35 322 Voorstel tot algehele herziening van het Reglement van Orde

Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 3 februari 2020

De commissie voor de Werkwijze, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen.

Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord door de werkgroep Herziening Reglement van Orde, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

Inleiding

2

Algemeen

4

Structuur en formuleringen

4

Vereenvoudiging van het commissiestelsel

5

Voorstellen om de balans tussen plenaire en commissieactiviteiten te verbeteren

5

Voorstellen ter verhoging van de efficiëntie en de voorspelbaarheid van de plenaire agenda

10

Voorstellen met betrekking tot de inzet van parlementaire instrumenten

11

In onbruik geraakte of overbodige instrumenten schrappen

12

Complexe procedures vereenvoudigen

12

Toevoeging van procedures uit de praktijk

13

Beter aansluiten bij de praktijk

14

Een dynamischer mondelinge vragenuur

15

Voorstellen met betrekking tot initiatiefwetsvoorstellen en Grondwetsherzieningen

15

Overig

16

   

ARTIKELSGEWIJS

17

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

17

Hoofdstuk 2. Begin en einde van het lidmaatschap

17

Artikel 2.1 Toelating leden

17

Artikel 3.1 Benoeming Voorzitter

17

Artikel 3.6 presidium

17

Artikel 6.2 Taken Griffier

17

Artikel 7.3 Tijdelijke commissies

18

Artikel 7.18 Procedurevergadering

18

Artikel 7.19 Bijwonen vergaderingen

18

Artikel 7.20 Openbaarheid vergaderingen

18

Artikel 7.23 Verslag over een ontvangen stuk

18

Artikel 7.26 Bevoegdheden commissies

19

Artikel 7.27 Vormen van mondeling overleg

19

Artikel 7.31 Moties

19

Artikel 7.32 Beraadslaging Kamer na commissiedebat of schriftelijk overleg (tweeminutendebat)

19

Artikel 7.35 Uitnodiging rijksambtenaren

20

Artikel 8.3 Opening vergadering bij quorum

20

Artikel 8.5 Zitplaatsen

20

Artikel 8.11 Interrupties

20

Artikel 8.15 (Waarschuwing voor) ongeoorloofd gedrag

20

Artikel 8.19 Moties

20

Artikel 8.21 Sluiting van de beraadslaging

20

Artikel 8.22 Nemen van een besluit

20

Artikel 8.23 Tijdstippen stemmingen

21

Artikel 8.28 Stemverklaring

21

Artikel 8.30 Stemming met stembriefjes

21

Artikel 8.31 Stemrondes

21

Artikel 8.33 Ongeldige stemmen

21

Artikel 8.36 Besluit zonder stemming

22

Artikel 8.38 Aanbieding aan de Koning

22

Hoofdstuk 9 Wetsvoorstellen

22

Artikel 9.1 Inhandenstelling

22

Artikel 9.3 Stellen van een termijn

22

Artikel 9.5 Indienen van amendementen

22

Artikel 9.7 Wijzigen en intrekken van amendementen

23

Artikel 9.13 Vernummering wetsvoorstel

23

Artikel 9.17 Schriftelijke voorbereiding

23

Artikel 9.25 Initiatiefwetsvoorstellen zonder initiatiefnemers

23

Artikel 9.29 Spoedige overweging in tweede lezing

24

Artikel 10.9 Indiening en inhandenstelling initiatiefnota

24

Artikel 10.10 Behandeling (initiatief)nota’s

24

Artikel 12.1 Indienen schriftelijke vragen

24

Artikel 12.4 Verloop mondelinge vragenuur

24

Artikel 12.6 Interpellatie

24

Artikel 12.8 Vervallen toekenning debat

25

Artikel 12.9 Parlementaire enquête

25

Artikel 14.1 Verzoekschriften

25

Artikel 15.2 Toehoorders en overige aanwezigen

26

Artikelen 15.5, 15.6 en 15.9 Verslagen

26

Artikel 15.20 Register geschenken en voordelen

26

Artikel 16.1 Wijziging van het Reglement

26

Artikel 16.5 Inwerkingtreding

26

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot algehele herziening van het Reglement van Orde. Zij bedanken de leden van de werkgroep Herziening Reglement van Orde (hierna: de werkgroep), ook wel naar haar voorzitter de werkgroep-Van der Staaij genoemd, voor het opgestelde rapport en het voorstel tot algehele herziening van het Reglement van Orde. Graag willen deze leden daarover opmerkingen maken en de werkgroep vragen stellen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot algehele herziening van het Reglement van Orde. Deze leden zeggen de leden van de werkgroep dank voor hun inzet en voor de voorstellen waarmee het werk in de Kamer beter gestroomlijnd kan worden. Deze leden verwachten dat bijvoorbeeld een vast moment voor de plenaire regeling van werkzaamheden en de invoering van een regeling van werkzaamheden in de procedurevergadering van de commissies heilzaam zullen zijn.

De leden van de D66-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot algehele herziening van het Reglement van Orde. Zij willen in de eerste plaats hun waardering uitspreken voor het omvangrijke en bruikbare werk dat de leden van de werkgroep hebben verricht. Voor deze leden vormt democratische vernieuwing altijd een belangrijk speerpunt. Willen we onze democratie toekomstbestendig maken, dan moeten wij als Tweede Kamer bij onszelf beginnen, door de parlementaire werkwijze en processen bij de tijd te houden. En door te zorgen dat deze parlementaire processen duidelijk kenbaar zijn, voor Kamerbewoners en derden, in een begrijpelijk Reglement van Orde. Nog los van de inhoud, draagt het voorliggende voorstel volgens de genoemde leden veel bij aan die begrijpelijkheid. Met een overzichtelijke nieuwe structuur, modernere formuleringen en een uitgebreide toelichting kan het Reglement een beter bruikbaar instrument worden. Deze leden zijn de werkgroep hiervoor erkentelijk. Ook op inhoudelijk vlak staan deze leden in grote lijnen positief tegenover het voorstel. Het is de vraag of het voorstel een oplossing biedt voor enkele grote, meer culturele parlementaire knelpunten, zoals de motie-inflatie en de druk op de plenaire agenda. Tegelijk onderkennen deze leden dat (helaas) niet elk probleem zich via het Reglement laat oplossen. Ze doen niettemin graag enkele suggesties die een nuttige bijdrage aan de parlementaire werkwijze zouden kunnen leveren. Ook hebben de genoemde leden nog vragen over enkele specifieke voorstellen die de werkgroep aandraagt, en enkele aspecten die deze leden juist niet zien terugkomen in het voorliggende voorstel.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van de commissie-Van der Staaij. Deze leden hebben naar aanleiding van het rapport en het voorstel voor herziening van het Reglement van Orde een aantal vragen die zij graag aan de werkgroep voorleggen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel. Het Reglement van Orde is het instrument van de Kamer om de werkwijze te bepalen en de procedures te regelen. Daarom is het verstandig het Reglement van Orde bij de tijd te brengen, beter aan te laten sluiten bij de praktijk, in onbruik geraakte bepalingen te schrappen, en het algeheel, ook inhoudelijk, tegen het licht te houden. Daarvoor danken de leden de werkgroep, die dit werk verzet heeft. Deze leden steunen de voorstellen op hoofdlijnen, maar hebben nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van het voorliggende voorstel tot herziening van het Reglement van Orde. Zij hebben enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel tot algehele herziening van het Reglement van Orde. Zij danken de leden en de ondersteuning van de werkgroep voor hun inspanningen om tot voorliggend voorstel te komen. In dit stadium hebben deze leden behoefte aan het stellen van een aantal vragen.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot herziening van het Reglement van Orde en danken de leden van de werkgroep zeer voor hun inspanningen.

De leden van de SGP-fractie hebben met veel waardering kennisgenomen van het zorgvuldige werk van de werkgroep-Van der Staaij. Er ligt een voorstel voor een nieuw Reglement van Orde dat er overzichtelijk en goed uitziet. Zij waarderen de inspanningen die zijn verricht om elk artikel minutieus onder de loep te nemen. Tevens vinden zij het een goede zaak dat ervoor is gekozen om bij elk artikel een schriftelijke toelichting te maken. Zij hebben vooral vragen bij de verschillende artikelen van het voorgestelde Reglement.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie pleiten ervoor om het rapport van de werkgroep aan te grijpen als startpunt voor een doorlopende evaluatie van het Reglement van Orde. In dit verband denken deze leden aan een digitaal Reglement van Orde, dat de wijzigingen (zowel de gerealiseerde als de niet-gerealiseerde) laat zien. Een dergelijk digitaal Reglement van Orde zou moeten worden aangevuld met «precedenten», zoals bijvoorbeeld over toelating en ontslag, over de profielschets van de Voorzitter en over naamgeving van fracties. Naar de mening van deze leden wordt hiermee het geheugen van de Kamer ondersteund en ontstaat er zo een lopende evaluatie van het Reglement van Orde. Deelt de werkgroep deze mening?

De leden van de SP-fractie constateren dat de werkgroep een aantal problemen noemt, zoals het grote aantal debatten dat nog gevoerd moet worden, het grote aantal moties dat wordt ingediend etc. Hoe groot en bedreigend voor de werking van ons parlement vindt de werkgroep deze «problemen» eigenlijk? Van welke voorstellen verwacht zij de belangrijkste bijdrage aan het oplossen van deze problemen?

De leden van de SP-fractie verwachten dat de meeste «problemen» of ervaren knelpunten niet met het vastleggen of afdwingen van nieuwe regels of wijzigingen van reglementen kunnen worden verholpen, maar veel meer een kwestie zijn van cultuur, en dat het dus aan Kamerleden zelf is om hier iets aan te veranderen. Is de werkgroep dat met deze leden eens?

De leden van de SP-fractie constateren dat de wekelijkse vergadertijd, van dinsdagmiddag 14.00 uur tot donderdagavond, krap is vergeleken met de wensen voor het voeren van allerlei belangrijke debatten in de plenaire zaal. Dit leidt tot een stuwmeer aan debatten, debatten die niet meer actueel zijn, teleurstellingen etc. Er zijn echter veel meer zalen waarin even belangrijke of soms zelfs belangrijker activiteiten plaatsvinden. Moeten we niet af van het idee dat iets pas belangrijk is als het plaatsvindt in de plenaire vergaderzaal? Zo ja, welke voorstellen dragen daaraan bij?

De leden van de SP-fractie zijn voorstander van het beter gebruiken van de andere ruimtes in de Tweede Kamer. Bijvoorbeeld de Oude Zaal als tweede plenaire zaal of als eerste commissiezaal. Ook het beter nadenken over de inrichting van zalen kan hieraan bijdragen. Dat de opstelling bij een gemoedelijk rondetafelgesprek hetzelfde is als bij een fel commissiedebat (voorheen «algemeen overleg» genoemd) is niet logisch. Welke concrete stappen zouden hierin gezet kunnen en moeten worden?

Structuur en formuleringen

De leden van de VVD-fractie merken op dat zij het een goede zaak vinden dat het Reglement wordt opgeschoond, dat artikelen worden gegroepeerd en samengevoegd. Ook wordt een aantal procedures vastgelegd, die wel praktijk waren, maar waarvoor niets was geregeld (bijv. de procedure voor controversieelverklaringen). Bovenal achten zij het een goede zaak dat het herziene Reglement door het duidelijker taalgebruik beter leesbaar is en daardoor toegankelijker is gemaakt. Verder merken deze leden op dat het Reglement van Orde en de regels waar de Kamer zich aan moet houden belangrijk zijn, maar dat de «cultuur», dat wil zeggen de wijze waarop er met de regels wordt omgegaan zeker zo belangrijk is voor het goed functioneren van de Kamer. Maar de Kamer is daar zelf bij, door gepast gebruik te maken van de uitzonderingen die op de regels mogelijk zijn. Als dat met mate gebeurt, komt dat een efficiënte werkwijze van de Kamer ten goede, zo menen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie spreken hun waardering uit dat waar mogelijk is gekozen voor meer hedendaags en toegankelijk taalgebruik.

Vereenvoudiging van het commissiestelsel

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen de analyse die ten grondslag ligt aan voorstel om de commissiestructuur te vereenvoudigen. Deze leden hebben echter nog wel behoefte aan een nadere toelichting op enkele punten. Allereerst zijn deze leden benieuwd of de werkgroep de voorstellen die nu gedaan worden voldoende acht om de positie van commissies te versterken. In vergelijking met sommige vergelijkbare parlementen in andere Europese landen is de positie van de commissies in de Tweede Kamer relatief beperkt. Door de commissies een sterkere positie in het parlementaire bestel te geven kan de plenaire vergadering nog meer ontlast worden. Hoe kijkt de werkgroep hiernaar?

Deze leden begrijpen dat de varianten van de algemene commissie en de themacommissie vervallen. Dit is gezien het feit dat deze varianten in onbruik zijn geraakt logisch. Wel zien deze leden de meerwaarde van bijvoorbeeld een commissie die een ministerieoverstijgend thema kan inkaderen als een meerwaarde. Deze leden denken bijvoorbeeld aan een onderwerp dat maatschappelijk urgent is, maar raakvakken heeft met meerdere beleidsterreinen. Kan nader toegelicht worden hoe een dergelijk onderwerp ook in de nieuwe structuur tot een effectieve commissie kan leiden zonder dat bij iedere nieuwe samenstelling van de Kamer opnieuw een nieuwe commissie hoeft te worden ingesteld? Met andere woorden: hoe wordt de continuïteit van een dergelijke commissie in het nieuwe stelsel gewaarborgd?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel tot vereenvoudiging van het commissiestelsel. Zij onderschrijven daarbij de intentie van de werkgroep dat terughoudend wordt omgegaan met de instelling van vaste commissies voor de duur van een Kamerperiode.

De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat voorgesteld wordt de «algemene commissie» om te zetten naar een vaste commissie, in te stellen voor een taakgebied van een Minister zonder portefeuille of een Staatssecretaris, voor een zittingsperiode. Het voorstel is om de mogelijkheid van een «themacommissie» te laten vervallen. Daarvoor in de plaats komt een «tijdelijke commissie» zonder verslagtaak. Deze leden achten het wenselijk dat een tijdelijke commissie ook een concrete verslagtaak kan/moet hebben.

Voorstellen om de balans tussen plenaire en commissieactiviteiten te verbeteren

De leden van de VVD-fractie merken op dat er in het voorstel voor een nieuw Reglement sprake is van een verschuiving van plenaire activiteiten naar commissieactiviteiten. Deze leden onderschrijven dat de balans tussen plenaire activiteiten en commissieactiviteiten moet verbeteren. Zij steunen die verschuiving en verwachten dan ook dat de ruimte die daardoor in de plenaire agenda ontstaat, ook daadwerkelijk zal worden gebruikt voor wetgeving en grote, belangrijke debatten. Maar hoe kan worden bereikt dat debatten veel meer in commissieverband plaatsvinden om zo de plenaire vergadering te ontlasten? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de werkgroep.

Voorgesteld wordt om een regeling van werkzaamheden op commissieniveau te houden (de commissie-regeling). Deze wordt gehouden bij aanvang van elke procedurevergadering. Verzoeken van leden om brieven of debatten moeten voortaan in de commissie-regeling plaatsvinden. Dat is een goede zaak. Betekent dit dat Kamercommissies elke week een procedurevergadering gaan houden? Debatten moeten straks in de commissie-regeling worden aangevraagd. Geldt dat ook voor het aanvragen van dertigledendebatten en interpellaties? Maar door het aanvragen van debatten van welke aard dan ook in de commissie-regeling is het de vraag of het stuwmeer aan debatten daadwerkelijk kleiner zal worden. Hoe ziet de werkgroep dat, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Er wordt een uitzondering gemaakt voor brieven ten behoeve van een plenair debat dat binnen een week zal plaatsvinden. Deze verzoeken kunnen plenair worden gedaan. Daar nooit zeker is wanneer een debat in de Kamer plaatsvindt, zullen straks toch niet weer sluipenderwijs brieven in de regeling van werkzaamheden van de plenaire vergadering worden gevraagd? Hoe ziet de werkgroep dat? Kortom, hoe wordt vastgehouden aan het aanvragen van brieven in commissies? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de werkgroep.

Voorgesteld wordt om eenmaal per week een plenaire regeling van werkzaamheden te houden. Maar een extra regeling van werkzaamheden blijft mogelijk bij urgente en actuele kwesties. Maar wat zijn urgente en actuele kwesties? Hoe wordt voorkomen dat er elke dag dat de Kamer plenair vergadert toch een plenaire regeling van werkzaamheden plaatsvindt? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de werkgroep.

De werkgroep doet diverse voorstellen voor een andere werkwijze. Het is de leden van de VVD-fractie opgevallen dat niet wordt voorgesteld om de dertigledendebatten te vervangen door vijftigledendebatten. Waarom is daar niet voor gekozen? De staatscommissie parlementair stelsel (Staatscommissie-Remkes) doet die aanbeveling, zo merken deze leden op. Graag krijgen zij hierop een reactie van de werkgroep.

De leden van de VVD-fractie merken op dat wordt voorgesteld om eenmaal per week een regeling van werkzaamheden te houden. In bijzondere gevallen kan anders worden besloten. Wat zijn die bijzondere gevallen? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de werkgroep.

In het vijfde lid wordt bepaald dat voor het vragen van een brief van de regering toestemming van de Voorzitter nodig is. Welke criteria hanteert de Voorzitter daarbij?

De leden van de D66-fractie achten het net als de werkgroep wenselijk dat er een juiste balans wordt gevonden tussen de plenaire en commissieactiviteiten. De plenaire agenda moet voldoende ruimte bieden om met elkaar het debat aan te gaan over actuele, urgente zaken, wetgeving en de kernelementen van ons beleid. Op dit moment ontbreekt deze ruimte echter, zeker voor wat betreft de actuele onderwerpen, die nou juist de samenleving bezighouden. Om te kunnen komen tot oplossingsrichtingen die bijdragen aan de juiste balans, zouden de genoemde leden graag meer inzicht krijgen in de huidige tijdsverdeling in plenair verband en commissieverband. Zou de werkgroep in dat kader uiteen kunnen zetten hoe de plenaire agenda van 2019 in tijd en aantal was verdeeld over de dertigledendebatten, meerderheidsdebatten, wetsbehandelingen, daaronder inbegrepen begrotingsbehandelingen, VSO’s (verslag schriftelijk overleg), VAO’s (verslag algemeen overleg), stemmingen, regelingen van werkzaamheden en mondelinge vragenuren? Voorts zijn deze leden benieuwd hoe de commissieagenda vorig jaar in tijd en aantal was verdeeld tussen algemene overleggen, notaoverleggen, procedurevergaderingen, technische briefings en hoorzittingen.

De leden van de D66-fractie hebben met het oog op de druk op de plenaire agenda tevens de aanbeveling van de staatscommissie parlementair stelsel bestudeerd om de drempel van dertigledendebatten te verhogen naar vijftig leden, en dus naar vijftigledendebatten. De staatscommissie wijst daarbij op de lange wachtlijst van dertigledendebatten en stelt dat het instrument door de lange periode tussen de aanvraag en het debat ook niet effectief is. Wat is de gemiddelde duur tussen de aanvraag en behandeling van een dertigledendebat, zo zouden deze leden willen weten. De verhoging naar een substantiële minderheid van één derde van de Kamer vormt volgens de staatscommissie geen onredelijke drempel voor een plenair debat. Ook stimuleert het de blokvorming in de Kamer, aldus de staatscommissie.1 De werkgroep wijst de aanbeveling in haar rapport echter af, onder meer omdat het ten principale geen afbreuk wil doen aan het recht van minderheden om een plenair debat te kunnen agenderen. Deze leden begrijpen daarentegen wel waarom de staatscommissie deze aanbeveling doet. Kan een minder inzetbaar, maar sneller inplanbaar en dus beter bruikbaar instrument niet in potentie meer toegevoegde waarde hebben als recht voor de minderheden in de Kamer? Deze leden zijn in dit verband benieuwd hoeveel debatten er minder op de huidige lange wachtlijst (peildatum 29 januari 2020) zouden staan door de voorgestelde verhoging.

De leden van de D66-fractie merken voorts op dat de debatwachtlijsten en druk op de plenaire agenda mede in de hand worden gewerkt door het feit dat debatten soms ver uitlopen ten opzichte van de daarvoor ingeplande tijd.2 Een stevig inhoudelijk debat is natuurlijk van groot belang, en moet geenszins beknot worden. Het komt echter ook voor dat aan de uitloop van een debat andere oorzaken ten grondslag liggen, zoals een uitgebreide inleiding of uiteenzetting van reeds staand beleid door de aanwezige bewindspersoon. Dergelijke oorzaken komen het debat niet ten goede, en hebben een negatieve invloed op de plenaire druk en wachtlijsten. Deze leden zijn daarom benieuwd wat de werkgroep van de gedachte vindt om elke vaste Kamercommissie en de betrokken bewindspersoon of bewindspersonen halfjaarlijks een functioneringsoverleg te laten houden over de gang van zaken. Bijvoorbeeld om met elkaar over de inleiding of beantwoording te spreken, maar het zou in beginsel over elk (over en weer) gewenst onderwerp kunnen gaan. Zou de werkgroep het een goed idee vinden een dergelijk overleg formeel in het Reglement op te nemen?

De leden van de D66-fractie constateren dat de werkgroep met enkele voorstellen komt die de positie van de commissie moeten versterken, zoals een commissie-regeling van werkzaamheden en de bevoegdheid zelf te besluiten over het houden van een wetgevingsoverleg. Deze leden steunen deze voorstellen. Zij vinden het goed dat de rol van de commissie daarmee wat wordt vergroot. Daarbij vragen deze leden of de werkgroep nog voorstellen heeft overwogen die de commissies verstrekkendere bevoegdheden zouden geven. Hoe kijkt de werkgroep in dit verband aan tegen het voorstel dat werd gedaan op de website «Stuk Rood Vlees», om de commissies meer wetgevende bevoegdheden toe te kennen?3 Is zij het eens met de stelling dat sterkere commissies leiden tot een sterker parlement? Bij het lezen van de voornoemde voorstellen werden deze leden voorts aan het denken gezet over de stemverhoudingen binnen de commissie tijdens de procedurevergaderingen. Hoe denkt de werkgroep over een stemming op het niveau van de fracties/groepen in plaats van de individueel bij de vergadering aanwezige leden, mede met het oog op de democratische legitimiteit en representativiteit en de verdere politisering van procedures? Kan de werkgroep daarbij tevens het verschil ten opzichte van de e-mailprocedure en gangbare praktijk bij plenaire stemmingen betrekken? Deze leden hebben inzake het stemrecht op de procedurevergadering ook een vraag over de plaatsvervangende commissieleden. Momenteel hebben deze leden slechts stemrecht als zij het juiste individuele commissielid vervangen, maar niet als zij als plaatsvervanger van een ander commissielid van diezelfde fractie zouden willen fungeren. Vindt de werkgroep deze strikte een-op-eenkoppeling logisch of ligt een aanpassing wat haar betreft in de rede?

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed om de balans tussen plenaire en commissieactiviteiten te herzien. Ook in andere vergelijkbare parlementen hebben commissies vaak een grotere rol in het parlementaire werk. Het is goed dat dit ook in de Tweede Kamer zal gaan gebeuren wanneer de voorliggende wijzigingen worden aangenomen. Deze leden hebben nog enkele vragen over de voorliggende voorstellen. Allereerst ten aanzien van de regeling van werkzaamheden op commissieniveau. Begrijpen deze leden het goed als zij ervan uitgaan dat hiervoor in principe dezelfde procedure gaat gelden als thans voor de plenaire regeling? Kan in dat kader worden ingegaan op de vraag of ook bij toekomstige commissieregelingen er geen meerderheid meer nodig is voor de aanvraag van een brief (informatierecht) door een individueel lid? Thans is dit immers het geval bij de plenaire regeling. Zo nee, kan toegelicht worden waarom hiervoor bij een commissieregeling nog wel een meerderheid nodig is?

Een andere vraag die de aan het woord zijnde leden hebben ten aanzien van dit punt is het volgende. Commissies worden in het nieuwe stelsel zelf bevoegd om een wetgevingsoverleg in te plannen. Wel lijkt het zo dat het tijdstip van het door een commissie te bepalen wetgevingsoverleg aan de Voorzitter is. Wordt hiermee de Kamervoorzitter of de commissievoorzitter bedoeld? Deze leden vermoeden de Kamervoorzitter. Kan, als dit vermoeden klopt, nader toegelicht worden waarom dit nog steeds aan de Kamervoorzitter is? En in het verlengde hiervan vragen deze leden hoe voorkomen wordt dat in sommige commissies waar veel wetgeving aan de orde is, dusdanig veel maandagen gebruikt zullen worden voor wetgevingsoverleggen dat bijvoorbeeld werkbezoeken of andere interne en externe afspraken lastiger in te plannen worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven dat commissieactiviteiten even onmisbaar zijn als plenaire activiteiten en begrijpen dan ook de wens van de werkgroep om de balans tussen beide te verbeteren. Bedoelt de werkgroep daarmee ook dat er vaker gekozen dient te worden voor een commissiedebat in plaats van een plenair debat? Zo ja, wat betekent dit vervolgens voor het aantal commissiedebatten dat ingepland moet worden? En hoe wordt hiermee rekening gehouden met kleine fracties, waarbij de woordvoerders vaak meerdere portefeuilles hebben en dus nog vaker een samenloop van debatten zal plaatsvinden.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de werkgroep voorstelt een commissie-regeling in te voeren. Zij vragen de werkgroep nader te onderbouwen welk soort aanvragen in deze commissie-regeling aan de orde zal komen en op welke wijze de procedurevergadering in haar huidige opzet hier nog niet in voorziet. Deze leden spreken hun waardering uit dat is getracht oog te hebben voor de praktische uitwerking voor leden van kleinere fracties. Tegelijkertijd hebben deze leden ook met de huidige opzet nog zorgen over de impact op het werk van leden van kleine fracties, zeker als er nog maar één keer per week een plenaire regeling van werkzaamheden plaatsvindt en aanwezigheid bij de procedurevergadering nog belangrijker wordt. Het is niet ongebruikelijk dat er zes procedurevergaderingen op één dag plaatsvinden. Of dat een Kamerlid woordvoerder is op meerdere terreinen en een procedurevergadering van de ene commissie samenvalt met een algemeen overleg/commissiedebat van een andere commissie. Ziet de werkgroep verder mogelijkheden om kleinere fracties tegemoet te komen op dit punt? Hoe staat de werkgroep tegenover de mogelijkheid voor leden om vooraf schriftelijk steun/geen steun uit te spreken voor voorstellen?

Verder vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wat de verwachte impact zal zijn op de commissieagenda. Ziet de werkgroep er een gevaar in dat de agenda van commissiedebatten meer incidentgedreven zal worden wat mogelijk ten koste gaat van de controlerende taak op minder in het oog springende, maar daarmee niet minder belangrijke onderwerpen? Ook vragen deze leden wat de verwachte impact op de werklast van de commissiegriffies zal zijn.

In de commissie-regeling zal ook het aanvragen van brieven plaatsvinden. Begrijpen deze leden het goed dat het niet meer mogelijk zal zijn om bij het aanvragen van een debat via de plenaire regeling gelijktijdig een brief over hetzelfde onderwerp aan te vragen die voorafgaand aan het debat gewenst wordt? Indien dit het geval is, vragen zij de werkgroep nader toe te lichten wat de meerwaarde is vanuit het oogpunt van efficiëntie, wanneer vervolgens een apart verzoek hiertoe bij de commissie-regeling dient te worden gedaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich goed vinden in het voorstel om te komen tot een wekelijkse regeling van werkzaamheden en het besluit tot het houden van een wetgevingsoverleg aan de commissie over te laten. Wel hanteren zij het uitgangspunt dat dit niet per definitie tot meer wetgevingsoverleggen door commissies moet leiden.

De leden van de 50PLUS-fractie steunen de ontlasting van de plenaire agenda. Het voorstel is om een regeling van werkzaamheden te introduceren op commissieniveau. Leden kunnen nu ook al in een procedurevergadering verzoeken om brieven en het inplannen van een algemeen overleg. Deze leden vragen wat de meerwaarde van de commissie-regeling precies is. Het voorstel is om de plenaire regeling van werkzaamheden in beginsel één keer per week te houden. Uitzonderingen worden gemaakt voor urgente, actuele kwesties. Omdat juist dit soort onderwerpen aan de orde van de dag zijn bij de huidige plenaire regeling van werkzaamheden vragen deze leden of we niet toch iedere Kamerdag op een plenaire regeling van werkzaamheden uitkomen. Dit pleit ervoor de huidige werkwijze niet te wijzigen. Misschien is het wel mogelijk om de regels aan te scherpen voor wat en hoe er bij een regeling geregeld kan worden.

De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat de commissiedebatten een centralere positie krijgen in het Kamerwerk. Zij steunen de benadering om de commissies centraler te stellen bij debatten en het aanvragen van brieven. De praktijk is op dit moment dat een verzoek om een debat in de plenaire zaal nu uitmondt in het vragen van een brief aan de regering. Is de werkgroep van mening dat die conclusie voortaan niet meer mogelijk moet zijn in de plenaire zaal? Betekent dat dat het betrokken Kamerlid via de commissie alsnog een nieuw verzoek om een debat of brief zou moeten doen?

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de werkgroep zich nog gebogen heeft over het aantal leden dat nodig is voor een «dertigledendebat». Is ook overwogen om te kiezen voor een hogere norm voor het aantal leden dat de aanvraag moet steunen?

Voorstellen ter verhoging van de efficiëntie en de voorspelbaarheid van de plenaire agenda

De leden van de VVD-fractie lezen dat wordt voorgesteld om ongeplande debatten na verloop van tijd te laten vervallen, als zij niet worden ingepland. In het desbetreffende artikel 12.8 staat dat een debat na een bepaalde tijd vervalt als het niet heeft plaatsgevonden. Gaat het hierbij om een debat dat is gehouden of is ingepland? Wanneer is een debat «ingepland»? Is een debat ingepland als het op het langetermijnschema staat met een weekaanduiding of als het bij de «aangemelde onderwerpen, nog niet geagendeerd» staat? Gaarne krijgen deze leden een verduidelijking van de werkgroep.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de werkgroep om debatten twaalf weken na toekenning te laten vervallen, met de mogelijkheid om dit nog maximaal twee keer voor een periode van twaalf weken te verlengen. Deze leden delen het standpunt van de werkgroep dat het aantal ongeplande debatten een toenemend probleem vormt. En met dit voorstel wordt de lange lijst debatten inderdaad (beter) beheersbaar. Tegelijkertijd vragen deze leden zich wel af hoe het voorstel in de praktijk uitpakt. Verwacht de werkgroep dat dit voorstel tot meer controverse kan leiden over het al dan niet tijdig inplannen van een debat dan nu het geval is? Brengt dit in haar optiek de Voorzitter mogelijk in een kwetsbaardere positie? Deze leden zijn voorts benieuwd hoeveel van de dertigleden- en meerderheidsdebatten op de huidige lijst (peildatum 29 januari 2020) door dit voorstel zouden worden geschrapt.

De leden van de GroenLinks-fractie voelen veel voor een vast stemmoment naast de dinsdagmiddag. Zij vragen wel of dit altijd mogelijk is. Kan nader ingegaan worden op de vraag hoe de planning van algemeen overleggen en VAO’s (in de toekomst tweeminutendebatten) zich hiertoe verhoudt? Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een algemeen overleg op een donderdagochtend over een onderwerp waar een bewindspersoon op maandag een internationale bijeenkomst over heeft. In zo’n geval is een VAO op donderdag voor 13.00 uur bijvoorbeeld lastig. En dan zal er alsnog een later stemmoment ingepland moeten worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie delen de wens om te komen tot een meer behapbare en relevante voorraad van dertigleden-, meerderheids- en interpellatiedebatten. Zij vragen zich echter af of de voorgestelde oplossing automatisch ook tot minder debataanvragen zal leiden en of via verzoeken op de regeling van werkzaamheden meerderheidsdebatten uiteindelijk steeds naar voren zullen worden gehaald, waardoor het lastiger wordt om aangevraagde dertigledendebatten daadwerkelijk plaats te laten vinden. Deze leden wijzen hier ook op het advies van de staatscommissie parlementair stelsel om een minimum van vijftig leden in te voeren als drempel voor een minderheidsdebat en vragen een reflectie van de werkgroep hierop.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de werkgroep hoe voorkomen kan worden dat door het uitblijven van benodigde stukken vanuit het kabinet, een aangevraagd debat onverhoopt de twaalfwekentermijn (of na tweemaal verlenging zesendertigwekentermijn) overschrijdt en vervolgens van de lijst wordt afgevoerd.

De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat voorgesteld wordt debatten te laten vervallen na twaalf weken. Deze leden vragen zich af of dit er niet toe leidt dat debatten uiteindelijk niet gehouden worden en dat er vaker aangedrongen gaat worden op een debat dat op korte termijn zal moeten plaatsvinden. Deze leden zijn van mening dat het beter is deze vervalregeling alleen toe te passen op interpellatie en dertigledendebatten.

De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat er sprake is van een zo groot mogelijke voorspelbaarheid van de Kameragenda. Is ook overwogen om op alle Kamerdagen de pauzes zoveel mogelijk op een vast moment in te plannen?

Voorstellen met betrekking tot de inzet van parlementaire instrumenten

De leden van de CDA-fractie constateren met de werkgroep, dat het aantal ingediende moties de laatste jaren explosief gestegen is en dat daarmee het politieke effect van een motie op de geadresseerde evenredig afneemt. De werkgroep is van mening dat een oplossing moet worden gezocht in aanpassing van de parlementaire cultuur. Deze leden van de CDA-fractie zijn van mening, dat ook verbeteringen in transparantie en verslaglegging daaraan kunnen bijdragen. Deelt werkgroep de wens van deze leden om te komen tot een motievolgsysteem, dat verder gaat dan een link in Parlis die de motie koppelt aan de brief van de regering die over de uitvoering van die motie gaat? Onderschrijft de werkgroep de wens van deze leden dat het presidium zich inzet voor een adequate invulling van de verantwoording van de regering over de uitvoering van moties in de bijlagen bij de begroting? Deze leden constateren op dit punt grote verschillen tussen ministeries. Ook de registratie van toezeggingen, die een alternatief kunnen zijn voor het indienen van een motie, behoeft naar de mening van deze leden verbetering en stroomlijning.

De leden van de D66-fractie lezen in het voorstel van de werkgroep dat het breed gevoelde probleem van de motie-inflatie zich niet eenvoudig via het Reglement laat oplossen, zonder daarbij de individuele rechten van een Kamerlid te beperken. Wat betreft deze leden biedt de registratie en openbare publicatie van toezeggingen op naam echter een mogelijkheid om de grote hoeveelheid moties tot op zekere hoogte te reduceren. Een reeds gedane toezegging hoeft dan immers niet meer per motie te worden «geclaimd». Ook de staatscommissie parlementair stelsel pleit voor een openbaar volgsysteem van toezeggingen.4 Vorig jaar is al intern de mogelijkheid ingevoerd om toezeggingen ook op naam van één of meer individuele Kamerleden vast te leggen. Over openbare publicatie, bijvoorbeeld op de website van de Tweede Kamer, is door het presidium sindsdien alleen nog gesproken bij het debat over de raming. Afgaande op dit debat met de Kamervoorzitter is vooralsnog niet gekozen voor een openbaar register vanwege de kosten die daarmee gepaard gaan. Deze leden vragen hoe hoog die kosten precies zijn. Deelt de werkgroep de mening van deze leden dat een openbare toezeggingenregistratie kan helpen als instrument tegen de zogeheten motie-inflatie? Zo ja, is de werkgroep er voorstander van dit formeel vast te leggen in het Reglement?

De leden van de D66-fractie zouden voorts een suggestie willen aandragen met betrekking tot de publicatie van de stemmingsuitslagen van moties. De stemmingsuitslagen worden thans met volledige motietitel gepubliceerd op de website van de Tweede Kamer en de Debat Direct-app. In eerste instantie zou men denken dat dit prettig is voor de overzichtelijkheid. De praktijk is echter weerbarstig. De titel van een motie dekt vaak niet of niet volledig de inhoud van de motie zelf. Daardoor wordt op sociale media met enige regelmaat de motietitel in combinatie met de stemmingsuitslag op onrechtvaardige wijze tegen partijen gebruikt. Door de motietitel gekoppeld aan de stemmingsuitslag lijkt het ten onrechte alsof de partij in kwestie in zijn geheel voor of tegen iets is, terwijl de stemkeuze van deze partij aan het precieze dictum of bepaalde overwegingen kan liggen. Zo lijkt de motietitel overzicht te bieden, maar leidt het online in de praktijk met enige regelmaat tot desinformatie en foutieve suggesties. Deze leden zouden er daarom voorstander van zijn extern slechts het motienummer in combinatie met de stemmingsuitslag te publiceren, zonder titel. Voor de gehele inhoud van een motie kan men dan op de website klikken op de link. Wil een Kamerlid de motie met diens achterban delen, kan dit nog altijd middels de stemmingsuitslag en een schermafbeelding van de motie. Hoe kijkt de werkgroep aan tegen de suggestie van deze leden om voortaan openbaar slechts de motienummers te publiceren? Herkent zij het door deze leden geschetste probleem? En is zij voorstander van de aangedragen oplossing of ziet zij zelf wellicht andere mogelijkheden om dit probleem te tackelen?

In onbruik geraakte of overbodige instrumenten schrappen

De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich vinden in het voorstel tot het schrappen van genoemde instrumenten.

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat er niet langer wordt gekozen voor het opnemen van de mogelijkheid van een hoofdlijnendebat over een voorstel van wet. Wel vragen zij zich af of het Reglement nu nog wel de mogelijkheid biedt om een dergelijk debat te houden. Is de consequentie van de voorgestelde regels rond wetgeving niet dat er per definitie eerst een schriftelijke ronde gehouden moet worden?

Complexe procedures vereenvoudigen

De leden van de VVD-fractie merken op dat de bepalingen over tweeminutendebatten (VAO en VSO) worden aangepast. De aanvraag voor een VAO kan slechts na de eerste beantwoording van een bewindspersoon in een commissiedebat worden gedaan. Maar niet is uitgesloten dat een lid in zijn eerste termijn van het commissiedebat zegt dat hij overweegt een VAO aan te vragen. Daarmee claimt dat lid in feite al een VAO. Hoe ziet de werkgroep dat, zo vragen deze leden. Een lid dat niet aan het algemeen overleg (straks commissiedebat) heeft deelgenomen mag straks niet meer aan het VAO (tweeminutendebat) deelnemen, maar de Kamer heeft de mogelijkheid om anders te besluiten. Hoe wordt voorkomen dat die toestemming al snel toch zal worden gegeven? Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor het VSO. Is het de bedoeling om een VSO in een procedurevergadering aan te vragen? Hoe ziet de werkgroep dat, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat voorgesteld wordt de ondersteuningseis bij het indienen van moties te schrappen. Deze leden vinden het schrappen van die eis begrijpelijk. Daarmee komt een einde aan een lange traditie. Dat is niet erg. Het is een bijdrage aan het bevorderen van een efficiënte Kamer.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ten aanzien van het voorstel om het onbeperkt aanhouden van moties tegen te gaan de volgende vraag. Begrijpen zij goed dat de huidige procedure blijft zoals deze is, behoudens het feit dat alle moties die voor een wisseling van de Kamer niet in stemming zijn gebracht automatisch vervallen?

De werkgroep stelt voor om striktere regels te hanteren bij het aanvragen van en voor de deelname aan VAO’s. Deze leden kunnen zich dit goed voorstellen. Zij vragen wel specifiek aandacht voor het feit dat het soms voor een lid dat aan een algemeen overleg heeft deelgenomen agendatechnisch lastig is om ook aan het VAO deel te nemen vanwege bijvoorbeeld een andere commissieactiviteit. Begrijpen deze leden het goed als zij het voorstel van de werkgroep aldus interpreteren dat een fractiegenoot ook in de toekomst als vervanger kan optreden bij een VAO?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het herzieningsvoorstel een iets andere procedure ten aanzien van schriftelijke vragen wordt voorgesteld. Deze leden vernemen graag of de thans geldende procedure dat schriftelijke vragen niet worden doorgelaten door de Voorzitter zolang er over dat onderwerp ook mondelinge vragen zijn aangemeld, ook in het nieuwe voorstel blijft gehandhaafd of dat dit ook wordt aangepast.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben er begrip voor dat de ondersteuningseis bij moties wordt losgelaten. Ten aanzien van het vervallen van aangehouden moties vragen deze leden of is overwogen om voor moties die twaalf weken of korter voor beëindiging van de zittingstermijn zijn ingediend, een verloopdatum (zonder aanhoudmogelijkheid) van twaalf weken vanaf de indiening te hanteren. En begrijpen deze leden het goed dat de termijn van aangehouden moties meerdere keren verlengd kan worden tot het einde van de zitting?

Ten aanzien van de naamgeving van VAO’s vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de term «afronding commissiedebat» niet beter aansluit bij de aard van het debat dan «tweeminutendebat».

De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat wordt voorgesteld de ondersteuning (door vier leden) van een motie te laten vervallen. Deze leden steunen dit.

Voorgesteld wordt moties niet onbeperkt aan te kunnen houden. Er zal in ieder geval in de lopende zittingstermijn over de aangehouden motie moeten worden gestemd. Een motie vervalt na twaalf kalenderweken in plaats van nu twee maanden. Deze leden vragen of er een actieve signalering vanuit het parlementaire documentatiesysteem Parlis kan komen die het verval van moties aangeeft.

Voorgesteld wordt de regels inzake deelname aan een VAO en VSO aan te scherpen. Alleen leden die hebben deelgenomen aan het commissiedebat kunnen deelnemen aan het tweeminutendebat. Uitzonderingen zijn mogelijk, maar minder eenvoudig. Deze leden zijn van mening dat deelname aan een VAO of VSO voor iedere fractie mogelijk moet zijn, zonder extra toestemming. Een algemeen overleg en schriftelijk overleg is goed te volgen en terug te kijken door fracties die niet (hebben kunnen) deelnemen, voor kleinere fracties zal dit regelmatig voorkomen.

Ook stellen deze leden voor te spreken over fracties in plaats van leden. Dus als een fractie heeft deelgenomen aan een algemeen overleg of schriftelijk overleg dan kan die fractie ook zonder extra toestemming deelnemen aan een VAO of VSO, ongeacht welk lid spreekt.

Toevoeging van procedures uit de praktijk

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de werkgroep voorstelt om de positie van een technische briefing nader te verduidelijken in het Reglement van Orde. Deze leden vinden dit een goede zaak. Zij constateren in de praktijk dat er verschillend wordt omgegaan met het openbare karakter van technische briefings. Zo is het niet altijd van tevoren helder of een technische briefing openbaar of besloten is. En ook is niet altijd helder of fractiemedewerkers aanwezig kunnen zijn. Het lijkt deze leden daarom goed ook hier helderheid over te verschaffen. Zij vragen daarom of de werkgroep het standpunt deelt dat technische briefings in principe openbaar zijn, tenzij expliciet besloten wordt dat een technische briefing besloten is. Deelt de werkgroep het standpunt dat het goed is om dit in helder in het Reglement op te nemen? Voorts vragen zij of de werkgroep het standpunt deelt dat fractiemedewerkers in principe aanwezig kunnen zijn bij een technische briefing (dus ook bij besloten technische briefings), tenzij besloten is dat de technische briefing vertrouwelijk is en dus alleen toegankelijk is voor leden.

De leden van de SP-fractie vinden een duidelijker onderscheid tussen hoorzittingen en rondetafelgesprekken een goed voorstel. Komt met de voorgestelde bepaling voldoende tot uitdrukking dat dit onderscheid voortaan scherper wordt getrokken? Hoe wordt ervoor gezorgd dat commissies zich voortaan bewust zijn dat ze hierin een keuze moeten maken?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling de voorstellen gelezen die dienen ter verduidelijking van het onderscheid tussen een hoorzitting en een rondetafelgesprek. Deze leden missen echter een beschouwing over hoe hoorzittingen anders ingevuld zouden kunnen worden. Daarbij denken deze leden aan hoorzittingen zoals die door het Amerikaanse congres worden gehouden. Bijvoorbeeld hoorzittingen waarbij de Kamer personen scherp bevraagt over misstanden of andere brandende kwesties. Kan de hoorzitting zoals de Kamer die nu kent daartoe dienen? Zo niet, wat moet er gebeuren om dit wel mogelijk te maken?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken dat er over het bijwonen van besloten technische briefings door fractiemedewerkers, indien het eigen Kamerlid niet aanwezig kan zijn, nog steeds onduidelijkheid is. Zou het niet goed zijn, vragen deze leden aan de werkgroep, als hier een eenduidige afspraak over in het Reglement wordt opgenomen, bijvoorbeeld dat fractiemedewerkers altijd welkom zijn, mits aan het quorum van bijvoorbeeld minimaal vijf Kamerleden is voldaan?

Beter aansluiten bij de praktijk

De leden van de D66-fractie zijn in beginsel voorstander van het schrappen van overbodige of in onbruik geraakte instrumenten. Zij begrijpen derhalve het voorstel van de werkgroep om de regel te schrappen dat een Kamerbesluit is vereist voor het vergaderen na 23.00 uur. Deze regel is nu in de praktijk immers een dode letter. Of dat wenselijk is, is echter een tweede. Deze leden achten het van groot belang dat we zuinig zijn op al onze Kamerleden, fractiemedewerkers en ambtelijke ondersteuning. Het werk in de Kamer is onregelmatig, beperkt voorspelbaar en behoorlijk intens. Een hoge mate van stress of tekenen van overspannenheid liggen daarom al snel op de loer. De Kamer is hierin niet uniek. Ook op andere werkplekken wordt steeds meer nagedacht over de juiste balans tussen werk en privé. Het lijkt deze leden goed daar ook als Kamer aandacht voor te hebben, zodat het werk hier in de Kamer voor alle geledingen prettig en aantrekkelijk blijft. Deelt de werkgroep dit standpunt? Vindt de werkgroep dat de nachtelijke eindtijden die soms worden gehaald nog wel passen in het huidige tijdsgewricht? Heeft de werkgroep overwogen in plaats van haar voorstel om de voornoemde regel te schrappen, juist een striktere plenaire eindtijd vast te leggen (al dan niet met uitzonderingsclausules)?

De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat wordt afgezien van de verplichting om een Kamerbesluit te nemen om na 23.00 uur te vergaderen. Tegelijkertijd zien zij ook dat het vergaderen na 23.00 uur veel vraagt van het Kamerpersoneel, de medewerkers van de fracties en de Kamerleden. Is dit niet juist reden om de verplichting om een Kamerbesluit te nemen om na 23.00 uur te vergaderen nieuw leven in te blazen en daarbij het uitgangspunt te benoemen dat er niet na 23.00 uur vergaderd wordt, tenzij de Kamer daartoe besluit?

Een dynamischer mondelinge vragenuur

De leden van de SP-fractie vinden al geruime tijd dat het vragenuur aan verandering toe is. Op dit punt hadden zij meer verwacht. Juist omdat een beter gebruik van het wekelijkse mondelinge vragenuur de behoefte kan dempen om de betreffende onderwerpen in een debat te bespreken. Waarom niet vaker een beroep doen op de Minister-President, die immers ook iedere vrijdag de pers te woord staat zonder vooraf precies te weten welke vragen er gaan komen? Waarom niet vaker de fractievoorzitters de actualiteit laten bespreken met de Minister-President? Zouden aangemelde vragen van fractievoorzitters aan de Minister-President in principe niet altijd doorgelaten moeten worden?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de werkgroep ten aanzien van het vragenuur aanbevelingen doet om dit dynamischer te maken. Dit is een goed streven. Deze leden vragen of het niet verstandiger is om in plaats van het huidige vragenuur wekelijks een vragenuur met de Minister-President te organiseren. Hoe kijkt de werkgroep naar een dergelijke verandering?

De leden van de 50PLUS-fractie steunen het voorstel voor een dynamischer vragenuur. Is het dan ook toegestaan/gewenst om als vragensteller gedurende de «hele vraag» te blijven staan? En dus in theorie op het laatst nog 30 seconden iets mag vragen omdat zijn of haar 4 minuten nog niet op zijn?

Voorstellen met betrekking tot initiatiefwetsvoorstellen en Grondwetsherzieningen

De leden van de VVD-fractie lezen dat een regeling wordt voorgesteld voor zogenoemde «verweesde» initiatiefwetsvoorstellen. In het kader van een efficiënte Kamer is dat een goede zaak, zo menen deze leden. Er zijn echter ook initiatiefwetsvoorstellen die aanhangig worden gemaakt en voor advies naar de Raad van State gaan, maar waarbij die adviezen niet van een reactie van de indieners worden voorzien en dus ook niet verder in behandeling komen. Heeft de werkgroep dat overwogen? Biedt de nieuwe regel daarvoor ook een oplossing, zo vragen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in de praktijk onduidelijkheid bestaat over het vragen van advies aan de Europese Centrale Bank (ECB) bij initiatiefwetsvoorstellen die (mogelijk) de positie van De Nederlandsche Bank raken. Het is wenselijk om een dergelijk advies aan de ECB te kunnen doen, voordat een initiatiefwetsvoorstel in de Kamer behandeld wordt. Het is op dit moment evenwel niet mogelijk voor initiatiefnemers om zelfstandig een adviesaanvraag te doen bij de ECB en het is ook niet altijd logisch om een Minister te verzoeken een dergelijke adviesaanvraag te doen bij de ECB voor een initiatiefwetsvoorstel. Het lijkt deze leden goed om hier expliciete afspraken over vast te leggen in het Reglement, zodat deze procedure voor alle betrokkenen helder is. Hoe kijkt de werkgroep hiernaar?

De leden van de PvdA-fractie delen de mening dat verweesde initiatiefwetsvoorstellen niet tot in het oneindige aanhangig zouden moeten blijven, onder andere omdat dit aanleiding kan geven tot rechtsonzekerheid. Het voorstel is om dergelijke voorstellen na verloop van tijd als vervallen te beschouwen. Hoe verhoudt het laten vervallen van wetsvoorstellen zich tot de bepaling in de Grondwet (artikel 86 lid 2) dat initiatiefvoorstellen die nog aanhangig zijn in de Tweede Kamer door het lid of de leden die het aanhangig hebben gemaakt ingetrokken worden? Sluit dit het laten vervallen, zoals dat nu wordt voorgesteld, niet uit? Zo ja, is overwogen om de Grondwet op dit punt aan te passen, zodat voortaan initiatiefvoorstellen ook kunnen komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat adviezen van de Raad van State voortaan openbaar gemaakt zouden moeten worden wanneer een initiatiefvoorstel vervalt, terwijl er nog geen reactie van de indiener(s) is. Maar, zo vragen deze leden zich af, hoe verhoudt zich dat tot de wet op de Raad van State waarin staat (artikel 27 lid 2) dat de openbaarmaking van de adviezen «geschiedt tezamen met openbaarmaking van de schriftelijke reactie» (van de initiatiefnemers). Zou de wet op de Raad van State op dit punt aangepast moeten worden? Zo nee, waarom niet? En, zo vragen deze leden, waarom is het eigenlijk nodig dat het advies van de Raad van State openbaar wordt als het initiatiefvoorstel vervalt?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het gebruikelijk is dat in het geval van verdediging van een initiatiefwetsvoorstel een Minister als adviseur aan de Kamer deelneemt aan het overleg in de plenaire zaal. Waar in het Reglement van Orde of elders is de aanwezigheid van een Minister vastgelegd? En waar is dat voor initiatiefnota’s vastgelegd?

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van het voorgestelde artikel 9.30 ten aanzien van het aanhangig maken van initiatiefwetsvoorstellen in tweede lezing. Zij delen de wens voor een regeling die erop gericht is dat dit aanhangig maken zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden. Echter vragen zij zich af of de nu voorgestelde regeling niet toch nodeloos tijdrovend is. Op grond van dit voorstel worden eerst de oorspronkelijke initiatiefnemers (of vervangers uit hun fracties) in de gelegenheid gesteld een tweedelezingsvoorstel aanhangig te maken. Doen zij dit niet, dan krijgen andere leden de gelegenheid dit te doen. Mocht daar geen sprake van zijn, kan de Voorzitter na zes weken de Kamer oproepen om alsnog een tweedelezingsvoorstel in te dienen. Indien dat na twee weken niet tot een dergelijk voorstel heeft geleid, wordt de mogelijkheid geopend dat de meest betrokken Minister dit doet. Het voorstel dat de Raad van State heeft gedaan (Kamerstuk 32 334, nr. 11) biedt naar de mening van deze leden een eenvoudigere en snellere oplossing. Zo wordt daar voorgesteld om het tweedelezingsvoorstel al op de dag van samenkomst van de nieuwe Kamer door de Voorzitter te laten indienen. Naar de mening van deze leden tast dit de neutraliteit van de Voorzitter in het geheel niet aan, alleen al niet in het geval het Reglement van Orde zonder mitsen en maren hem/haar dit immers opdraagt. Die Voorzitter kan, als het Reglement van Orde op dit punt zou worden aangepast, immers geen eigen afweging meer maken en dan is het indienen van het tweedelezingsvoorstel slechts een formaliteit zonder dat daar een inhoudelijke afweging bij past. Waarom is de werkgroep van mening dat hiermee de neutraliteit van de Voorzitter in het geding is?

Overig

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat zij alsmede enkele andere fracties eerder weleens hebben geopperd om de rol van de Kamer bij de samenstelling van een nieuw kabinet te vergroten door voorafgaand aan de beëdiging van nieuwe Ministers en Staatssecretarissen hoorzittingen te houden met de beoogde bewindspersonen. Deze leden vinden dit nog steeds een interessante gedachte. Heeft de werkgroep dit overwogen? Zo ja, waarom heeft zij hiertoe geen voorstellen gedaan? Zo nee, denkt zij dat dit een interessante aanvulling zou kunnen zijn op de huidige rol van de Kamer bij een kabinetsformatie?

De leden van de PvdA-fractie vragen of er gedacht is aan een regeling over hoe er na de beëdiging van een Kamerlid moet worden omgegaan met het geven van felicitaties en het onderbreken van de vergadering voor dat doel. Kan er alsnog een voorstel daartoe worden gedaan? Zo nee, waarom niet?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De leden van de SGP-fractie vragen waarom in artikel 1.1 wordt gesproken over «tenzij anders bepaald». Volgt die afwijking niet automatisch uit het verband van de desbetreffende bepaling, zoals dit ook in wetgeving gebruikelijk is? Zou niet eenvoudig volstaan kunnen worden met «In dit reglement en de daarop berustende regelingen wordt bedoeld met:»?

Hoofdstuk 2. Begin en einde van het lidmaatschap

De leden van de CDA-fractie constateren dat tijdelijk ontslag van een lid wegens zwangerschap en bevalling of langdurige ziekte op dit moment niet formeel in een plenaire vergadering wordt gemeld. Deze leden stellen daarom voor een nieuwe bepaling op te nemen, die luidt: «De Voorzitter maakt melding van een beslissing over een verzoek tot tijdelijk ontslag als bedoeld in artikel X 10, eerste en tweede lid, van de Kieswet en van het tijdstip van ingang daarvan.»

Artikel 2.1 Toelating leden

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van de formulering van het vierde lid van artikel 2.1 of het in theorie wel mogelijk zou zijn dat de Kamer in nieuwe samenstelling zou beslissen over de toelating van de leden. Is het niet per definitie de oude Kamer die tot toelating moet besluiten?

Artikel 3.1 Benoeming Voorzitter

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het Reglement momenteel geen handelingsperspectief biedt voor de Kamer wanneer de situatie zich zou voordoen dat het functioneren van een Voorzitter door een Kamermeerderheid als onwerkbaar wordt geacht en de Voorzitter aanblijft. Zij vragen de werkgroep of is nagedacht over het opnemen van een procedure die in een dergelijk geval zou kunnen worden aangewend.

Artikel 3.6 presidium

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het Reglement geen bepalingen bevat over de taken en bevoegdheden van het presidium. Zou het niet goed zijn om hierover een bepaling op te nemen in het Reglement, zo vragen deze leden.

Artikel 6.2 Taken Griffier

De leden van de SGP-fractie merken op dat bij de taken van de griffier in artikel 6.2 wordt gesproken over de mogelijkheid van ondermandatering, onder verwijzing naar artikel 10:3 en 10:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze leden vragen zich af of de begrippen in dit voorgestelde artikel helemaal gelijk worden gebruikt aan de begrippen in de Awb. In de toelichting staat dat verondersteld wordt dat de griffier zonder nadere regeling al bevoegd is tot mandatering. Volgens de Awb zou naar de indruk van deze leden de taak van de griffier zelf al het «mandaat» zijn. Deze leden begrijpen daarom niet goed wat in (de toelichting op) dit voorstel precies onder mandaat en ondermandaat wordt verstaan.

Artikel 7.3 Tijdelijke commissies

De leden van de SGP-fractie vragen zich naar aanleiding van het instellen van vaste commissies en tijdelijke commissies af wat er precies zou moeten gebeuren als de Kamer zou besluiten tot de instelling van een commissie met vergelijkbare bevoegdheden als de gewone vaste Kamercommissies, die niet het gehele taakveld van een bewindspersoon betreffen. Een concreet voorbeeld zou de jeugdzorg kunnen zijn. Zou er volgens de werkgroep in dat geval een tijdelijke commissie jeugdzorg dienen te zijn? Hoe verhoudt zich dat tot een «vaste commissie voor een bepaalde duur»?

Artikel 7.18 Procedurevergadering

De leden van de VVD-fractie merken op dat het tweede lid de mogelijkheid voor leden bevat om tijdens de procedurevergadering voorstellen te doen ten aanzien van de werkzaamheden van de commissie. Er kan dan bijvoorbeeld een commissiedebat worden aangevraagd. In hoeverre kunnen er straks meerderheidsdebatten, dertigledendebatten en interpellaties in de plenaire regeling van werkzaamheden worden aangevraagd? Deze leden krijgen graag een nadere verduidelijking.

Artikel 7.19 Bijwonen vergaderingen

De leden van de VVD-fractie merken op dat in artikel 7.19 het bijwonen van vergaderingen van commissies wordt geregeld. In hoeverre mogen leden van de Kamer die geen lid c.q. plaatsvervangend lid van een commissie zijn, deze overleggen en vergaderingen bijwonen en in hoeverre mogen zij het woord voeren in een vergadering van die commissie (deelnemen aan de beraadslagingen)? Is dat altijd mogelijk of moet de commissie dat per keer toestaan? In hoeverre is er in dezen een verschil tussen een beraadslaging en een procedurevergadering? Gaarne krijgen deze leden een verduidelijking.

Artikel 7.20 Openbaarheid vergaderingen

De leden van de VVD-fractie merken op dat het vijfde lid van artikel 7.20 regelt dat een besloten vergadering slechts kan plaatsvinden in de gebouwen van de Kamer. De leden die deelnemen aan de vergadering moeten in de vergaderzaal aanwezig zijn. De Voorzitter kan toestaan dat in bijzondere omstandigheden wordt afgeweken van dit lid. Deze leden vragen om wat voor soort bijzondere omstandigheden het kan gaan. Gaarne krijgen zij een reactie van de werkgroep.

Artikel 7.23 Verslag over een ontvangen stuk

De leden van de VVD-fractie merken op dat het tweede lid van artikel 7. 23 bepaalt dat het verslag bij een bepaald stuk zo beknopt mogelijk bevat wat de commissie over het stuk wil opmerken. Deze leden permitteren zich hier een taalkundige opmerking. Zij missen tussen de woorden «mogelijk» en «wat» het woord «datgene». Naar hun mening wordt daarmee de formulering meer een formulering die hoort bij een reglement. Deze leden gaan ervan uit dat onder «opmerken» niet alleen wordt verstaan het maken van «opmerkingen», maar ook het stellen van (verduidelijkende) vragen. Gaarne krijgen deze leden een reactie van de werkgroep.

Artikel 7.26 Bevoegdheden commissies

De leden van de PvdA-fractie lezen in artikel 7.26, onderdeel h dat een commissie bevoegd is om zich te laten voorlichten door colleges van advies. Welke colleges van advies worden hier bedoeld? Naar deze leden aannemen, gaat het om andere adviescolleges dan die worden genoemd in artikel 7.36, of niet? Hoe verloopt de procedure in het geval er bij een initiatiefwetsvoorstel, nadat de consultatieronde is geweest, behoefte is aan advies of input van adviescolleges of andere instanties? Hoe kunnen initiatiefnemers bijvoorbeeld advies vragen aan de Autoriteit Persoonsgegevens over privacyaspecten van hun wetsvoorstel, aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk over administratieve lasten, aan de Nationale Politie of het Openbaar Ministerie met betrekking tot de handhaving, opsporing en vervolgen van voorgestelde strafbare feiten, het Centraal Planbureau, de Algemene Rekenkamer enzovoorts. Wanneer kan een initiatiefnemer zelf contact met dergelijke instanties opnemen, wanneer loopt dat via de Kamer en wanneer via een bewindspersoon? Deze leden hebben kortom behoefte aan een regeling voor het vragen van dergelijke adviezen. Kunt u hier nader op ingaan?

Artikel 7.27 Vormen van mondeling overleg

De leden van de CDA-fractie vragen de werkgroep nader te omschrijven wat moet worden verstaan onder een notaoverleg. In de huidige formulering lezen deze leden dat een notaoverleg betrekking heeft op een stuk waarover de commissie een notaoverleg wenst te houden.

De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat het «algemeen overleg» voortaan een commissiedebat heet. Juist omdat de werkgroep de commissiedebatten een centralere plaats in het Kamerwerk wil geven, vragen deze leden waarom het commissiedebat niet in een afzonderlijk onderdeel van het Reglement wordt uitgewerkt. Is het niet beter om de term «mondeling overleg» te vervangen door de algemene term «commissiedebat», waarbij zo’n commissiedebat net als in de plenaire zaal over beleid, wetgeving, een hoofdlijnennotitie of andere zaken kan gaan? Zou dit niet meer duidelijkheid bieden dan het commissiedebat als een van de verschijningsvormen van het mondeling overleg?

Artikel 7.31 Moties

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom tijdens een commissiedebat (nog steeds) geen moties mogen worden ingediend. In het kader van de wens om meer nadruk te leggen op het commissiewerk en ontlasting van de plenaire agenda lijkt het deze leden voorstelbaar dat er ook na een commissiedebat voortaan moties ingediend zouden moeten kunnen worden. Temeer daar vaak aan het einde van een algemeen overleg/commissiedebat al duidelijk is dat er behoefte bestaat aan het indienen van moties en daar dan apart een VAO voor moet worden gehouden. En waarom zouden voor commissiedebatten in dit verband andere regels moeten gelden dan voor wetgevingsoverleggen en notaoverleggen? Kan de werkgroep nader toelichten waarom dit expliciet blijft worden uitgesloten?

Artikel 7.32 Beraadslaging Kamer na commissiedebat of schriftelijk overleg (tweeminutendebat)

De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat een tweeminutendebat alleen kan worden aangevraagd in het commissiedebat.

Artikel 7.35 Uitnodiging rijksambtenaren

De leden van de PvdA-fractie lezen dat voor het uitnodigen van rijksambtenaren de toestemming van de voor hen verantwoordelijke Minister vereist is. Deze leden vragen of de term «rijksambtenaar» wel de juiste term is. Naar deze leden aannemen, is het niet de bedoeling om bijvoorbeeld rijksambtenaren zoals rechters met toestemming van de Minister uit te nodigen, of wel? Wordt hier bedoeld dat het uitsluitend moet gaan over personen die onder de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren vallen? Die aanwijzingen zelf spreken van «onder hun (= Ministers, etc.) gezagsbereik werkzame personen».

Artikel 8.3 Opening vergadering bij quorum

De leden van de SGP-fractie vragen wat de precieze betekenis is van het oplezen van de namen van afwezige leden in een bijeenkomst als er onvoldoende Kamerleden aanwezig zijn voor het quorum.

Artikel 8.5 Zitplaatsen

De leden van de SGP-fractie vragen bij artikel 8.5 wat de achtergrond ervan is dat er een specifieke regeling is voor de zitplaatsen van de ondersteuning van de Minister en niet voor de ondersteuning van Kamerleden.

Artikel 8.11 Interrupties

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de gekozen formulering zich verhoudt tot de Aanwijzingen voor de regelgeving, met name Aanwijzing 3.2: «Voorschriften worden niet met behulp van de werkwoorden «moeten» of «dienen» geformuleerd, tenzij dit onvermijdelijk is.»

Artikel 8.15 (Waarschuwing voor) ongeoorloofd gedrag

De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat de voorzitter een mogelijkheid heeft om op te treden tegen beledigende uitdrukkingen of tegen onfatsoenlijk gedrag in de Kamer. Zij vragen of het niet beter is de voorzitter de uitdrukkelijke taak te geven ook te waken over de orde en fatsoenlijke omgangsvormen tijdens debatten. Heeft de werkgroep ook overwogen om te komen tot een actieve verplichting hiervoor? Deelt de werkgroep de opvatting dat dit belangrijk is?

Artikel 8.19 Moties

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de gekozen formulering in het tweede lid zich verhoudt tot de Aanwijzingen voor de regelgeving, met name Aanwijzing 3.2.

Artikel 8.21 Sluiting van de beraadslaging

De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 8.21 gaat over het sluiten van de vergadering. In het tweede en derde lid staat een nadere regeling van de sluiting van de vergadering. Deze leden vragen in hoeverre er behoefte is aan deze bepalingen. In hoeverre wordt daar nu in de praktijk gebruik van gemaakt, zo vragen zij.

Artikel 8.22 Nemen van een besluit

De leden van de VVD-fractie merken op dat voorgesteld wordt om voor aangehouden moties een vervaltermijn van twaalf weken te hanteren. Begrijpen deze leden het goed dat recesperioden hierbij buiten beschouwing worden gelaten en dat er dus in feite sprake is van een langere vervaltermijn?

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel moties er bij het einde van de zitting in 2010, 2012 en 2017 nog aangehouden waren.

De leden van de SGP-fractie merken op dat een verzoek tot het aanhouden van een motie meestal wordt gedaan in de plenaire vergadering waarin zij is ingediend. Omdat dit niet automatisch het geval is, vragen deze leden of nog preciezer kan worden aangegeven op welk moment de in dit artikel opgenomen twaalf weken beginnen te tellen en wanneer de periode eindigt. Stel dat de motie op woensdag is aangehouden. Kan er dan uiterlijk twaalf weken later op de donderdag nog over gestemd worden? Betekent deze regeling ook dat een motie waarvan de termijn in het (zomer)reces verloopt alleen nog langer kan worden aangehouden als meteen in de eerste vergadering na het reces hierom gevraagd wordt?

Artikel 8.23 Tijdstippen stemmingen

De leden van de VVD-fractie achten het een goede zaak, hoewel dat nu eigenlijk ook al het uitgangspunt is, dat stemmingen in de toekomst in het algemeen op vaste tijdstippen plaatsvinden. Zij hopen dat in de praktijk ook uitvoering aan dat artikel wordt gegeven, maar daar is de Kamer zelf bij.

Artikel 8.28 Stemverklaring

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de gekozen formulering in het tweede lid zich verhoudt tot de Aanwijzingen voor de regelgeving, met name Aanwijzing 3.2.

Artikel 8.30 Stemming met stembriefjes

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het tweede lid wordt bepaald dat het stembriefje een «duidelijke aanwijzing» moet bevatten van de persoon waarop het lid wil stemmen. In geval van twijfel, beslist de Kamer. Wat is in dezen een «duidelijke aanwijzing», vragen deze leden. Is daar ook al sprake van als de naam van een persoon verkeerd is geschreven, maar duidelijk is om welke kandidaat het gaat? Welke spelregels gelden er in dezen? Als het gaat om stemmingen over kandidaten is zorgvuldigheid geboden, zo menen zij.

De leden van de PvdA-fractie lezen in artikel 8.30, tweede lid dat bij stemmingen over de benoeming, voordracht of keuze van kandidaten voor iedere kandidaat afzonderlijk een stembriefje moet worden ingevuld. Wordt hier niet voor iedere te vervullen plek bedoeld?

Artikel 8.31 Stemrondes

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de tussenstemming in het vijfde lid. Gaat een dergelijke tussenstemming alleen over die kandidaten waarover de onduidelijkheid is of over alle kandidaten?

Artikel 8.33 Ongeldige stemmen

De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 8.33 over ongeldige stemmen en stembriefjes gaat. Ook artikel 8.30 gaat over stembriefjes. Deze leden vragen de werkgroep aan te geven hoe die twee artikelen zich tot elkaar verhouden.

Artikel 8.36 Besluit zonder stemming

De leden van de PvdA-fractie menen in 8.36 onderdeel b te lezen dat de regeling om af te zien van stemming over de benoeming voor een positie in een ander overheidsorgaan alleen mogelijk is als dit orgaan zelf een aanbeveling heeft gedaan voor die benoeming. Lezen deze leden dit juist? En betekent dat dan dat er over de benoeming van de Nationale ombudsman altijd gestemd moet worden, omdat daar weliswaar sprake is van een voordracht, maar niet van «dit orgaan»? Zo ja, is dit zo bedoeld? Zo nee, waarom niet?

Artikel 8.38 Aanbieding aan de Koning

De leden van de VVD-fractie merken op dat in dit artikel wordt geregeld dat voordrachten van bepaalde personen mondeling of schriftelijk aan de Koning worden aangeboden. Waarom is er een keuzemogelijkheid tussen «mondeling» of «schriftelijk»? Hoe groot is de kans dat voordrachten «mondeling» aan de Koning worden aangeboden? Waarom is er niet gekozen voor «schriftelijk», waar mede onder wordt verstaan: «langs veilige digitale weg»? Zou overigens «wordt» niet moeten zijn «worden»? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de werkgroep.

Hoofdstuk 9 Wetsvoorstellen

De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de staatscommissie parlementair stelsel in aanbeveling B4 voorstelt om in de memorie van toelichting bij elk wetsvoorstel expliciet aandacht te besteden aan de constitutionele aspecten van het desbetreffende wetsvoorstel. Staat de werkgroep welwillend tegenover dit voorstel, zo vragen genoemde leden.

Artikel 9.1 Inhandenstelling

De leden van de SGP-fractie vragen bij het tweede lid van artikel 9.1 wat de precieze betekenis van de mogelijkheid om anders te beslissen is. Wordt hiermee alleen gedoeld op de mogelijkheid om te beslissen dat een wetsvoorstel in de handen van een andere commissie wordt gesteld of is het op grond van die bepaling ook mogelijk om te beslissen dat een wetsvoorstel op een andere wijze wordt behandeld dan via de gebruikelijke procedure, bijvoorbeeld door er eerst een hoofdlijnendebat over te houden?

Artikel 9.3 Stellen van een termijn

De leden van de VVD-fractie merken op dat het presidium een termijn kan stellen voor het uitbrengen van een verslag bij een wetsvoorstel. Dit artikel correspondeert met het huidige artikel 95. Hoe vaak wordt er van dat artikel gebruikgemaakt? Voor zover deze leden dat kunnen inschatten is dat niet vaak het geval. In hoeverre is er nog behoefte aan artikel 9.3 dan wel wat is de meerwaarde ervan (het huidige artikel 95)? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de werkgroep.

Artikel 9.5 Indienen van amendementen

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de gekozen formulering in het tweede lid zich verhoudt tot de Aanwijzingen voor de regelgeving, met name Aanwijzing 3.2.

Artikel 9.7 Wijzigen en intrekken van amendementen

De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 9.7 gaat over het wijzigen en intrekken van amendementen. Er is een voorziening voor het geval de eerste ondertekenaar geen lid van de Kamer meer is. Maar wat als er maar één ondertekenaar is en de fractie dan wel groep waartoe dat lid behoorde, geen deel van de Kamer meer uitmaakt? Wat gebeurt er dan met het amendement? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de werkgroep.

De leden van de PvdA-fractie hebben met betrekking tot artikel 9.7 de volgende vraag: wat gebeurt er met amendementen waarbij de indiener niet meer in de Kamer zit, de hele fractie waartoe hij/zij behoorde ook niet meer, en er geen andere indieners zijn? Anders dan bij initiatiefvoorstellen is niet voorzien in de mogelijkheid van het laten vervallen van een amendement als het definitief verweesd is. Is dat met opzet zo gedaan?

De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat er een goede regeling is voor het intrekken van amendementen. De redactie van dit artikel veronderstelt dat er een tweede of volgende ondertekenaar is die nog wel lid van de Kamer is. Moet er geen regeling worden opgenomen voor het geval geen van de ondertekenaars meer in de Kamer zit?

Artikel 9.13 Vernummering wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de behoefte bestaat aan de regeling van artikel 9.13 op grond waarvan de Voorzitter de nummering of lettering binnen een wetsvoorstel kan aanpassen. Zou over een eventuele vernummering (krachtens de Grondwet) niet voor de eindstemming door de Kamer moeten worden beslist op initiatief van de regering of initiatiefnemers (dan wel via amendering)? Acht de werkgroep het wenselijk om deze, bovendien nogal onbepaalde, bevoegdheid te schrappen? Hoe verhoudt die bevoegdheid zich tot de regels die de Grondwet aan de vaststelling van wetten stelt?

Artikel 9.17 Schriftelijke voorbereiding

De leden van de SGP-fractie vragen of een afzonderlijk artikel over de schriftelijke behandeling van rijkswetsvoorstellen nog wel nodig is, nu de mogelijkheid van een inbrengvergadering bij gewone wetsvoorstellen is vervallen.

Artikel 9.25 Initiatiefwetsvoorstellen zonder initiatiefnemers

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Voorzitter ingevolge het tweede lid aan de Kamer voorstelt het initiatiefwetsvoorstel zonder initiatiefnemers als vervallen te beschouwen. In de toelichting staat vervolgens dat de Kamer ook de mogelijkheid heeft om het voorstel niet als vervallen te beschouwen, zodat bij bijzondere omstandigheden de mogelijkheid bestaat een voorstel alsnog (een jaar) in behandeling te houden. Natuurlijk kan de Kamer besluiten de Voorzitter niet te volgen in zijn of haar voorstel, maar deze leden vragen of voldoende duidelijk is dat de Kamer kan besluiten een voorstel nog in behandeling te houden. Het artikel lijkt daar geen aanknopingspunten voor te bieden. Deze leden vragen de werkgroep daar op in te gaan. Wat zijn «bijzondere omstandigheden»? Waarop is de periode van één jaar gebaseerd? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de werkgroep.

De leden van de SGP-fractie zijn blij met de voorgestelde regeling voor verweesde initiatiefvoorstellen. Het is een goede zaak dat er jaarlijks gekeken wordt welke voorstellen in aanmerking komen om te vervallen. Wel vragen zij zich af wat de precieze betekenis van de opmerking in de toelichting is dat de Kamer ook kan besluiten om een voorstel toch in stand te laten. Betekent dit dat de Voorzitter te allen tijde verplicht is om voor te stellen het voorstel te laten vervallen? Kan de Kamer besluiten het voorstel in behandeling te houden, ongeacht het stadium waarin het wetsvoorstel zich bevindt en ongeacht de reden hiervoor?

Zij vragen verder of ook een vergelijkbare regeling nodig is voor initiatiefnota’s.

Artikel 9.29 Spoedige overweging in tweede lezing

Volgens de leden van de SGP-fractie is een spoedige overweging van een Grondwetswijziging in tweede lezing een belangrijk gegeven. Het al dan niet in behandeling nemen dient volgens deze leden niet afhankelijk te zijn van politieke overwegingen. Zij vragen daarom of er niet in de tekst ook uitdrukkelijk moet worden benoemd dat de Kamer alleen van het als vervallen beschouwen kan afwijken in bijzondere omstandigheden.

Artikel 10.9 Indiening en inhandenstelling initiatiefnota

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de gekozen formulering zich verhoudt tot de Aanwijzingen voor de regelgeving, met name Aanwijzing 3.2.

Artikel 10.10 Behandeling (initiatief)nota’s

De leden van de CDA-fractie vragen waarom «initiatief» in het opschrift tussen haakjes staat. Op welke andere nota’s kan dit artikel betrekking hebben?

De leden van de CDA-fractie missen in de bepalingen over de behandeling van initiatiefnota’s een bepaling over de afrondende besluitvorming. Deze leden zijn van mening dat een Kameruitspraak in de vorm van een motie noodzakelijk is om een of meerdere voorstellen uit een initiatiefnota over te nemen.

Artikel 12.1 Indienen schriftelijke vragen

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de gekozen formulering in het eerste lid zich verhoudt tot de Aanwijzingen voor de regelgeving, met name Aanwijzing 3.2.

Daarnaast vragen deze leden vragen of schriftelijke vragen die niet worden doorgezonden, worden bewaard. Deze leden herinneren in dit verband aan het zogeheten «lijkenregister» van bewoordingen die door de Voorzitter uit de Handelingen zijn geschrapt.

Artikel 12.4 Verloop mondelinge vragenuur

De leden van de SGP-fractie vinden een flexibeler invulling van het vragenuur een verbetering. Wel vragen zij wat de precieze betekenis is van het in totaal twee vragen stellen per fractie. In het bestaande Reglement van Orde is dit maximum in het vijfde lid van artikel 138 gekoppeld aan het vragenuur. Uit de redactie van het voorgestelde derde lid lijkt dit maximum gekoppeld te zijn aan «hetzelfde onderwerp», vanwege de plaatsing in dat lid. Is dat een bewuste keuze?

Artikel 12.6 Interpellatie

De leden van de VVD-fractie merken op dat het recht van interpellatie een instrument is dat sinds 1849 in het Reglement van Orde van de Kamer is opgenomen. Van dit instrument wordt niet zo vaak gebruikgemaakt. Het komt ook voor dat een interpellatiedebat wordt omgezet in een «gewoon» debat dan wel een dertigledendebat. In artikel 12.6 komt niet terug dat het bij een interpellatie moet gaan om een «onderwerp dat vreemd is aan de orde van de dag». In welke zin is een interpellatiedebat nog onderscheidend van andere debatten, los van het feit dat de interpellant twee keer het woord mag voeren en de andere woordvoerders één keer? Wat is de meerwaarde van het interpellatiedebat ten opzichte van andere debatten? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de werkgroep.

De leden van de SGP-fractie merken op dat in het artikel over interpellaties wordt aangegeven dat de interpellant de vragen binnen een week in moet dienen bij de Voorzitter. Deze leden vragen of dit logisch is als de interpellatie ook pas (veel) later kan worden gehouden. Zij denken hierbij bijvoorbeeld aan de interpellatie over het Slotervaartziekenhuis die op 19 maart 2013 is aangevraagd en pas op 5 september van dat jaar is gehouden. Is die week voor het indienen van de vragen gekoppeld aan het moment van aanvraag of van het inplannen van het debat?

Artikel 12.8 Vervallen toekenning debat

De leden van de VVD-fractie merken op dat er een regeling wordt voorgesteld, gericht op het doen afnemen van de hoeveelheid ongeplande debatten. Dat achten deze leden een goede zaak. Als het debat nog niet is gehouden in de eerste vergadering twaalf weken na de toekenning ervan, vervalt het debat dan? Zijn er andere varianten overwogen? Zo ja, welke? Is bijvoorbeeld overwogen om debatten aan het einde van het jaar, na de begrotingsbehandelingen, te laten vervallen? Tijdens die behandelingen kunnen immers alle onderwerpen aan de orde worden gesteld die op de desbetreffende begrotingen betrekking hebben. Gaarne krijgen deze leden een reactie van de werkgroep.

De leden van de SGP-fractie waarderen het dat er een regeling komt om het aantal debatten in te perken door de debataanvraag te laten vervallen na twaalf weken. Dit kan helpen om de grote hoeveelheid nog te houden debatten in te perken of ervoor te zorgen dat de debatten worden omgezet in een commissiedebat. Zij hebben hierover een paar praktische vragen: wordt bij de bepaling van de eerste vergadering van de twaalfde week de week van indiening van het verzoek wel of niet meegerekend? Wat betekent de regeling voor het door een ander lid van een fractie of groep laten verlengen van deze termijn voor fracties of groepen die uit één persoon bestaan? Zou het niet mogelijk moeten zijn om die verlenging ook door een ander Kamerlid te laten doen?

Artikel 12.9 Parlementaire enquête

De leden van de SGP-fractie vragen of het niet beter zou zijn om in dit artikel expliciet op te nemen dat het gaat om een parlementaire enquête in de zin van de Wet op de parlementaire enquête.

Artikel 14.1 Verzoekschriften

De leden van de PvdA-fractie hebben een vraag bij de redactie van artikel 14.1. Naar de mening van deze leden kan men deze bepaling in de huidige redactie zo lezen dat een geschrift pas een verzoekschrift is, wanneer het aan de te stellen voorwaarden voldoet. Lezen deze leden dat goed? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het grondwettelijk petitierecht (art. 5), waaruit blijkt dat als iemand zich schriftelijk tot de Kamer richt, dat dat geschrift dan per definitie een verzoekschrift is? Zou de redactie niet preciezer zijn als daaruit (duidelijker) bleek dat een verzoekschrift pas in behandeling hoeft te worden genomen als het voldoet aan de voorwaarden die de commissie voor de verzoekschriften daaraan stelt?

Artikel 15.2 Toehoorders en overige aanwezigen

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de gekozen formulering in het eerste en tweede lid zich verhoudt tot de Aanwijzingen voor de regelgeving, met name Aanwijzing 3.2.

Artikelen 15.5, 15.6 en 15.9 Verslagen

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de onderlinge verhouding van de artikelen 15.5, 15.6 en 15.9. Zij vragen of het niet onnodig verwarrend werkt dat er van de verslagen van de openbare vergadering van de Kamer zowel een woordelijk verslag, een officieel verslag en Handelingen zijn.

Verder vragen zij of uit de formulering van artikel 15.9, eerste en tweede lid opgemaakt moet worden dat namen van de aan- en afwezigen, de uitslagen van stemmingen, de lijst met ingekomen stukken e.d. geen deel uitmaken van de Handelingen, omdat het bij de Handelingen gaat om het vastgestelde woordelijk verslag. Omdat dit anders is dan de bestaande praktijk gaan zij ervan uit dat de voorgestelde tekst van de bepalingen nu anders luidt dan de bedoeling is.

Artikel 15.20 Register geschenken en voordelen

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op aanbeveling C6 van de staatscommissie waar het toezicht op de naleving van de registratieplicht van geschenken, nevenfuncties en belangen betreft. Ziet de werkgroep mogelijkheden om tot een vorm van toezicht te komen?

Artikel 16.1 Wijziging van het Reglement

De leden van de SGP-fractie vragen, nu de werkgroep ervoor heeft gekozen om bij elk artikel van het Reglement een toelichting op te nemen, in hoeverre die eis ook geldt voor herzieningsvoorstellen in de toekomst. Stelt dit nog nadere eisen aan de toelichting bij wijzigingsvoorstellen? Maakt de toelichting integraal deel uit van het Reglement? Of wordt er in principe van uitgegaan dat de toelichting bij het oorspronkelijke ontwerp leidend is voor het nieuwe artikel of artikellid? Hoe wordt ook bij wijzigingen de kenbaarheid van de toelichting behouden?

Artikel 16.5 Inwerkingtreding

De leden van de VVD-fractie komt inwerkingtreding van de algehele herziening van het Reglement van Orde op het moment dat de nieuwe Kamer aantreedt (dus na de volgende Tweede Kamerverkiezingen) als passend voor.

De Voorzitter van de commissie, Arib

De griffier van de commissie, Koerselman


X Noot
1

Staatscommissie parlementair stelsel, «Lage drempels hoge dijken, democratie en rechtstaat in balans», 2018, p. 281–282.

X Noot
2

Hetzelfde geldt voor de algemene overleggen (voortaan «commissiedebat» geheten, als het voorliggend voorstel een meerderheid haalt), maar dan zonder gelijke gevolgen voor de commissieagenda.

X Noot
4

Staatscommissie parlementair stelsel, «Lage drempels hoge dijken, democratie en rechtstaat in balans», 2018, p. 280–281.

Naar boven