Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juli 2020
Met deze brief informeer ik u, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat
en de Minister van Financiën over het besluitvormingsproces over het vervolg op het
huidige noodpakket. Ik geef daarmee invulling aan de toezegging uw Kamer daarover
nader te informeren die ik, op verzoek van het lid Smeulders van GroenLinks, tijdens
het wetgevingsoverleg van woensdag 24 juni inzake de derde incidentele suppletoire
begroting noodpakket banen en economie heb gedaan (Handelingen II 2019/20, nr. 87,
Derde incidentele suppletoire begroting inzake noodpakket banen en economie 2.0) (Kamerstuk 35 473).
Het kabinet heeft ervoor gekozen besluitvorming over het vervolg op het huidige noodpakket
te laten meelopen in de augustusbesluitvorming. Dat betekent dat de plannen voor de
periode na 1 oktober uiterlijk op Prinsjesdag bekend zullen worden gemaakt.
Het kabinet snapt dat ondernemers en werkenden er bij gebaat zijn zo snel mogelijk
duidelijkheid te hebben over wat zij na 1 oktober van de overheid kunnen verwachten.
Nu duidelijk is dat de gevolgen van het coronavirus, tenminste in delen van de economie,
nog lange tijd merkbaar zullen blijven zal er immers een steeds groter beroep moeten
worden gedaan op het vermogen van bedrijven en werkenden zich aan te passen aan die
nieuwe realiteit. Prinsjesdag is vanuit dat perspectief nog ver weg.
Tegelijkertijd is het nu nog te vroeg om te zeggen wat in oktober precies nodig zal
zijn, en daarop vooruitlopen brengt risico’s met zich mee. Hoe de economie zich ontwikkelt
is in deze roerige tijd zeer lastig te voorspellen. Ramingen zijn omgeven met grote onzekerheidsmarges, en we weten dan ook nog
weinig zeker over hoe de economie en arbeidsmarkt er in oktober bij zullen staan.
De laatste versoepelingen zijn deze week ingegaan. Het kabinet hecht er, zeker in
die context aan, om beleid zoveel mogelijk te stoelen op de meest actuele en complete
cijfers. De cijfers over economie en arbeidsmarkt voor het tweede kwartaal en de concept
macro economische verkenning van het CPB komen half augustus. Het kabinet wil daarop
wachten om een zo goed mogelijke inschatting te kunnen maken van wat vanaf 1 oktober
nodig is.
Behalve de vraag wat er precies nodig is, speelt de vraag wat er in de uitvoering
mogelijk is. Net als bij het opstellen van het eerste en tweede steunpakket, zal uitvoerbaarheid
ook na oktober een centrale randvoorwaarde vormen. Wat uitvoeringsorganisaties als
UWV en gemeenten aankunnen stelt harde grenzen aan een eventueel vervolg. De komende
weken zullen daarom eveneens benut worden om het gesprek met de uitvoeringsorganisaties
te vervolgen, en duidelijk te krijgen hoe de druk op deze organisaties zich onder
het huidige steunpakket ontwikkelt en welke ruimte er na oktober nog is.
Tenslotte vindt het kabinet het belangrijk om ook over het vervolg op de steunmaatregelen
het gesprek met sociale partners te voeren. Al vanaf het begin van de coronacrisis
voert het kabinet wekelijks overleg met de werknemers- en werkgeversorganisaties en
het is van cruciaal belang om daarin samen te blijven optrekken. We zullen de komende
weken benutten om dat gesprek met elkaar te hebben.
De uitkomsten van deze processen moeten samenkomen in de besluitvorming in augustus
en kunnen vervolgens uiterlijk Prinsjesdag met uw Kamer worden gedeeld. Daarna ga
ik uiteraard ook graag met uw Kamer in gesprek.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees