35 349 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met de nadere versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Wet uitbreiding slachtofferrechten)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

Vastgesteld 15 december 2020

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang van het verbeteren van de positie van slachtoffers, en hebben dan ook een positieve grondhouding ten opzichte van de uitbreiding van slachtofferrechten. De leden constateren dat in discussies over de positie van het slachtoffer soms een tegenstelling wordt gecreëerd tussen de rechten van de verdachten en de rechten van slachtoffers; alsof slachtoffers er per definitie bij gebaat zijn verdachten minder rechten toe te kennen of meer plichten op te leggen. De leden van de GroenLinks-fractie zijn van oordeel dat in een rechtsstaat zowel de rechten van slachtoffers als die van verdachten maximaal gewaarborgd moeten worden. Er is niet per definitie sprake van een tegenstrijdig belang, en waar dat wel aan de orde is, dient een zorgvuldige belangenafweging plaats te vinden. Deze leden hebben de indruk dat dat in het onderliggende wetsvoorstel niet steeds is gebeurd. Zij hebben de nodige vragen over het wetsvoorstel. De fractieleden van de PvdD sluiten zich graag aan bij de vragen van de GroenLinks-fractieleden.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden vinden het een goede zaak dat de positie van het slachtoffer in het strafproces een onderwerp is van voortdurende aandacht van de regering. Zij hebben nog wel enige vragen bij de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen. Deze leden hopen voorts dat ook verdere maatregelen die het herstel bevorderen van de schade die door een misdrijf is aangericht, deze Kamer binnen afzienbare tijd zullen bereiken. De PvdA-fractieleden kijken uit naar de beantwoording van hun vragen.

De fractieleden van de PVV hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel nog een enkele vraag.

De leden van de SP-fractie hebben over het voorliggende wetsvoorstel nog enige opmerkingen en vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat strekt tot uitbreiding van de rechten van slachtoffers. Deze leden onderkennen van harte het belang van slachtoffers in het strafproces en zij steunen de ontwikkeling van de afgelopen jaren om hier meer rekening mee te houden. Gedurende de voorgaande uitbreidingen was voor deze leden telkens een belangrijke vraag of het slachtoffer daadwerkelijk gediend is met uitbreiding en of dit past binnen de kernwaarden van het strafproces. De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen hierover enkele vragen.

De fractieleden van de 50PLUS hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel nog een aantal vragen.

2. Inrichting rechten van slachtoffers in het strafproces

In het verslag van het wetgevingsoverleg van 5 oktober jongstleden staat de reactie van Minister Dekker op een motie van PVV-Tweede Kamerlid Helder: «Dan de motie om het driepartijenstelsel mee te nemen in het kader van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Die ga ik ontraden. Dat heeft ermee te maken dat het nieuwe Wetboek van Strafvordering inmiddels al een heel eind op streek is, om niet te zeggen dat het in de eindfase zit. Ik kan het punt meenemen hoe je zorgt dat wat nu versnipperd is, rond slachtofferrechten, daar op een coherente manier samenkomt. Dat vind ik geen punt2 De fractieleden van de PVV vragen of de regering kan aangeven welke invulling zij precies gaat geven (en wanneer) inzake het meenemen van het punt hoe je zorgt dat wat nu versnipperd is rond slachtofferrechten, op een coherente manier samenkomt in het nieuwe Wetboek van Strafvordering? Graag een gemotiveerd antwoord met zoveel mogelijk details, waaronder details inzake het te volgen proces, als wel de inhoud.

De leden van de SP-fractie onderschrijven de aandacht voor slachtoffers (daaronder ook inbegrepen de nabestaanden) en hun positie in het strafproces. De leden van de SP-fractie betreuren het daarom eens te meer dat er bij het versterken van de rechten van slachtoffers in het strafproces nog steeds geen aandacht is voor de indeling van het strafproces. Ook in de aanloop naar het nieuwe Wetboek van strafvordering (hierna: Sv) lijkt de aandacht voor het versterken van de rechten van slachtoffers door middel van het aanpassen van de inrichting van het strafproces geen aandacht te krijgen omdat er geen fundamentele discussie plaatsvindt over de plek van slachtoffers in het strafprocesrecht. Al in 2011 vroegen de leden van de SP-fractie aandacht voor het zogenaamde twee-fasen-proces waarbij bijvoorbeeld het spreekrecht zich niet tot een verdachte zou richten maar tot een dader na schuldigverklaring. Een dergelijke aanpassing van het strafproces werd en wordt ook nadrukkelijk door slachtofferorganisaties verwelkomd en ondersteund maar kan niet rekenen op steun vanuit de regering. De leden van de SP-fractie betreuren dit en vragen waarom de regering er niet voor kiest om, bijvoorbeeld voor de categorieën misdrijven zoals die in het voorliggende wetsvoorstel worden afgebakend, de positie en de rol van slachtoffers in het strafproces fundamenteel te versterken.

Ook in dit wetsvoorstel dient, bij gebreke aan een twee-fasen-proces, een afweging te worden gemaakt in de verhouding tussen verdachten en slachtoffers. Terecht wijst de Raad van State op de beperkte meerwaarde van de nu voorliggende verschijningsplicht van verdachten in bepaalde categorieën strafzaken.3 De motivering dat dit wetsvoorstel voortvloeit uit het regeerakkoord is geen inhoudelijke onderbouwing. Waarom is er toch voor gekozen om hetgeen al wettelijk mogelijk was op last van de rechter nu wettelijk, met uitzonderingen, te regelen? De leden van de SP-fractie zien een inconsistente en willekeurige lijn van argumenteren bij de regering.

3. Verschijningsplicht

Het wetsvoorstel introduceert de verplichte aanwezigheid van de voorlopig gehechte verdachte bij de inhoudelijke behandeling van de zaak wanneer het gaat om ernstige misdrijven. Om deze maatregel in het juiste perspectief te kunnen plaatsen ontvangen de leden van de GroenLinks-fractie graag een nadere onderbouwing van de aantallen zaken waar deze maatregel betrekking op heeft. Hoeveel inhoudelijke behandelingen van zaken waarin de verschijningsplicht gaat gelden zijn er op jaarbasis? In hoeveel van die zaken is de verdachte thans niet aanwezig? In hoeveel van die zaken wordt een bevel tot medebrenging uitgevaardigd, bij voorbaat of na schorsing van het onderzoek ter terechtzitting?

Naar het oordeel van de leden van de GroenLinks-fractie vormt een standaard verschijningsplicht een zware inbreuk op het recht van een verdachte om zelf te beslissen over zijn aanwezigheid ter zitting. Een dergelijke zware inbreuk vraagt om een deugdelijke onderbouwing van de noodzaak. De leden voor de GroenLinks-fractie zien die onderbouwing en die noodzaak voor een standaard-verplichting niet. De leden van de GroenLinks-fractie zien ook niet voor welk dringend probleem in de (rechts)praktijk de voorgestelde verplichting een oplossing biedt. De argumenten die de regering tot nu toe heeft gegeven tijdens de wetsbehandeling overtuigen de leden nog niet. Kan de regering nog een poging doen om kort en helder aan te geven wat de noodzaak is voor het introduceren van een wettelijke plicht voor verdachten bij de zitting aanwezig te zijn? Ook nu zijn er al verschillende mogelijkheden om de verdachte als dat in het concrete geval wenselijk wordt geacht te verplichten aanwezig te zijn bij de zitting. Zo is er het bevel tot medebrenging van artikel 278, lid 2 Sv, en de mogelijkheid het verschijnen ter terechtzitting op te nemen als bijzondere voorwaarde bij het schorsen van de voorlopige hechtenis. Kan de regering – liefst op basis van gedegen onderzoek- onderbouwen waarom deze mogelijkheden waarbij de rechter de verschijningsplicht in individuele gevallen kan opleggen niet voldoet? Hoe is de regering gekomen tot de algemene verschijningsplicht, nu uit de adviezen blijkt dat de rechtspraktijk – rechtspraak, Openbaar Ministerie (hierna: OM), politie, Orde van Advocaten, maar ook Slachtofferhulp Nederland – de noodzaak hiervan niet zien, en aangeven het van belang te vinden dat de rechter degene is die in voorkomende gevallen kan besluiten dat aanwezigheid van de verdachte gewenst is? Is er een betere onderbouwing dan «regeerakkoord»? Begrijpt de regering dat het onderhavige voorstel wordt gezien als weer een beperking van de beoordelingsvrijheid van de rechter, waarmee de wetgever steeds meer op de stoel van de rechter gaat zitten? Hoe beoordeelt de regering dit?

Een reden voor de invoering van de verschijningsplicht lijkt te zijn dat gewenst wordt geacht dat de verdachte aanwezig is wanneer slachtoffers, nabestaanden en hun familie hun spreekrecht uitoefenen. Is dat juist? Zo ja, wat is precies dat belang van de spreekgerechtigden, en waarom wordt daaraan een zwaarder gewicht toegekend aan het belang van de verdachte hen desgewenst niet aan te horen? Hoe weegt hierin de onschuldpresumptie mee? Is er onderzoek gedaan naar de vraag hoe vaak de verdachte afwezig is wanneer het spreekrecht wordt uitgeoefend, en of en hoe vaak spreekgerechtigden dit als een probleem ervaren?

Slachtofferhulp Nederland heeft in zijn advies aangegeven dat door slachtoffers niet zozeer de afwezigheid van de verdachte bij het uitoefenen van het spreekrecht als een probleem wordt ervaren, maar vaker de aanwezigheid. Op dat punt doet het voorstel niets. Waarom heeft de regering niet een recht voor het slachtoffer opgenomen om desgewenst buiten aanwezigheid van de verdachte gebruik te maken van het spreekrecht, in lijn met artikel 23 van de Europese Richtlijn slachtofferrechten en artikel 56 van het Istanbulverdrag? Waarom geldt de voorgestelde verplichting alleen voor verdachten die in voorlopige hechtenis zitten? Is dat een principiële keuze, of slechts een praktische? Het wetsvoorstel maakt het (na wijziging) mogelijk dat de rechter hier een uitzondering maakt als zwaarwegende belangen van de verdachte, het slachtoffer of een andere procesdeelnemer dit rechtvaardigt. In de memorie van toelichting wordt als zwaarwegend belang van de verdachte zijn lichamelijke of psychische gesteldheid (ziekte) genoemd.4 Zijn er andere zwaarwegende belangen van de verdachte denkbaar? Ook wordt het voorbeeld genoemd van het geval waarin het slachtoffer te kennen heeft gegeven NIET te willen dat de verdachte aanwezig is bij het spreekrecht, en de verdachte geen wens heeft aanwezig te zijn. Als dit voldoende zwaarwegend belang is om af te zien van de verschijningsplicht, is daarmee dan niet de overbodigheid van de verschijningsplicht gegeven? Op welke andere procesdeelnemers wordt gedoeld, en wat zouden zwaarwegende belangen van hen kunnen zijn om een uitzondering te maken op de verschijningsplicht? Hoe verhoudt de verschijningsplicht zich tot de ordemaatregel van artikel 273, lid 2 Sv? Moet de voorzitter wanneer hij de ordemaatregel treft de verdachte ook ontslaan van zijn verschijningsplicht? Op welke grond? De orde ter terechtzitting kan toch moeilijk gezien worden als het zwaarwegende belang van een procesdeelnemer?

Het wetsvoorstel voorziet ook in een verplichte aanwezigheid van de voorlopig gehechte verdachte in ernstige zaken bij de uitspraak. Wat is hiervan de reden? Wie of welk belang is gebaat bij deze aanwezigheid? En ook hier weer: waarom voldoet de mogelijkheid dat de rechter in voorkomende gevallen kan bepalen dat de verdachte aanwezig dient te zijn (een mogelijkheid waarvan de Hoge Raad (HR) heeft uitgemaakt dat deze bestaat) niet? De leden van de GroenLinks-fractie kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat met de verplichte aanwezigheid van de verdachte bij de uitspraak een vorm van genoegdoening wordt geboden die buiten de beginselen van ons strafrechtssysteem valt. De behoefte van slachtoffers, nabestaanden en de samenleving om te kunnen zien hoe een verdachte reageert op een veroordeling mag begrijpelijk zijn, het is naar de leden van de GroenLinks fractie geen behoefte die een rechtsstaat zou moeten bevredigen. De schandpaal is al lang geleden afgeschaft. Graag een reflectie van de regering. Waarom kon niet worden volstaan met het expliciet openen van de mogelijkheid dat de rechter bepaalt dat de verdachte bij de uitspraak aanwezig moet zijn (het voorgestelde artikel 345, lid 5 Sv)? De verplichte aanwezigheid van de voorlopig gehechte gedetineerde wordt in het wetsvoorstel verankerd in artikel 345, lid 6 en in artikel 363 Sv. Kan de regering verduidelijken waarom het op twee plaatsen in de wet wordt geregeld? In het voorgestelde artikel 495 wordt voor zaken voor de kinderrechter een uitzondering gemaakt op de verschijningsplicht bij de uitspraak zoals neergelegd in artikel 363, lid 1. Er wordt echter geen uitzondering gemaakt op artikel 345, lid 6. Wat betekent dit voor de verschijningplicht van minderjarige verdachten bij de uitspraak van de kinderrechter?

Hoe gaat de verschijningsplicht praktisch vormgegeven worden? Wat gebeurt er als een verdachte bij het ophalen door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (hierna: DVO) aangeeft niet mee te willen? Wordt er dan afgezien van het meenemen, wordt er extra personeel opgeroepen om de verdachte met dwang uit de cel te halen, of wordt er bij voorbaat bij iedere verdachte die in voorlopige hechtenis zit gehandeld zoals thans bij een bevel tot medebrenging wordt gehandeld? De regering geeft in de memorie van toelichting een schatting van de gevolgen voor de uitvoering en de kosten daarvan. Kan de regering deze schatting nader cijfermatig onderbouwen? Welke uitgangspunten zijn bij de berekening gehanteerd ten aanzien van extra inzet van personeel en materieel van DVO en de extra benodigde zittingscapaciteit op de rechtbanken?

Ten aanzien van de verplichte aanwezigheid van de verdachte in voorlopige hechtenis bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak en bij de uitspraak in ernstige gewelds- of zedenzaken vragen de fractieleden van de PvdA hoe vaak het de afgelopen drie jaar is voorgekomen dat de verdachte niet ter zitting aanwezig was zonder dat hiervoor een reden was die ook na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel leidt tot afwezigheid van de verdachte? Ook vragen deze leden of de regering kan inschatten in hoeveel gevallen dit onderdeel van de wet zal leiden tot een aanhouding van zitting of uitspraak? Kan de regering voorts hierbij aangeven hoe lang de gemiddelde vertraging van de aanhouding zal zijn en wat de kosten van deze vertraging bedragen? Kan de regering gemotiveerd aangeven in hoeveel gevallen de behandeling van een zitting opnieuw zal moeten aanvangen met één of meer nieuwe rechters omdat het niet mogelijk is gebleken dezelfde zittingscombinatie de zaak te laten voortzetten? In hoeveel gevallen in de afgelopen drie jaar heeft de rechter een bevel tot medebrenging naar de zitting afgegeven? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen niet te volstaan met het bevorderen van deze reeds bestaande mogelijkheid?

Deze leden lezen dat de regering voor de verplichte aanwezigheid van de verdachte heeft gekozen met name vanuit het perspectief van het slachtoffer. Toch is het van oudsher ook vanuit het perspectief van de dader en de samenleving van groot belang dat de verdachte ter zitting aanwezig is. Het bevordert de kwaliteit van het onderzoek en laat de verdachte ervaren wat de verwijten zijn die hem gemaakt worden. Toch is er tot op heden voor gekozen om deze aanwezigheid niet verplicht te maken. Kan de regering nog eens toelichten waarom de positie van het slachtoffer nu wel maakt dat de voordelen van verplichte aanwezigheid zwaarder wegen dan de nadelen? Kan de regering hier ook in meenemen dat deze maatregel voor een aantal slachtoffers juist een nadeel zal opleveren omdat zij juist geen confrontatie met de verdachte wensen bij het uitoefenen van het spreekrecht? Is het aantal gevallen waarbij slachtoffers teleurgesteld zijn door de afwezigheid van de verdachte kwantificeerbaar? Zo nee, hoe heeft de regering zich dan op de hoogte gesteld van de omvang van dit probleem? Kan de regering ten slotte nog een keer schetsen wat de rol van de rechter is bij de uiteindelijke afweging om af te zien van de aanwezigheid van de verdachte op grond van de twee opgenomen criteria?

Bij de verschijningsplicht lijkt de lijn dat, ondanks de al bestaande wettelijke bevoegdheid van de rechter om een verdachte een verschijningsplicht op te leggen, het alsnog wettelijk verplichten duidelijkheid voor slachtoffers brengt. Daarentegen is de lijn van argumenteren bij het oordeel over het in de Tweede Kamer ingediende amendement Van Nispen, inhoudende een korte motiveringsplicht in vonnissen bij afwijkende beslissingen over het opleggen van voorwaarden, dat de rechter dit al kan en ook al regelmatig doet.5 De leden van de SP-fractie vragen om een nadere uitleg over deze tegenstrijdige lijn van argumenteren, temeer nu de strekking van het genoemde amendement van harte wordt onderschreven door slachtofferorganisaties en zij het betreuren dat dit amendement niet door de regering is omarmd. Is de regering alsnog bereid te zoeken naar een oplossing om deze ook door slachtofferorganisaties gewenste motiveringsplicht alsnog mogelijk te maken?

De verschijningsplicht voor een verdachte wordt met dit wetsvoorstel aanzienlijk uitgebreid. Het geeft het slachtoffer de gelegenheid om zijn spreekrecht uit te oefenen in bijzijn van de verdachte. De verschijningsplicht geldt alleen voor onderzoek ter terechtzitting voor zover de zaak daarop inhoudelijk wordt behandeld. Dus niet voor de regie- en pro forma-zittingen. In uitzonderlijke gevallen kan de rechter de verschijningsplicht achterwege laten. De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe de regering staat tegenover het advies van Slachtofferhulp Nederland om het slachtoffer de mogelijkheid te geven gebruik te maken van het spreekrecht juist zonder bijzijn van de verdachte vanwege de emotionele impact die dit kan hebben op het slachtoffer? Wat vindt de regering van de mogelijkheid dat het slachtoffer de ruimte krijgt om op de terechtzitting, direct voor de rechtbank, te spreken en dat de verdachte op dit moment niet aanwezig is? De confrontatie tussen het slachtoffer en de verdachte kan immers ook nadelig uitpakken voor een slachtoffer. Kan de regering in algemene zin aangeven door middel van cijfermateriaal of een confrontatie tussen verdachte en slachtoffer een meer helende dan nadelige uitwerking heeft op het slachtoffer?

De Orde van Advocaten merkt op, net als de memorie van toelichting, dat de verschijningsplicht een flinke breuk geeft met het huidige systeem, waarin de verschijning van de verdachte immers niet zonder een daartoe strekkend rechterlijk bevel kan worden afgedwongen.6 Hoe voorziet de regering de praktische uitvoerbaarheid van deze maatregel? In welke fase van het strafproces moet dit rechterlijke bevel worden afgegeven? Ligt de verantwoordelijkheid voor de aanvraag hiervan bij het OM?

4. Uitbreiding spreekrecht

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het wetsvoorstel een spreekrecht creëert voor slachtoffers, nabestaanden en andere spreekgerechtigden bij zittingen die handelen over de verlenging / voorwaardelijke beëindiging van terbeschikkingstelling (hierna: tbs), een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: pij) en de wijziging van bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke veroordelingen. Het spreekrecht is beperkt tot de voorwaarden die de spreekgerechtigde raken. Ook ten aanzien van deze voorstellen is de eerste vraag die moet worden beantwoord welk probleem hiermee wordt opgelost. Waarom voldoet de huidige gang van zaken, waarbij slachtoffers en nabestaanden via de dienst Informatie Detentieverloop (IDV) naar hun wensen omtrent de voorwaarden wordt gevraagd niet? Is daar onderzoek naar gedaan? Hoeveel slachtoffers / nabestaanden hebben daadwerkelijk de wens spreekrecht uit te oefenen op zittingen met betrekking tot tbs en/of voorwaarden? Is er meer in zijn algemeenheid recent onderzoek gedaan naar de wensen van slachtoffers / nabestaanden om geïnformeerd en geraadpleegd te worden over de ten uitvoerlegging van straffen en maatregelen, de wijze waarop hieraan in de praktijk uitvoering wordt gegeven en de tevredenheid daarover onder slachtoffers/nabestaanden? Zou het niet raadzaam zijn eerst een dergelijk onderzoek te doen voordat er voorstellen gedaan worden voor aanpassing van de wetgeving? Waarom is er voor gekozen niet alleen slachtoffers (inclusief nabestaanden zoals gedefinieerd in artikel 51a, lid 1 onder a Sv) het spreekrecht te geven waar het gaat om de voorwaarden, maar dit uit te breiden naar alle spreekgerechtigden? Moet het niet gaan om voorwaarden die de spreekgerechtigde raken? Hoe vaak komt het voor dat er voorwaarden worden opgelegd die (naast slachtoffer / nabestaanden) de ruimere kring van spreekgerechtigden raken?

De leden van de PvdA-fractie zijn positief over de uitbreiding van het spreekrecht voor onder meer de stieffamilie. Deze leden vragen hierbij welke instrumenten er zijn voor de officier van justitie en de rechter om personen die binnen de criteria van het spreekrecht vallen toch het woord te onthouden, bijvoorbeeld omdat er binnen de (stief)familie conflict is ontstaan over de sprekers?

Ten aanzien van het vastleggen van het moment van uitoefening van het spreekrecht voor het requisitoir vragen deze leden welke ruimte de rechter nog heeft om hier wijzigingen in aan te brengen? De rechter is verantwoordelijk voor de orde van zitting. Valt onder deze bevoegdheid niet ook de bevoegdheid om, als dit geraden voorkomt een (beperkte) andere volgorde van behandeling toe te staan? Wat is de consequentie als het slachtoffer zijn spreekrecht op een ander moment van de behandeling uitoefent?

Het spreekrecht van het slachtoffer bij de verlenging van de tbs en de pij is beperkt. Hoe vaak verwacht de regering dat van dit recht per jaar gebruik gemaakt zal gaan worden en op welke wijze wordt bij dit aantal een passende voorlichting gegeven over de beperkte omvang van het spreekrecht?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in de toelichting dat één van de doelen van de uitoefening van het spreekrecht is dat uitoefening kan bijdragen aan herstel van de emotionele schade die door het misdrijf is ontstaan.7 Het blijkt een veelgenoemd motief door respondenten die van het spreekrecht gebruik hebben gemaakt. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering of er ook onderzoeksresultaten zijn die daadwerkelijk verschil aantonen in de periode of mate van herstel doordat er ruimte wordt geboden voor het spreekrecht. Zij zien deze doelstelling dus qua effect graag nader empirisch onderbouwd. Zij vragen ook of empirisch onderbouwd kan worden dat er een behoefte bestaat aan een onbeperkt spreekrecht met verplichte aanwezigheid van de verdachte of dat de onderzoeken wellicht een genuanceerder beeld geven over de mogelijkheden van een beperkt spreekrecht dat ook aan de behoefte van slachtoffers voldoet.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe er door de regering wordt gekeken naar de voorgestelde responsieplicht gesteld in het advies van Slachtofferhulp Nederland. Hierdoor ontstaat een wettelijke grondslag voor de rechter om te reageren op hetgeen tijdens het spreekrecht naar voren is gebracht door het slachtoffer of de nabestaande van het slachtoffer. Is dat een wenselijke ontwikkeling en wat betekent dat in zijn algemeenheid voor het verloop van de terechtzitting? Kan de rechter nog onbevooroordeeld blijven door actief te reageren op hetgeen tijdens het spreekrecht naar voren wordt gebracht? De rechter zal eventueel moeten reageren wanneer het slachtoffer of de nabestaande van het slachtoffer zich uitlaat over de vragen van artikel 350 Sr. Graag een reactie hierop van de regering.

De leden van de 50PLUS-fractie zijn verheugd over de uitbreiding van het spreekrecht voor nabestaanden, onder nabestaanden wordt ook de stieffamilie toegevoegd. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de uiteenlopende gezinssamenstellingen die tegenwoordig in de samenleving bestaan. Toch kan deze uitbreiding ook ertoe leiden dat een steeds grotere groep nabestaanden hun spreekrecht gaat opeisen. Is daar een grens voor en zal de afweging tussen familiaire nabestaanden of stieffamiliaire nabestaanden mogelijk tot nieuwe fricties of trauma’s kunnen leiden? Graag een reactie van de regering.

De invoering van het spreekrecht voor slachtoffers of nabestaanden tijdens de tbs-verlengingszittingen geeft aan deze categorie een stevigere rechtspositie. Door spreekrecht in te voeren kunnen zij zich uitlaten over de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke beëindiging van tbs met dwangverpleging kunnen worden verbonden. Onderkent de regering het gevaar dat voor slachtoffers of nabestaanden emotioneel gezien een straf vrijwel nooit te lang kan duren waardoor mogelijk een uitspraak niet meer op objectieve gronden zal worden genomen maar dat daarbij ook subjectieve en emotionele gronden een rol gaan spelen? Graag een reactie van de regering.

5. Evaluatie

De leden van de SP-fractie hebben nog een laatste vraag over de evaluatie van het Schadefonds geweldsmisdrijven. Kan de regering aangeven hoe vaak, sinds de introductie in 2011 van de algemene hardheidsclausule in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, de commissie deze bevoegdheid heeft toegepast om bij beoordeling van aanvragen om schadevergoeding toch over te gaan tot een positieve beslissing ondanks dat de letterlijke tekst van de wet daar geen mogelijkheid toe biedt?8

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de resultaten van de evaluatie van het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en de wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden. Hoe heeft de regering deze inzichten betrokken bij de voorbereiding van voornoemd wetsvoorstel.9

6. Bijstand door een tolk en vertaling van informatie: toevoeging van Onze Minister

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in artikel 51 c, lid 6 en artikel 51ca dat Onze Minister wordt toegevoegd waar het gaat om het verkrijgen van bijstand van een tolk, respectievelijk vertaling van stukken. In de toelichting wordt genoemd dat deze bepalingen met name ziet op contact tussen slachtoffers met uitvoeringsorganisaties als het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Ziet het daarnaast nog op andere personen / diensten die onder verantwoordelijkheid van de Minister vallen? Kunnen slachtoffers straks hun verzoek tot vertaling van stukken, dan wel communicatie met behulp van een tolk rechtstreeks bij de genoemde diensten doen?

7. Bescherming privacy slachtoffer in processtukken

Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB) wordt bepaald dat in bepaalde gevallen, bepaalde gegevens in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer niet in het procesdossier worden opgenomen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan aangeven aan welke bepaalde gevallen en welke bepaalde gegevens wordt gedacht. Is er een AMvB in voorbereiding? De bepaling kent een uitzondering: de betreffende gegevens worden niet in het dossier opgenomen, tenzij opname redelijkerwijs van belang is. Wie bepaalt dat het toch opnemen van de gegevens redelijkerwijs van belang is? Moet dit worden gemotiveerd? Wordt het slachtoffer hiervan in kennis gesteld wanneer het om gegevens / gevallen gaat waarin opname in het dossier normaliter achterwege blijft? Heeft het slachtoffer de mogelijkheid bezwaar te maken tegen het (toch) opnemen van de gegevens? Zo ja hoe en bij wie? Welke mogelijkheden heeft het slachtoffer om het procesdossier te laten aanpassen wanneer, in strijd met de AMvB, bepaalde gegevens toch zijn opgenomen? Is het in strijd met de regels opnemen van de betreffende gegevens onrechtmatig jegens het slachtoffer indien dit slachtoffer daarvan schade ondervindt?

8. Afschrift aangifte / bevestiging

Het wetsvoorstel neemt een verplichting op dat in de gevallen waarin geen kopie van de aangifte aan de aangever wordt verstrekt, in de bevestiging dat aangifte wordt gedaan moet worden vermeld waarom geen kopie van de aangifte wordt verstrekt. Uit de toelichting begrijpen de leden van de fractie van GroenLinks dat deze motivering op de specifieke zaak moet zijn toegesneden. Op dit moment is het praktijk dat in zedenzaken aangevers geen kopie van de aangifte krijgen. De leden gaan er van uit dat deze praktijk niet in lijn is met dit wetsvoorstel, en dat na inwerkingtreding van de wet aangevers van zedenzaken standaard wel een kopie van hun aangifte ontvangen, en alleen in specifieke, nader gemotiveerde gevallen niet. Zij gaan er ook van uit dat de reden «zedenzaak» een onvoldoende motivering is voor het niet verstrekken van een kopie van de aangifte, nu dit geen op de zaak toegesneden concrete reden is. Kan de regering dit bevestigen? In zedenzaken wordt de aangifte standaard vooraf gegaan door een informatief gesprek. Ook daarvan wordt een proces-verbaal opgemaakt. Is de regering van oordeel dat de aangevers ook een afschrift van dat proces-verbaal zouden moeten ontvangen? Waarom wel/niet? En zo ja, op welk moment; direct na het informatieve gesprek of samen met een kopie van de aangifte nadat aangifte is gedaan?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Rombouts (CDA), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Van Pareren (Fractie-Van Pareren), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Van Pareren)

X Noot
2

Kamerstukken II 2020/21, 35 349, nr. 18, p. 54.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 35 349, nr. 4, p. 3, 4.

X Noot
4

Kamerstukken II 2019/20, 35 349, nr. 3, p. 29.

X Noot
5

Kamerstukken II 2020/21, 35 349, nr. 9.

X Noot
6

Kamerstukken II 2019/20, 35 349, nr. 3, p. 5, 6; bijlage «Advies Nederlandse Orde van Advocaten», p. 7 bij: Kamerstukken II 2019/20, 35 349, nr. 3.

X Noot
7

Kamerstukken II 2019/20, 35 349, nr. 3, p. 5.

X Noot
8

Kamerstukken II 2010/11, 32 363, nr. 12.

X Noot
9

Kamerstukken II 2014/15, 34 082, nr. 10.

Naar boven