PVV-fractie lezen op pagina 4 van de memorie van toelichting: «De gedelegeerd Europese aanklager blijft lid van het nationale openbaar ministerie, maar heeft tegelijk, voor zover het zijn werkzaamheden voor het EOM betreft, een functioneel en juridisch onafhankelijke status.»

  • a. Kan de regering aangeven hoe dit zich verhoudt tot de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Justitie en Veiligheid in Nederland, nu deze aanklager lid blijft van het nationale OM?

  • b. Kan de regering tevens aangeven hoe in dit kader de ministeriële verantwoordelijkheid in Nederland ten aanzien van deze gedelegeerd Europees aanklager is geregeld?

Voorts wordt gesteld: «De permanente kamers kunnen de gedelegeerd Europese aanklager opdrachten geven.»

  • a. Kan de regering aangeven hoe deze permanente kamers worden samengesteld en gecontroleerd?

  • b. Kan de regering duidelijk uiteenzetten hoe de procedures voor dergelijke opdrachten vorm worden gegeven, aan welke kaders deze opdrachten getoetst worden en door wie en op welke wijze deze kaders worden opgesteld en verantwoord?

3. Opsporing en vervolging van EOM-zaken in Nederland

Op pagina 6 van de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie: «De zaken waarin het EOM bevoegd zal zijn laten zich inhoudelijk onderverdelen in drie soorten, te weten fraude met EU-subsidies, invoerrechten en omzetbelasting.»

  • a. Veel EU-subsidies worden verstrekt aan (decentrale) overheden. Kan de regering aangeven hoe het EOM om zal gaan met fraude met EU-subsidies door overheden?

  • b. Kan de regering daarbij ook aangeven hoe dit zich in Nederland verhoudt tot de strafrechtelijke immuniteit van overheden, mede gelet op de Pikmeer-arresten12?

Voorts lezen deze leden: «Het EOM maakt geen deel uit van de Nederlandse rechterlijke organisatie en het openbaar ministerie vormt dan ook geen onderdeel van het EOM. Het decentraal niveau van het EOM wordt gevormd door functionarissen die lid blijven van het openbaar ministerie, maar zij verrichten hun werkzaamheden voor het EOM niet vanuit of als deel van de taak van het openbaar ministerie, en dus ook niet onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie en de Minister van Justitie en Veiligheid.»

  • a. Het Nederlandse OM valt onder de kaders van de Wet openbaarheid van bestuur. Kan de regering aangeven in hoeverre de Nederlandse EOM-functionarissen onder deze wet vallen nu zij lid blijven van het Nederlandse OM?

  • b. Kan de regering tevens aangeven in hoeverre het EOM onder de Wet openbaarheid van bestuur valt of dat andere openbaarheidsregels van toepassing zijn?

  • c. Nu deze functionarissen «niet onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie en de Minister van Justitie en Veiligheid» vallen, bij wie ligt dan wel de politieke verantwoordelijkheid?

De leden van de SGP-fractie constateren dat het EOM bevoegd is in het kader van de opsporing van financiële fraude. De zaken waarin het EOM bevoegd zal zijn laten zich inhoudelijk onderverdelen in drie soorten, te weten fraude met EU-subsidies, invoerrechten en omzetbelasting. De leden van de SGP-fractie constateren dat deze bevoegdheden met de instelling van het EOM nog niet aan de orde waren. Kan de regering aangeven of zij voornemens is om de bevoegdheden binnen enkele jaren nog verder uit te breiden?

Ook constateren deze leden dat het mandaat voor het EOM in dit wetsvoorstel beperkt is tot het opsporen van financiële fraude. De leden van de SGP-fractie constateren dat financiële fraude niet altijd op zichzelf staat en er mogelijkerwijs meerdere delicten onder een zaak vallen. Kan de regering aangeven hoe het EOM opereert indien een financieel fraudeur ook mensenhandelaar blijkt te zijn?

De aan het woord zijnde leden constateren dat het EOM aanwijzingen kan geven aan de gedelegeerd Europees aanklager. Daarvoor zal er voldoende ambtelijke ondersteuning moeten zijn. Niet iedere lidstaat beschikt echter over dezelfde middelen om deze ambtelijke ondersteuning te kunnen bieden. Kan de regering aangeven of lidstaten voor hun eigen ambtelijke ondersteuning dienen te zorgen of dat andere lidstaten hiervoor financieel bij moeten springen? Wat betreft de ambtelijke ondersteuning vragen de leden van de SGP-fractie wat hieronder moet worden verstaan wat betreft opdrachten aan nationale aanklagers om zich ook met Europese fraude bezig te gaan houden. Kan de regering aangeven of dit niet ten koste gaat van de inspanningen in andere zaken?

De leden van de SGP-fractie constateren dat wanneer het Nederlandse OM besluit tot opsporing over te gaan het EOM kan besluiten de zaak naar zich toe te trekken. Kan de regering aangeven hoe zij deze bevoegdheidstoedeling leest in het licht van het opportuniteitsbeginsel van het Nederlandse OM? Kan de regering aangeven of het Nederlandse OM de zaak opnieuw naar zich toe kan trekken indien blijkt dat het EOM besluit de zaak geen (verdere) aandacht te geven?

4.2 Gevolgen voor regeldruk en financiële gevolgen

Op pagina 9 van de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie: «De structurele kosten van de deelname aan het EOM voor 2021 en verder worden vooralsnog geraamd op circa € 10 mln.»

  • a. Kan de regering aangeven hoe deze kosten zich verhouden tot de te verwachten opbrengsten van de fraudeaanpak?

  • b. Kan de regering tevens aangeven in hoeverre eventuele opbrengsten van fraudeaanpak terug zullen vloeien naar Nederland of vloeien deze alleen terug naar de EU-instellingen?

5. Advies en consultatie

Op pagina 11 van de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie: «Uit de tekst van artikel 40 Verordening EOM blijkt dat een transactie hieronder kan vallen, zij het binnen de grenzen en met inachtneming van de voorwaarden van deze bepaling. Uiteindelijk beslist de permanente kamer, naar aanleiding van het voorstel van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, of de zaak zich hiervoor leent.»

Op deze manier wordt de beslissing over een transactie als afdoeningsvorm uiteindelijk genomen door de permanente kamer. Kan de regering aangeven of het in lijn met het uitgangspunt van het EOM dat bij strafzaken de nationale rechter beslist, het bij transacties ook niet zo zou moeten zijn dat daarover de nationale autoriteiten de beslissingsmacht zouden moeten hebben?

Overige vragen:

De leden van de VVD-fractie hechten veel belang aan een goede evaluatie, zowel op Europees als op nationaal niveau. Deze leden vernemen graag van de regering wanneer het EOM voor Nederland een succes is. In ieder geval ligt het voor de hand het succes van deze samenwerking te beoordelen op basis van (toegenomen) fraudeopsporing. Maar ook de samenwerking tussen EOM en nationale autoriteiten en of de onafhankelijkheid van de gedelegeerde EOM functionarissen gewaarborgd zijn, zou daarbij betrokken moeten worden. Hoe, wanneer en op welk niveau (Nederland, Europa) wordt geëvalueerd?

In beantwoording van eerdere vragen van de PVV-fractie over de erkenning van het EOM als «competent authority» gaf de regering aan: «Het is echter dermate juridische complexe materie gebleken dat de besprekingen bij die gelegenheid nog niet konden worden afgerond. De besprekingen zijn daarom voortgezet, en wel laatstelijk op 19 februari jl. Het Kroatische Voorzitterschap probeert op dit moment een compromis te vinden voor de inhoud van de door de lidstaten gezamenlijk af te leggen verklaringen en daarbij een oplossing te vinden voor de juridische vragen die tijdens de discussie daarover zijn gerezen».13

Kan de regering aangeven in hoeverre hiervan al een concrete uitkomst is en welke positie Nederland hierbij heeft ingenomen?

De leden van de commissies zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad, Faber-van de Klashorst

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer

De griffier voor dit verslag, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling Immigratie en Asiel/JBZ-Raad:

Kox (SP), Faber-van de Klashorst (PVV), (voorzitter), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Van Rooijen (50PLUS), Adriaansens (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Cliteur (FVD), Doornhof (CDA), Gerbrandy (OSF), Huizinga-Heringa (CU), Karimi (GL), Van Pareren (FVD), (ondervoorzitter), Veldhoen (GL), Vos (PvdA), De Vries (Fractie-Otten), Berkhout (FVD) en Keunen (VVD).

X Noot
2

Samenstelling Justitie en Veiligheid:

Backer (D66), De Boer (GL), (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Rombouts (CDA), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), Arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Cliteur (FVD), Dittrich (D66), Doornhof (D66), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten), (ondervoorzitter), Van Pareren (FVD), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL) en Van Wely (FVD).

X Noot
3

Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie («EOM») (PbEU 2017, L283/1).

X Noot
4

Kamerstukken II 2020/2021, 35 429, nr. 8 (motie-Van Dam en Van Toorenburg).

X Noot
5

Kamerstukken II 2020/2021, 35 429, nr. 3, p. 1.

X Noot
6

Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Protocol AAFD), nr. BLKB/2015/572M.

X Noot
7

Kamerstukken II 2020/2021, 35 429, nr. 10.

X Noot
8

Kamerstukken II 2020/2021, 35 429, nr. 6, p. 11.

X Noot
9

ECLI:NL:RBAMS:2020:3776.

X Noot
10

Kamerstukken II 2020/2021, 35 429, nr. 3, p. 4.

X Noot
11

Kamerstukken II 2020/2021, 35 429, nr. 3, p. 17.

X Noot
12

ECLI:NL:HR:1996:ZD0429 (Pikmeer I-arrest) en ECLI:NL:HR:1998:AA9342 (Pikmeer II-arrest).

X Noot
13

Kamerstukken I 2019/2020, 32 317, KU, p. 6.

Naar boven