Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35420 nr. CB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35420 nr. CB |
Vastgesteld 23 juni 2022
De leden van de vaste commissies voor SZW1, voor EZK/LNV2 en voor Financiën3 hebben kennisgenomen van de brief van 1 april 2022 over de uitgangspunten voor de langetermijnvisie op het coronasteunbeleid.4
Naar aanleiding hiervan is op 16 mei 2022 een brief gestuurd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat, met inbreng van de leden van de fracties van het CDA en de PvdD.
De Minister heeft op 22 juni 2022 gereageerd.
De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier voor dit verslag, Van der Bijl
Aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat
Den Haag, 16 mei 2022
De leden van de vaste commissies voor SZW, voor EZK/LNV en voor Financiën hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 1 april 2022 over de uitgangspunten voor de langetermijnvisie op het coronasteunbeleid.5 De leden van de CDA-fractie en van de PvdD-fractie hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen. De leden van de PvdA-fractie sluiten zich bij deze vragen aan. De leden van de SGP-fractie sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de CDA-fractie zijn het ermee eens dat in de toekomst meer maatwerk nodig zal zijn om specifieke sectoren met gerichte en sectorale instrumenten te ondersteunen. Het spreekt voor zich dat daarbij ook een belangrijke rol is weggelegd voor de bedrijven zelf en dat daarover met die bedrijven het gesprek moet worden aangegaan. Toch bestaat bij deze leden na lezing van de brief het idee dat de regering ten aanzien van sommige sectoren te optimistisch is ten aanzien van hun mogelijkheden om weerstand te bieden aan een vergelijkbare pandemie als die van de vorige jaren. Een voorbeeld hiervan is de cultuursector. Deze heeft zwaar geleden onder de diverse lockdowns als gevolg waarvan theaters en schouwburgen voor lange tijd moesten worden gesloten. Hoe realistisch is het dan te menen dat deze sector bij een onverhoopte nieuwe pandemie er wel zelf in zal slagen te overleven? Hetzelfde geldt voor andere sectoren van de economie zoals seizoensgebonden bedrijven. Is het realistisch om te denken dat deze bedrijven in het geval van een nieuwe pandemie hun verdienmodel gedurende een jaar kunnen aanpassen aan een kortere periode van omzet gedurende dat jaar, bijvoorbeeld door aanpassing van de prijzen of flexibelere bedrijfsvoering? Ligt het niet voor de hand dat voor dergelijke sectoren op basis van de ervaringen van de afgelopen twee jaren nu reeds concrete steunplannen worden ontwikkeld? De leden van de CDA-fractie vrezen dat als voor dergelijke sectoren het door de regering opgestelde overzicht van maatregelen en bijbehorende steun wordt gevolgd – waarbij pas bij het «worst-case» scenario met volledige en langdurige sluitingen, is voorzien in sectorale steun – de hier bedoelde sectoren (veel) te laat op die steun kunnen rekenen. Ligt het voor deze sectoren niet voor de hand dat er al in fase 3 («continue strijd») gerichte steun moet worden verleend in plaats van te vertrouwen op het aanpassingsvermogen van die sectoren? De leden van de CDA-fractie zien graag de visie van de regering op deze problematiek tegemoet.
De leden van de CDA-fractie hebben eveneens met belangstelling kennis genomen van de voorgenomen maatregelen in het kader van het schuldenbeleid. Hierover hebben zij de volgende vragen:
In de brief wordt ingegaan op de rol van de gemeenten bij de schuldhulpverlening.6 Daarbij wordt de opmerking gemaakt dat het «per gemeente (kan) verschillen welke hulp wordt geboden». Hoe moet dit worden verstaan? Zijn er minimumvereisten die aan de door gemeenten te verlenen schuldhulpverlening worden gesteld? Welke garanties bestaan er dat ondernemers niet tussen wal en schip geraken alleen vanwege de «toevallige» vestigingsplaats van hun bedrijf?
In de brief staat vervolgens dat de regering voor 2022 30 miljoen euro heeft vrijgemaakt in het aanvullend sociaal pakket om gemeenten hierbij te ondersteunen en dat daarnaast 15 miljoen euro beschikbaar is voor hulp binnen de bijzondere bijstand.7 Dit geld is echter volgens de bewindslieden, «mede bedoeld voor hulp aan eenieder die kampt met schulden». Is dit sowieso al beperkte extra geld dan niet al snel een druppel op een gloeiende plaats, zo vragen deze leden.
In hoeverre heeft de regering bij het opstellen van deze brief zich laten inspireren door de ervaringen en keuzes in de andere EU-landen ten aanzien van de coronapandemie, in het bijzonder Duitsland en België?
Wat zijn de gemotiveerde verwachtingen van de regering omtrent de relatie met de in deze brief voorgestelde gerichte en bij voorkeur sectorale steunmaatregelen vanuit het perspectief van de EU-staatssteunbepalingen? Hoe schat zij het risico in dat deze specifieke maatregelen als onwettige staatssteun worden aangemerkt?
In hoeverre is de regering bereid te onderzoeken of de bij de uitvoering van de TOZO voor grensondernemers ontstane problemen in de toekomst kunnen worden voorkomen?
Thans dreigen zich ook problemen voor te doen in de socialezekerheidswetgeving voor thuiswerkende grenswerkers. In hoeverre is de regering bereid om hier op korte en langere termijn aan tegemoet te komen?
In de brief wordt niet specifiek ingegaan op de detailhandel, dit terwijl in deze sector onderdelen zijn geweest (zoals de food sector) die omzetstijgingen hebben gehad en onderdelen die verlieslijdend zijn geweest, zoals de fashion/kledingsector. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie in dit kader de langetermijnvisie van het kabinet op de detailhandel in het algemeen en de fashionsector in het bijzonder.
Welke mogelijkheden ziet de regering om de rente op belastingschulden bij soortgelijke crises in de toekomst standaard op nul te stellen?
De leden van de PvdD-fractie vragen wat de regering in het kader van deze brief verstaat onder lange termijn? Aan welke termijn in jaren denkt zij hierbij?
De brief refereert aan een aantal scenario’s. Dit zijn geen toekomstvoorspellingen, maar toch verbindt de brief hieraan kansen dat de scenario’s zich voltrekken. Waarop baseert de regering deze kansen?
Er is vóór COVID19 door veel deskundigen gewaarschuwd voor een zoönosepandemie, en voor het feit dat dit risico niet werd onderkend door beleidsmakers. De brief noemt de kans op een worst-case scenario erg klein. Wat bedoelt de regering met «erg klein» en op welke termijn heeft deze kans betrekking?
Volgens deskundigen wordt de kans op een nieuwe pandemie die qua ernst vergelijkbaar is met COVID-19 onderschat. Een recente studie8 berekent die kans terugblikkend op twee procent per jaar, en schat dat de kans verdrievoudigt door onder andere de manier waarop de mens omgaat met de natuur. Dit betekent dat de kans dat de mens gedurende zijn leven een kans van 76 procent heeft om een dergelijke epidemie met miljoenen doden mee te maken. Toch stelt de regering dat ondernemers hier niet op kunnen anticiperen. Kan zij dit toelichten?
Na de bankencrisis is er op internationaal (EU) niveau gewerkt aan het reduceren van de kans op een herhaling en aan het voorkomen van de situatie dat de samenleving opnieuw moet opdraaien voor de kosten van het redden van banken. Is de regering van mening dat een vergelijkbare aanpak wenselijk is ten aanzien van de kans op een nieuwe zoönose pandemie, en kan zij haar antwoord op deze vraag toelichten?
COVID-19 heeft onderstreept dat de toeristenindustrie zeer kwetsbaar is voor een pandemie. Erkent de regering dat een grotere afhankelijkheid van de toeristenindustrie de economie en de samenleving gevoeliger maken voor pandemieën? Zo nee, kan zij dit toelichten? Zo ja, welke beleidsconclusies trekt zij hieruit?
Ondernemers en bedrijven in de toerismesector alsmede degenen die overwegen zich daarin te vestigen kunnen zich «dankzij» COVID-19 bewust zijn van hun kwetsbaarheid en er rekening mee houden in de keuzes die zij maken. De brief stelt een sectorspecifieke aanpak voor in het geval van een slecht scenario. Betekent dit dat de regering voorstelt om in geval van voltrekking van het slechtste scenario de toeristenindustrie te zullen steunen? Is de regering het met deze leden eens dat aankondiging van sectorspecifieke keus invloed kan hebben op ondernemersbeslissingen, met gevolgen voor de omvang van de toerisme-industrie en daarmee de kwetsbaarheid van de samenleving? Hoe wil de regering voorkomen dat dit tot een verstoring van de markt leidt? Wat is hiervan het langetermijnrisico voor de overheidsfinanciën?
De leden van de vaste commissies voor SZW, voor EZK/LNV en voor Financiën kijken met belangstelling uit naar de beantwoording van deze vragen en ontvangen deze graag binnen vier weken.
Een afschrift van deze brief zal tevens worden verzonden aan de Minister van SZW, de Minister voor APP, de Minister van Financiën en de Staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst.
Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L. Vos
Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, L.P. van der Linden
Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, P.H.J. Essers
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juni 2022
Hierbij zend ik uw Kamer, mede namens de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de antwoorden op de vragen van de fracties CDA, SGP, PvdD en PvdA over de langetermijnvisie coronasteun.
Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
De leden van de vaste commissies voor SZW, voor EZK/LNV en voor Financiën hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 1 april 2022 over de uitgangspunten voor de langetermijnvisie op het coronasteunbeleid. De leden van de CDA-fractie en van de PvdD-fractie hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen. De leden van de PvdA-fractie sluiten zich bij deze vragen aan. De leden van de SGP-fractie sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de CDA-fractie zijn het ermee eens dat in de toekomst meer maatwerk nodig zal zijn om specifieke sectoren met gerichte en sectorale instrumenten te ondersteunen. Het spreekt voor zich dat daarbij ook een belangrijke rol is weggelegd voor de bedrijven zelf en dat daarover met die bedrijven het gesprek moet worden aangegaan.
1
Toch bestaat bij deze leden na lezing van de brief het idee dat de regering ten aanzien van sommige sectoren te optimistisch is ten aanzien van hun mogelijkheden om weerstand te bieden aan een vergelijkbare pandemie als die van de vorige jaren. Een voorbeeld hiervan is de cultuursector. Deze heeft zwaar geleden onder de diverse lockdowns als gevolg waarvan theaters en schouwburgen voor lange tijd moesten worden gesloten. Hoe realistisch is het dan te menen dat deze sector bij een onverhoopte nieuwe pandemie er wel zelf in zal slagen te overleven? Hetzelfde geldt voor andere sectoren van de economie zoals seizoensgebonden bedrijven. Is het realistisch om te denken dat deze bedrijven in het geval van een nieuwe pandemie hun verdienmodel gedurende een jaar kunnen aanpassen aan een kortere periode van omzet gedurende dat jaar, bijvoorbeeld door aanpassing van de prijzen of flexibelere bedrijfsvoering? Ligt het niet voor de hand dat voor dergelijke sectoren op basis van de ervaringen van de afgelopen twee jaren nu reeds concrete steunplannen worden ontwikkeld? De leden van de CDA-fractie vrezen dat als voor dergelijke sectoren het door de regering opgestelde overzicht van maatregelen en bijbehorende steun wordt gevolgd waarbij pas bij het «worstcase» scenario met volledige en langdurige sluitingen, is voorzien in sectorale steun de hier bedoelde sectoren (veel) te laat op die steun kunnen rekenen. Ligt het voor deze sectoren niet voor de hand dat er al in fase 3 («continue strijd») gerichte steun moet worden verleend in plaats van te vertrouwen op het aanpassingsvermogen van die sectoren? De leden van de CDA-fractie zien graag de visie van de regering op deze problematiek tegemoet.
Antwoord
Het kabinet erkent dat lockdowns zwaar zijn geweest voor ondernemers en medewerkers in tal van sectoren. Zoals in de brief van 1 april9 jl. naar uw Kamer is gecommuniceerd, heeft het kabinet in de langetermijnstrategie dan ook als uitgangspunt dat de maatschappij geopend blijft. Alleen in het worst case scenario is sluiting van sectoren niet uitgesloten. Dit betreft een situatie met blijvend hevige uitbraken en maatschappelijke ontwrichting. Inzet van zware en generieke contactbeperkende maatregelen kan in dit scenario noodzakelijk zijn om hoge sterfte en ontwrichting van zorg en maatschappij te voorkomen.
Onderdeel van deze langetermijnstrategie is een gedeelde inspanning en verantwoordelijkheid van overheid, bedrijfsleven en burgers. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat ondernemers kunnen anticiperen op maatregelen en de bedrijfsvoering daarop kunnen aanpassen. Ook wil het kabinet de ervaringen die sectoren de afgelopen twee jaar hebben opgedaan, benutten. Het kabinet werkt samen met de sectoren aan de sectorale aanpak lange termijn corona. De overheid heeft daarom aan de sectoren waar veel mensen bij elkaar komen gevraagd om plannen op te stellen, waarmee ze zich kunnen voorbereiden op de verschillende scenario’s zoals onderscheiden door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Hierover is de overheid op dit moment in gesprek met de sectoren. Een doel van de sectorale plannen is om voorspelbaarheid te bieden aan de sectoren, zodat ondernemers beter weten wat ze kunnen verwachten.
Het verlenen van steun kent in dit stadium van de pandemie een aantal zwaarwegende economische nadelen. In uitzonderlijke gevallen kan het verlenen van gerichte en bij voorkeur sectorale steun vanuit economisch perspectief toch rechtvaardig zijn. Specifiek gaat het daarbij om exceptionele omstandigheden en langdurige sluitingen waarop ondernemers niet kunnen anticiperen en er onvoldoende ruimte tot aanpassing is. Een dergelijke maatregel is dermate ingrijpend, dat het voor ondernemers bijna niet mogelijk is om zich daarop voor te bereiden. Ook is het economisch inefficiënt als bedrijven voor een dergelijke situatie buffers moeten aanhouden. Bij minder ingrijpende contactbeperkende maatregelen geldt dat de nadelen van steun groter zijn dan de voordelen. Er ontstaat dan een ongelijk speelveld tussen ondernemers die steun ontvangen, en ondernemers die anticiperen, zich aanpassen, en daardoor geen steun nodig hebben. Dit is niet alleen onrechtvaardig, maar staat ook aanpassing naar een economische dynamiek die toegerust is op omgaan met corona in de weg. Waarbij bedrijven in stand worden gehouden die uiteindelijk niet-levensvatbaar zijn, terwijl elders op de arbeidsmarkt grote tekorten zijn aan personeel. Daarom zal er in fase 3 (continue strijd) geen steun worden verleend. In het geval van een worst case scenario zorgt het kabinet ervoor dat er instrumentarium voorhanden is als steun geboden is, bij voorkeur met gerichte en sectorale instrumenten.
De leden van de CDA-fractie hebben eveneens met belangstelling kennis genomen van de voorgenomen maatregelen in het kader van het schuldenbeleid. Hierover hebben zij de volgende vragen:
2
In de brief wordt ingegaan op de rol van de gemeenten bij de schuldhulpverlening. Daarbij wordt de opmerking gemaakt dat het «per gemeente (kan) verschillen welke hulp wordt geboden». Hoe moet dit worden verstaan? Zijn er minimumvereisten die aan de door gemeenten te verlenen schuldhulpverlening worden gesteld? Welke garanties bestaan er dat ondernemers niet tussen wal en schip geraken alleen vanwege de «toevallige» vestigingsplaats van hun bedrijf?
Antwoord
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) geeft gemeenten een wettelijke taak om schuldhulpverlening aan te bieden. Deze wet geeft gemeenten het kader om hun schuldhulpverlening vorm te geven. De toegang tot en vorm van schuldhulpverlening voor ondernemers kan hierdoor per gemeente verschillen. Verschillen zijn overigens niet per definitie ongunstig voor inwoners. Gemeentelijke ondersteuning op maat waarbij de inwoner centraal staat, kan de verschillen verklaren. Een belangrijke meerwaarde van een lokale of regionale aanpak is de mogelijkheid om in te spelen op het ondernemersklimaat, lokale initiatieven en het bieden van maatwerk. Hiermee krijgt een ondernemer een passende aanpak en (schuld)regeling, afgestemd op zijn situatie en mogelijkheden. Kortom: gemeenten moeten brede toegang tot schuldhulpverlening bieden, ook aan ondernemers (natuurlijke personen). Als iemand niet wordt toegelaten, staat de weg van bezwaar en beroep open. De vorm van de hulpverlening kan afhankelijk van de woonplaats van de ondernemer anders worden ingevuld.
De gemeenten moeten in hun beleidsplan o.a. aangeven welke maatregelen zij nemen om de kwaliteit van de schuldhulpverlening te borgen. Om een voldoende kwaliteit te kunnen garanderen heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2021 samen met gemeenten bestuurlijke uitgangspunten opgesteld over de toegang en kwaliteit van de schuldhulpverlening, bijvoorbeeld dat gemeenten een gesprek aanbieden en bekijken welke dienstverlening passend is wanneer inwoners of ondernemers zich melden met geldzorgen en dat gemeenten op voorhand geen doelgroepen uitsluiten en oog hebben voor verschillende groepen in de schuldhulpverlening.
Deze uitgangspunten van de VNG heeft de NVVK (de branchevereniging voor schuldhulp en financiële dienstverlening) nader uitgewerkt in de NVVK Belofte. Samen vormen de Bestuurlijke Uitgangspunten en de NVVK Belofte de Basisnorm voor de gemeentelijke schuldhulpverlening. Het mag voor een hulpvrager, waaronder ondernemers (natuurlijke personen), niet uitmaken in welke gemeente hij of zij aanklopt voor hulp. Het streven is dat alle gemeenten volgens dezelfde uitgangspunten (gaan) werken om zo de kwaliteit te waarborgen. Het kabinet onderstreept het belang dat het voor mensen met schulden, waaronder ondernemers (natuurlijke personen), niet zou moeten uitmaken waar zij wonen om hulp te krijgen bij schulden. Zoals de motie van het lid Kathmann (PvdA)10 vraagt, zullen gemeenten daar nadrukkelijk toe worden opgeroepen.
3
In de brief staat vervolgens dat de regering voor 2022 30 miljoen euro heeft vrijgemaakt in het aanvullend sociaal pakket om gemeenten hierbij te ondersteunen en dat daarnaast 15 miljoen euro beschikbaar is voor hulp binnen de bijzondere bijstand. Dit geld is echter volgens de bewindslieden, «mede bedoeld voor hulp aan eenieder die kampt met schulden». Is dit sowieso al beperkte extra geld dan niet al snel een druppel op een gloeiende plaats, zo vragen deze leden.
Antwoord
In het kader van coronacrisis heeft het kabinet 146 miljoen euro aan incidentele middelen vrijgemaakt voor het tegengaan van armoede en problematische schulden. Dit geld is voor een belangrijk deel naar gemeenten gegaan ten behoeve van het gemeentelijk schuldenbeleid (efficiëntere en snellere dienstverlening voor mensen), het waarborgfonds om de inzet van saneringskredieten te bevorderen, en de bijzondere bijstand. In 2022 komt dit neer op 30 miljoen euro voor armoede en schulden en 15 miljoen euro voor bijzondere bijstand. Dit geld komt dus bovenop de reguliere middelen voor armoede en schulden die gemeenten al ontvangen. Ook is de instroom in de wettelijke schuldsanering (Wsnp) wederom gedaald. Het kabinet blijft zich inzetten voor snelle en goede schuldhulpverlening voor iedereen en heeft hier goed contact over met gemeenten en betrokken partijen.
4
In hoeverre heeft de regering bij het opstellen van deze brief zich laten inspireren door de ervaringen en keuzes in de andere EU-landen ten aanzien van de coronapandemie, in het bijzonder Duitsland en België?
Antwoord
Bij het opstellen van de langetermijnvisie op coronasteun heeft het kabinet uitvoerig gekeken naar hoe andere landen coronasteun hebben vormgegeven, hebben afgebouwd, en hoe zij toekomstige coronasteun zouden willen vormgeven. In internationaal perspectief was het Nederlandse steunpakket ruim. Het Centraal Planbureau (CPB) komt ook tot deze conclusie in een economische analyse over het steunpakket in 2020. De Nederlandse overheidsbijdrage als percentage van de totale loonkosten was het hoogst van Europa. Het kabinet zal bij haar zoektocht naar manieren om gerichte en sectorale steun vorm te geven ook kijken naar bijvoorbeeld Polen. Daar is het namelijk mogelijk gebleken sectorale steun te bieden.
5
Wat zijn de gemotiveerde verwachtingen van de regering omtrent de relatie met de in deze brief voorgestelde gerichte en bij voorkeur sectorale steunmaatregelen vanuit het perspectief van de EU-staatssteunbepalingen? Hoe schat zij het risico in dat deze specifieke maatregelen als onwettige staatssteun worden aangemerkt?
Antwoord
Overheidsmaatregelen moeten, voor zover zij staatssteun bevatten, voldoen aan de staatssteunregels. In het kader van de uitwerking van mogelijke gerichte en sectorale steunmaatregelen zal daarom ook worden gekeken naar de EU staatssteunregels teneinde te verzekeren dat de uit te werken maatregelen daaraan voldoen. Daarbij wordt opgemerkt dat de Europese Commissie verschillende reguliere EU staatssteunkaders heeft waarvan de lidstaten ook buiten een crisis gebruik kunnen maken, en de ervaring is dat de Europese Commissie bij buitengewone gebeurtenissen die de EU raken of verstoring van de economieën van de EU-lidstaten snel kan handelen met tijdelijke crisiskaders.
6
In hoeverre is de regering bereid te onderzoeken of de bij de uitvoering van de TOZO voor grensondernemers ontstane problemen in de toekomst kunnen worden voorkomen?
Antwoord
Als crisismaatregel voor zelfstandigen heeft Nederland in 2020 gekozen voor de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (hierna: Tozo), waarbij ondernemers die aan de criteria voldoen in aanmerking konden komen voor een uitkering voor levensonderhoud en/of een lening voor bedrijfskapitaal. De Tozo is een sociale bijstandsregeling die is geënt op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) en zijn grondslag vindt in de Participatiewet.
Het basisprincipe in de Participatiewet (en het Bbz) en daarmee ook in de Tozo is het territorialiteitsbeginsel. Alleen mensen die rechtmatig in Nederland woonachtig zijn, kunnen aanspraak maken op sociale bijstand die voorziet in het levensonderhoud. Evenals Nederland hanteren andere EU-lidstaten in beginsel het territorialiteitsbeginsel voor de reguliere bijstand voor levensonderhoud. De EU-lidstaten maken binnen de geldende kaders eigen afwegingen voor de voorwaarden waaronder er recht op een bijstandsuitkering bestaat, waardoor de specifieke sociale bijstandsregelingen per lidstaat verschillen. Dit betekent dus dat er altijd mensen zijn die in hun woonland geen beroep kunnen doen op sociale bijstand omdat zij niet aan de criteria voldoen die het woonland voor sociale bijstand hanteert. Dit soort problemen is ook in de toekomst niet te voorkomen. De vorige regering heeft daarbij vorig jaar al onderzocht of er een uitvoerbare en houdbare regeling is te treffen voor pendelende grensondernemers in België en Duitsland. Deze verkenning heeft duidelijk gemaakt dat het juridisch niet mogelijk is om een regeling te maken alleen voor grensondernemers woonachtig in België en Duitsland, die de onderneming in Nederland drijven.
De problematiek in grensgebieden met betrekking tot de uitwerking van beleid en regelgeving is en blijft dus een gegeven wat niet zomaar kan worden weggenomen. In brede zin heeft het kabinet aandacht voor knelpunten in de grensregio’s. Recent heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) hier namens het kabinet een brief over geschreven aan uw Kamer11 over de inzet in de regio’s aan de grens. Daaruit blijkt dat een gerichte aanpak van knelpunten van waarde kan zijn, bewustwording en toetsing van beleid aan de voorkant negatieve grenseffecten kan voorkomen, en dat de aanpak van (grens)belemmeringen in regio’s aan de grens verder ontwikkeld zal worden.
7
Thans dreigen zich ook problemen voor te doen in de socialezekerheidswetgeving voor thuiswerkende grenswerkers. In hoeverre is de regering bereid om hier op korte en langere termijn aan tegemoet te komen?
Antwoord
Het kabinet vindt het belangrijk dat hybride werken ook toegankelijk is voor grensarbeiders. De sociale zekerheidswetgeving van een grenswerker wordt bepaald door de aanwijsregels van de Europese Verordening 883/2004. Deze aanwijsregels voorkomen dat iemand in geen enkele lidstaat verzekeringsplichtig is, of dat iemand dubbel verzekerd is. De grensarbeider is, wanneer hij volledig in een andere lidstaat werkt, verzekerd in die andere lidstaat, ook wel het werkland genoemd. Wanneer de grenswerker meer dan 25% thuis gaat werken, dan raakt de grenswerker verzekerd in zijn woonplaats.
Tijdens de coronacrisis is in Europees verband afgesproken dat personen vanwege beperkende maatregelen, zoals het thuiswerkadvies, niet geconfronteerd worden met een dergelijke wijziging van de sociale zekerheid.
Deze tijdelijke maatregelen in verband met de coronacrisis zullen per 1 juli 2022 vervallen omdat de beperkende maatregelen, zoals het thuiswerkadvies, zijn vervallen.
Toch zal dit niet leiden tot een plotselinge verandering van werkland naar woonland omdat in de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de EU, een comité van nationale experts op het gebied van de sociale zekerheid, de EU-lidstaten gezamenlijk hebben afgesproken dat thuiswerken het komende half jaar tot 1 januari 2023 niet zal leiden tot een wijziging van het werkland naar woonland. Dit geeft de lidstaten respijt om in EU verband te werken aan een structurele oplossing voor de sociale zekerheid in combinatie met thuiswerken.
Het kabinet deelt de zorgen van onder meer de sociale partners en gemeenten en provincies in de grensregio’s over de gevolgen van een terugkeer naar de regels van Verordening 883/2004.
In het bijzonder betreft dit zorgen over de toegenomen administratieve en financiële lasten voor werkgevers die ertoe zouden kunnen leiden dat werkgevers ofwel minder gemakkelijk werknemers over de grens zouden werven, of minder gemakkelijk laten thuiswerken.
Het kabinet ziet de nadelige gevolgen voor zowel de grensregio’s als de werkgevers en werknemers. Daarnaast vindt het kabinet het belangrijk dat de voordelen van hybride werken toegankelijk zijn voor iedereen en het «nieuwe normaal» van hybride werken wordt gefaciliteerd. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën zullen voor het zomerreces de Tweede Kamer een brief sturen waarin de voortgang op dit onderwerp en de vervolgstappen aan bod zullen komen. Een afschrift van deze brief wordt ook aan de Eerste Kamer verstuurd.
8
In de brief wordt niet specifiek ingegaan op de detailhandel, dit terwijl in deze sector onderdelen zijn geweest (zoals de food sector) die omzetstijgingen hebben gehad en onderdelen die verlieslijdend zijn geweest, zoals de fashion/kledingsector. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie in dit kader de langetermijnvisie van het kabinet op de detailhandel in het algemeen en de fashionsector in het bijzonder.
Antwoord
Het kabinet werkt samen met de sectoren aan de sectorale aanpak corona. De detailhandel is een van de sectoren waar de overheid mee in gesprek is. De brancheorganisatie voor fashion neemt deel aan dit gesprek. Hierin worden de wensen en zorgen van de sectoren besproken. Het is niet mogelijk om momenteel al een langetermijnvisie op branche- of sectorniveau te delen, omdat de sectorplannen momenteel nog worden vormgegeven. Het kabinet laat onderzoeken welke beleidsopties en instrumenten er zijn om op de middellange termijn steun af te bakenen op sectoren of activiteiten, als het scenario van langdurige sluiting zich voordoet.
9
Welke mogelijkheden ziet de regering om de rente op belastingschulden bij soortgelijke crises in de toekomst standaard op nul te stellen?
Antwoord
Als in de toekomst wederom een crisis uitbreekt waarbij het wenselijk blijkt de invorderingsrente te verlagen (naar nihil of een ander percentage), kan het kabinet daartoe op korte termijn overgaan. Dit is ook gebeurd bij het uitbreken van de coronacrisis. Toen bleek dat veel ondernemers werden geconfronteerd met belastingschulden, is het percentage invorderingsrente per 23 maart 2020 al vastgesteld op 0,01% (per beleidsbesluit). Later is bij wet geregeld dat het percentage invorderingsrente (evenals het percentage belastingrente) voortaan bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld in plaats van bij wet. Op die manier kunnen de genoemde percentages steeds op korte termijn worden aangepast. Uiteraard moeten de aanpassingen worden verwerkt in het systeem van de Belastingdienst, maar voor de invorderingsrente geldt dat dit binnen twee tot drie weken kan plaatsvinden. Deze flexibiliteit past bij het onvoorspelbare karakter van de huidige crisis. In de toekomst blijft de systematiek wat betreft de vaststelling van de percentages onveranderd. Dat betekent dat het kabinet ook bij volgende crises snel kan handelen, naar bevind van zaken. Het is hierbij niet nodig – en volgens het kabinet ook niet wenselijk – vooraf aan te geven dat het percentage rente bij een volgende crisis standaard op nul wordt vastgesteld, zoals door de leden van de fractie van het CDA wordt gevraagd. Of een dergelijke verlaging ook bij een toekomstige crisis de beste maatregel zal zijn, is vooraf immers niet in te schatten. Zoals gesteld heeft het kabinet echter wel de mogelijkheid om tot snelle aanpassing van percentages over te gaan en zal van deze mogelijkheid ook gebruik worden gemaakt als dat nodig is.
10
De leden van de PvdD-fractie vragen wat de regering in het kader van deze brief verstaat onder lange termijn? Aan welke termijn in jaren denkt zij hierbij?
De brief refereert aan een aantal scenario’s. Dit zijn geen toekomstvoorspellingen, maar toch verbindt de brief hieraan kansen dat de scenario’s zich voltrekken. Waarop baseert de regering deze kansen?
Antwoord
Er is geen harde omschrijving van wat het kabinet ziet als «de» lange termijn ten aanzien van corona. De term wordt gehanteerd sinds de jaarwisseling, waarbij grofweg het volgende onderscheid werd gemaakt:
– De korte termijn: de periode tot de zomer van 2022;
– De lange termijn: de periode vanaf het najaar 2022.
Er is dus geen einddatum voor de lange termijn. De relevantie van de langetermijnstrategie voor corona houdt echter geleidelijk op, als de epidemie overgaat in een endemie.
Scenario’s zijn bedoeld om ons voor te bereiden op verschillende situaties die zich in de toekomst kunnen voordoen en zijn dus inderdaad geen voorspellingen. Het kabinet heeft daarmee geen inschatting van de kansen dat bepaalde scenario’s zich voordoen in de toekomst. Wel is er op basis van de gesprekken met experts, waaronder het RIVM, geconcludeerd dat de kans dat het worst case scenario zich voordoet relatief klein is.
11
Er is vóór COVID19 door veel deskundigen gewaarschuwd voor een zoönosepandemie, en voor het feit dat dit risico niet werd onderkend door beleidsmakers. De brief noemt de kans op een worstcase scenario erg klein. Wat bedoelt de regering met «erg klein» en op welke termijn heeft deze kans betrekking?
Antwoord
De kans op een worst case scenario wordt als «erg klein» ingeschat door het Outbreak Management Team (OMT), maar dat betekent niet dat de overheid zich niet op deze kleine kans voorbereidt. Ik verwijs u daarvoor naar de beleidsagenda pandemische paraatheid die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 14 april 2022 aan de Tweede Kamer heeft verzonden.12
12
Volgens deskundigen wordt de kans op een nieuwe pandemie die qua ernst vergelijkbaar is met COVID19 onderschat. Een recente studie berekent die kans terugblikkend op twee procent per jaar, en schat dat de kans verdrievoudigt door onder andere de manier waarop de mens omgaat met de natuur. Dit betekent dat de kans dat de mens gedurende zijn leven een kans van 76 procent heeft om een dergelijke epidemie met miljoenen doden mee te maken. Toch stelt de regering dat ondernemers hier niet op kunnen anticiperen. Kan zij dit toelichten?
Antwoord
De coronapandemie met de daarvoor noodzakelijke beperkende maatregelen heeft ondernemers overvallen. De impact van deze pandemie was niet te voorzien, ondernemers konden zich hier niet op voorbereiden. In het geval dat er een nieuwe epidemie zou opkomen, is de impact voor ondernemers afhankelijk van de maatregelen die genomen moeten worden om de schade zoveel mogelijk te beperken. Die zou anders kunnen zijn dan bij het coronavirus het geval was. De ernst van de pandemie hoeft namelijk niet te betekenen dat dezelfde maatregelen moeten worden genomen. De kans dat een epidemie zich gedurende iemands leven voordoet, zegt nog niet direct iets over de kans dat een specifieke onderneming met verstrekkende maatregelen geconfronteerd wordt. Het is daarom niet met zekerheid te zeggen dat ondernemers volledig op een nieuwe, andere, pandemie kunnen anticiperen.
13
Na de bankencrisis is er op internationaal (EU) niveau gewerkt aan het reduceren van de kans op een herhaling en aan het voorkomen van de situatie dat de samenleving opnieuw moet opdraaien voor de kosten van het redden van banken. Is de regering van mening dat een vergelijkbare aanpak wenselijk is ten aanzien van de kans op een nieuwe zoönose pandemie, en kan zij haar antwoord op deze vraag toelichten?
Antwoord
De huidige pandemie leert ons dat als we in de toekomst weer met een pandemie te maken krijgen, we daar beter op voorbereid moeten zijn. We leven samen met ziekteverwekkers in een complexe omgeving. Die omgeving en ziekteverwekkers veranderen continu en dat maakt ons kwetsbaar. We moeten er rekening mee houden dat er ineens een nieuwe infectieziekte opkomt. We willen daar zo goed mogelijk op reageren. Zodat de maatschappij zo min mogelijk ontregeld raakt en de effecten op het maatschappelijk welzijn en de economie zo veel mogelijk beperkt blijven. Pandemisch paraat zijn omvat meer dan het beperken van ziekte en sterfte. We kunnen vanuit de overheid veel doen om de kans op en impact van een pandemie te beperken, maar we kunnen een uitbraak nooit uitsluiten. Een effectieve bestrijding van een pandemie is daarbij altijd een gezamenlijke inspanning tussen de samenleving als geheel en de overheid. In de bankenunie is afgesproken dat private investeerders in banken en depositohouders, en de sector zelf via het gemeenschappelijke resolutiefonds, aan de lat staan als een bank in de problemen komt, voordat belastinggeld wordt aangewend. Dit past bij gezonde marktprikkels. Voor coronasteun geldt dat bedrijven niet altijd aandeelhouders hebben. Het is daarom van belang dat we terugkeren naar een normale balans voor de verdeling van risico’s tussen ondernemers en de samenleving, zoals we die kenden voor de coronacrisis. Nu het duidelijk is dat corona onder ons blijft, is het zaak de coronaseizoenen en de daaraan gerelateerde omzetschommelingen te verwerken in het nieuwe ondernemersrisico. Tot slot is het kabinet geen voorstander van het generiek kwijtschelden van belastingschulden, omdat dit ongericht is, concurrentieverstorend is en onrechtvaardig naar andere bedrijven die hun belastingen wel hebben terugbetaald.
14
COVID19 heeft onderstreept dat de toeristenindustrie zeer kwetsbaar is voor een pandemie. Erkent de regering dat een grotere afhankelijkheid van de toeristenindustrie de economie en de samenleving gevoeliger maken voor pandemieën? Zo nee, kan zij dit toelichten? Zo ja, welke beleidsconclusies trekt zij hieruit?
Antwoord
De toeristische sector is stevig geraakt door de coronapandemie. In 2020 kromp de omzet van de sector met 40% en daalde de aandeel in het BNP van 4,4% in 2019 naar 2,4% in 2020. De verschillen tussen branches binnen de toeristische sector zijn groot. Afgelopen jaar hebben Nederlanders ons land herontdekt. Vakantieparken en campings hebben hiervan geprofiteerd. Ondernemers die sterk afhankelijk zijn van internationale toeristen hebben meer omzetverliezen geleden en het herstel gaat langzamer.
We hebben tijdens de coronapandemie kunnen zien dat landen waarvan de economie sterk afhankelijk is van een toeristenindustrie, over het algemeen harder geraakt worden door contactbeperkende maatregelen als gevolg van een pandemie. Het is voor de weerbaarheid van een economie van belang dat deze niet te zeer afhankelijk is van één sector, maar dat de economie bestaat uit een gediversifieerd palet aan sectoren. De Nederlandse economie is over het algemeen redelijk gediversifieerd, met onder andere een grote hoogwaardige dienstensector, maar ook een competitieve basis- en maakindustrie. De toeristische sector heeft een belangrijk bijdrage aan onze economie, maar is in Nederland niet zodanig groot dat krimp van de sector ten gevolge van een pandemie een grote impact op onze economie heeft. Naast de economische waarde heeft de sector ook een belangrijke sociaal maatschappelijke waarde die in de pandemie extra zichtbaar werd en die het kabinet waardeert. Met de sector wordt gewerkt het vergroten van de weerbaarheid en het aanpassingsvermogen, bijvoorbeeld door meer nadruk te leggen op de binnenlandse markt en de buurlanden.
15
Ondernemers en bedrijven in de toerismesector alsmede degenen die overwegen zich daarin te vestigen kunnen zich «dankzij» COVID19 bewust zijn van hun kwetsbaarheid en er rekening mee houden in de keuzes die zij maken. De brief stelt een sectorspecifieke aanpak voor in het geval van een slecht scenario. Betekent dit dat de regering voorstelt om in geval van voltrekking van het slechtste scenario de toeristenindustrie te zullen steunen?
Antwoord
In een worst case scenario zal het kabinet overwegen om steun te verlenen (indien sprake is van exceptionele omstandigheden en langdurige sluitingen) en proberen dit zo gericht mogelijk te doen voor sectoren die op dat moment het hardst getroffen zijn. Het kabinet laat onderzoeken welke beleidsopties en instrumenten er zijn om op de middellange termijn steun af te bakenen op sectoren of activiteiten, als het scenario van langdurige sluiting zich voordoet. Voorbeelden van gerichte steun zijn sectorale steunregelingen en een verzekeringsinstrument. Het kabinet verwacht de Kamer daar tegen het eind van de zomer over te informeren.
16
Is de regering het met deze leden eens dat aankondiging van sectorspecifieke keus invloed kan hebben op ondernemersbeslissingen, met gevolgen voor de omvang van de toerisme-industrie en daarmee de kwetsbaarheid van de samenleving? Hoe wil de regering voorkomen dat dit tot een verstoring van de markt leidt? Wat is hiervan het lange-termijnrisico voor de overheidsfinanciën?
Antwoord
Het kabinet heeft in de Kamerbrief zijn voorkeur uitgesproken voor sectorspecifieke steun om daarmee zo gericht mogelijk bedrijven te ondersteunen die het hardst geraakt worden in een worst case scenario. Alleen bij het zwaarste scenario en als bedrijven volledig en langdurig moeten sluiten, vinden we zo gericht mogelijke steun passend. Welke mogelijkheden voor gerichtere, sectorspecifieke, steun mogelijk zijn, laat het kabinet nu onderzoeken. Het kabinet verwacht hierover tegen het eind van de zomer de Kamer te informeren. De voorkeur voor gericht beleid vloeit voort uit de nadelen die verbonden zijn aan generieke steun. Generieke steun legt een onhoudbaar beslag op de publieke middelen, komt ook terecht bij bedrijven die minder hard getroffen zijn en heeft een negatieve invloed op de economische dynamiek, waardoor in tijden van krapte de juiste mensen minder goed op de juiste plekken belanden. Het kabinet is ervan overtuigd dat in een worstcasescenario gerichte steun aan de meest getroffen sectoren minder verstorend werkt dan generieke steun of geen steun. Daar komt bij dat bij de steunmaatregelen ook altijd een (weliswaar beperkt) eigen risico lag bij ondernemers. Het kabinet heeft op dit moment geen signalen dat ondernemers bewust kiezen om een onderneming te starten in sectoren die het meest kwetsbaar zijn in het geval van contactbeperkende maatregelen.
Samenstelling:
Kox (SP), Essers (CDA), Ester (CU), Vos (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Van Gurp (GL), Moonen (D66), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), De Blécourt-Wouterse (VVD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD) en N.J.J. van Kesteren (CDA).
Samenstelling:
Koffeman (PvdD), Faber-Van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA) (ondervoorzitter), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Vos (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga) (voorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Prins (CDA), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA) en N.J.J. van Kesteren (CDA.
Samenstelling:
Essers (CDA) (voorzitter), Prast (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Vos (VVD), Van Ballekom (VVD), Berkhout (Fractie-Nanninga), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Karimi (GL) (ondervoorzitter), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Raven (OSF) en Fiers (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35420-CB.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.