Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2020
Met de motie van de leden Geurts en Harbers heeft uw Kamer mij verzocht de veevoermaatregel
2020 ten opzichte van het sectorvoorstel te laten doorrekenen door het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) (Kamerstuk 35 334, nr. 113).
Ik heb uw Kamer in mijn brief van 9 juli jl. aangegeven dat ik het PBL gevraagd heb
om een doorrekening te maken van (1) het alternatieve voorstel van de sector voor
3% reductie van het ruw eiwitgehalte in het geleverde mengvoer op sectorniveau ten
opzichte van 2018, (2) de ontwerpministeriële regeling en (3) de combinatie van beide,
indien melkveehouders de keuze wordt geboden tussen beide regelingen, waarbij het
dan voor het sectorvoorstel gaat om 3% reductie van het ruw-eiwitgehalte in het geleverde
mengvoer op bedrijfsniveau ten opzichte van 2018 (Kamerstuk 35 334, nr. 117).
Het PBL heeft de doorrekening op vrijdag 21 augustus jl. opgeleverd1 en met deze brief informeer ik uw Kamer over de resultaten.
Ondanks het feit dat ik heb besloten de veevoermaatregel 2020 niet in te voeren (Kamerstuk
35 334, nr. 118) zal ik, zoals ik eerder in mijn brief van 9 juli jl. heb toegezegd, ook ingaan op
de gesprekken die ik met deskundigen van onder andere de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde (KNMvD) heb gehad.
Resultaten doorrekening PBL
De conclusie van het PBL is dat het ministeriële voorstel en het sectorvoorstel in
theorie tot een reductie van 0,2 kiloton ammoniak kunnen leiden, maar dat voor beide
gevallen geldt dat de te bereiken reductie met onzekerheden is omgeven.
De combinatievariant is vanwege de vele mogelijke uitwerkingen niet doorgerekend.
Dit is van belang omdat te treffen maatregelen op voorhand een gegarandeerd locatie-specifiek
effect op de natuur moeten hebben voordat ze als basis kunnen dienen voor vergunningverlening
voor woningbouw en
MIRT-projecten. De onzekerheden vloeien vooral voort uit het beleidsmatige en politieke
domein en in mindere mate uit de rekenmodelonzekerheden.
Het PBL beveelt aan om tot een brede politieke afweging te komen waarbij niet de verschillen
in berekende emissiereducties een hoofdrol spelen maar waarbij naast maatschappelijke
zorgen, ook voldoende aandacht is voor het locatie-specifiek vaststaan van emissiereducties.
Dit zal in verhouding gezien moeten worden tot het moment waarop de locatie-specifieke
vergunningsverlening gewenst is.
Gesprekken over diergezondheid
Mijn ministerie heeft een aantal gesprekken gevoerd met de KNMvD. De zorgen van dierenartsen
zijn daarbij toegelicht en er is gesproken over mogelijke flexibilisering van de regeling
om de risico’s voor de diergezondheid te beperken. Het gezamenlijke uitgangspunt was
om te onderzoeken of het mogelijk was om binnen de gestelde kaders van de maatregel
een aanpassing te doen ten behoeve van diergezondheid. Na bespreking van verschillende
scenario’s heeft de KNMvD geconcludeerd dat de risico’s voor de diergezondheid niet
volledig weggenomen konden worden.
Tot slot
De KNMvD heeft aangegeven hun veterinaire expertise in te willen zetten om tot maatregelen
te komen zonder risico’s voor de diergezondheid. Ik blijf dan ook graag met de agrarische
sector en deskundigen in gesprek om te komen tot afspraken voor 2021 en verder om
vermindering van stikstofemissie in de landbouw te realiseren.
Zoals ik in mijn eerdere brief van 19 augustus jl. heb aangegeven, zal ik om toch
te voorzien in de noodzakelijke stikstofruimte voor de woningbouw en de zeven MIRT-projecten,
de beoogde stikstofruimte leveren vanuit de bestaande maatregel warme sanering van
de varkenshouderij, waarvan al een deel voor 2020 gereserveerd was.
Bij de verdere uitwerkingen neem ik de aanbeveling van het PBL, om uitvoeringsonzekerheden
van voorgenomen maatregelen een belangrijk onderdeel te laten zijn in de politieke
afweging, zeker ter harte.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten