Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35322 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35322 nr. 6 |
In de linkerkolom staat de tekst van het voorgestelde herziene Reglement van Orde. In de rechterkolom staan de overeenkomstige bepalingen van het huidige Reglement.
Nieuw |
Oud |
||
---|---|---|---|
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN |
HOOFDSTUK I. BEGRIPSBEPALINGEN |
||
Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit Reglement en de daarop berustende regelingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder: – bijzondere gedelegeerde: een door de Staten van Aruba, Curaçao of Sint Maarten afgevaardigde bijzondere gedelegeerde; commissiegriffier: de door de Griffier aangewezen plaatsvervangende griffier die een commissie bijstaat; – commissie(onder)voorzitter: de (onder)voorzitter van een commissie; – gevolmachtigde Minister: de Gevolmachtigde Minister van Aruba, Curaçao of Sint Maarten; – Griffier: de Griffier van de Kamer; – Minister: een bij koninklijk besluit benoemde Minister of staatsecretaris; – Ondervoorzitter: een Ondervoorzitter van de Kamer; – openbaar maken: het voor een ieder beschikbaar stellen op een openbare website; – oude samenstelling: de samenstelling van de Kamer, onmiddellijk voorafgaand aan de eerste vergadering van een nieuw gekozen Kamer; – stukken: archiefbescheiden als bedoeld in de Archiefwet 1995; – Voorzitter: de Voorzitter van de Kamer; – zitting: de periode waarin een gekozen Kamer werkzaam is, welke duurt vanaf de eerste vergadering van een nieuw gekozen Kamer tot aan de eerste vergadering van de daaropvolgende nieuw gekozen Kamer. |
Artikel 1. Begripsbepalingen Waar in dit Reglement sprake is van: a. de Voorzitter, wordt daarmee de Voorzitter van de Kamer bedoeld; b. de ministers, worden daaronder mede de staatssecretarissen begrepen; c. stukken, worden daarmee bedoeld bescheiden in de zin van de Archiefwet 1995; d. drukken, wordt daaronder mede begrepen plaatsing op het internet. |
||
HOOFDSTUK 2. BEGIN EN EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP |
HOOFDSTUK II. BEGIN EN EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP |
||
Artikel 2.1 Toelating leden 1. De Kamer beslist met inachtneming van de bij de wet gestelde regels of een nieuwbenoemd lid als lid van de Kamer wordt toegelaten. 2. De commissie, genoemd in artikel 7.6, is ten behoeve van de beslissing van de Kamer belast met het onderzoek van de geloofsbrief van elk nieuwbenoemd lid. 3. De geloofsbrief en de stukken die een nieuwbenoemde lid op grond van de wet dient over te leggen aan de Kamer, worden bij de griffie ter inzage gelegd van de leden. 4. De Kamer beslist, voor zover mogelijk, in oude samenstelling over de toelating van leden die meteen na verkiezingen voor de Kamer zijn benoemd. |
Artikel 2. Toelating leden 1. Elk nieuw benoemd lid doet van zijn verkiezing blijken door overlegging van de bij de wet voorgeschreven stukken. 2. De geloofsbrieven en daarop betrekking hebbende stukken worden bij de griffie ter inzage gelegd van de leden. 3. Over de toelating van leden die benoemd zijn verklaard na periodieke aftreding of ontbinding besluit, voor zover mogelijk, de Kamer in oude samenstelling. |
||
Artikel 2.2 Verlies lidmaatschap 1. De Voorzitter waarschuwt een lid schriftelijk, indien hij van oordeel is dat dit lid een van de vereisten voor het lidmaatschap niet meer bezit of een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, en het lid de Kamer daarvan kennis had moeten geven. 2. Het lid kan de zaak binnen acht dagen na de waarschuwing aan het oordeel van de Kamer onderwerpen. 3. De Kamer oordeelt slechts over de zaak, nadat daarover verslag is uitgebracht door een daartoe in te stellen tijdelijke commissie. 4. De tijdelijke commissie hoort het lid, indien dat de wens daartoe te kennen geeft. |
Artikel 3. Verlies van het lidmaatschap 1. Indien een lid het oordeel van de Voorzitter dat dit lid heeft opgehouden lid te zijn, wegens hetzij het niet bezitten van een van de vereisten voor het lidmaatschap hetzij het vervullen van een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking, aan het oordeel van de Kamer onderwerpt, doet de Kamer over de zaak geen uitspraak dan nadat een daartoe door haar uit haar midden benoemde commissie van onderzoek verslag heeft uitgebracht. De commissie hoort het desbetreffende lid, indien die de wens daartoe te kennen geeft. |
||
HOOFDSTUK 3. DE VOORZITTER, DE ONDERVOORZITTERS EN HET PRESIDIUM |
HOOFDSTUK III. DE VOORZITTER, DE ONDERVOORZITTERS EN HET PRESIDIUM |
||
§ 3.1 De Voorzitter |
– |
||
Artikel 3.1 Benoeming Voorzitter 1. In de laatste vergadering van elke zitting stelt de Kamer in oude samenstelling een ontwerp vast voor een profielschets van de nieuw te benoemen Voorzitter. 2. De nieuw gekozen Kamer stelt in de eerste vergadering van een zitting de profielschets vast. 3. Na de vaststelling geeft de tijdelijk Voorzitter, bedoeld in artikel 3.3, gelegenheid tot het stellen van kandidaten voor het voorzitterschap. 4. Na de kandidaatstellingsprocedure gaat de Kamer over tot de benoeming van een Voorzitter. 5. Bij het tussentijds openvallen van het Voorzitterschap stelt de Kamer zo spoedig mogelijk de profielschets van de nieuw te benoemen Voorzitter vast, en wordt vervolgens onder toepassing van het derde en vierde lid een Voorzitter benoemd. |
Artikel 4. Benoeming van een Voorzitter 1. In de laatste vergadering van de Kamer in de oude zitting, stelt deze een ontwerp vast voor een profielschets van de nieuw te benoemen Voorzitter. In de eerste vergadering van de nieuwe zitting beslist de Kamer over dit ontwerp. Vervolgens geeft de tijdelijk Voorzitter de gelegenheid tot het stellen van kandidaten voor de vervulling van de vacature en gaat de Kamer over tot de benoeming van een Voorzitter. [...] 3. Bij het tussentijds openvallen van het voorzitterschap stelt de Kamer hiervoor zo spoedig mogelijk een profielschets vast. Vervolgens geeft de tijdelijk Voorzitter de gelegenheid tot het stellen van kandidaten voor het vervullen van de vacature en gaat de Kamer over tot benoeming van een Voorzitter. |
||
Artikel 3.2 Taak Voorzitter De Voorzitter is belast met: a. het leiden van de werkzaamheden van de Kamer en het presidium; b. het doen naleven van dit Reglement; c. het uitvoeren van door de Kamer genomen besluiten; d. het vertegenwoordigen van de Kamer; e. de overige taken die op grond van dit Reglement of de wet aan hem zijn toegedeeld. |
Artikel 6. Taak van de Voorzitter De taak van de Voorzitter bestaat voornamelijk in: a. het leiden van de werkzaamheden van de Kamer en van die van het presidium; b. het doen naleven van het Reglement van Orde; c. het uitvoeren van door de Kamer genomen besluiten; d. het vertegenwoordigen van de Kamer. |
||
Artikel 3.3 Tijdelijk Voorzitter 1. Zolang in een nieuwe zitting geen Voorzitter is benoemd, treedt als tijdelijk Voorzitter op: a. een oud-Voorzitter, waarbij de laatst afgetredene voorrang heeft; b. als geen oud-Voorzitters beschikbaar zijn: een oud-Ondervoorzitter, waarbij de laatst afgetredene voorrang heeft, en bij gelijktijdig afgetreden oud-Ondervoorzitters de hoogste in de rangorde, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, voorgaat; c. als evenmin oud-Ondervoorzitters beschikbaar zijn: het lid dat het langst in de Kamer zitting heeft, waarbij bij gelijke zittingsduur het oudste lid in leeftijd voorgaat. 2. Zolang bij het tussentijds openvallen van het Voorzitterschap geen Voorzitter is benoemd, treedt de hoogst beschikbare Ondervoorzitter in de rangorde, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, als tijdelijk Voorzitter op. Indien geen Ondervoorzitter beschikbaar is, wordt overeenkomstig het eerste lid vastgesteld wie tijdelijk Voorzitter is. 3. De tijdelijk Voorzitter heeft dezelfde taken en bevoegdheden als een Voorzitter. |
Artikel 4, tweede en vierde lid: 2. Zolang in een nieuwe zitting geen Voorzitter is benoemd, treedt een oud-Voorzitter als tijdelijk Voorzitter op, waarbij de laatstafgetredene voorrang heeft. Bij ontstentenis van een oud-Voorzitter treedt als tijdelijk Voorzitter op de laatst afgetreden oud-ondervoorzitter; bij aanwezigheid van twee of meer gelijktijdig afgetreden oud-ondervoorzitters wordt hun rangorde in het presidium, waarin zij gelijktijdig zitting hadden, in acht genomen. Bij ontstentenis van een oud-ondervoorzitter treedt het lid dat het langst in de Kamer zitting heeft als tijdelijk Voorzitter op; bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in leeftijd voor. [...] 4. Zolang bij het tussentijds openvallen van het voorzitterschap geen Voorzitter is benoemd, treedt een ondervoorzitter als tijdelijk Voorzitter op, waarbij de rangorde in het presidium in acht wordt genomen. Bij ontstentenis van een ondervoorzitter treedt als tijdelijk Voorzitter op de laatst afgetreden oud-Voorzitter waarbij de laatstafgetredene voorrang heeft. Bij ontstentenis van een oud-Voorzitter treedt als tijdelijk Voorzitter op de laatst afgetreden oud-ondervoorzitter; bij aanwezigheid van twee of meer gelijktijdig afgetreden oud-ondervoorzitters wordt hun rangorde in het presidium, waarin zij gelijktijdig zitting hadden, in acht genomen. Bij ontstentenis van een oud-ondervoorzitter treedt het lid dat het langst in de Kamer zitting heeft als tijdelijk Voorzitter op; bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in leeftijd voor. |
||
Artikel 3.4 Waarnemend Voorzitter 1. Indien de Voorzitter niet beschikbaar is, wordt het voorzitterschap waargenomen door een van de Ondervoorzitters overeenkomstig de rangorde, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid. 2. Indien evenmin een Ondervoorzitter beschikbaar is: a. kan de Voorzitter het voorzitterschap in een vergadering laten waarnemen door andere leden; en b. wordt bij het langdurig niet beschikbaar zijn van de Voorzitter en de Ondervoorzitters overeenkomstig artikel 3.3, eerste lid, bepaald wie het voorzitterschap waarneemt. 3. Een waarnemend Voorzitter heeft de taken en bevoegdheden van de Voorzitter die vereist zijn voor de waarneming. |
Artikel 8. Waarneming voorzitterschap 1. Indien de Voorzitter niet beschikbaar is, wordt het voorzitterschap waargenomen door een van de ondervoorzitters overeenkomstig de in artikel 5 genoemde rangorde. 2. Is de Voorzitter noch een van de ondervoorzitters beschikbaar, dan wordt de Voorzitter vervangen overeenkomstig de regeling in artikel 4, tweede lid. 3. Een waarnemend Voorzitter heeft dezelfde taken en bevoegdheden als de Voorzitter. |
||
§ 3.2 De Ondervoorzitters |
– |
||
Artikel 3.5 Ondervoorzitters 1. De Kamer benoemt na elke voorzittersbenoeming een door haar te bepalen aantal Ondervoorzitters, en stelt daarbij hun onderlinge rangorde vast. 2. Bij het tussentijds openvallen van een positie, benoemt de Kamer een nieuwe Ondervoorzitter. Deze neemt in de rangorde de plaats in van de te vervangen Ondervoorzitter. |
Artikel 5. Benoeming ondervoorzitters De Kamer benoemt na iedere voorzittersbenoeming een door haar te bepalen aantal ondervoorzitters, van wie de rangorde wordt bepaald door de volgorde van hun benoemingen. |
||
§ 3.3 Het presidium |
– |
||
Artikel 3.6 presidium 1. De Voorzitter en de Ondervoorzitters vormen samen het presidium. 2. De Voorzitter benoemt voor ieder ander lid van het presidium een plaatsvervanger, die dit lid kan vervangen indien het niet beschikbaar is. De Kamer kan besluiten de benoeming van een plaatsvervanger aan zich te houden. 3. Het presidium kan slechts besluiten nemen, indien meer dan de helft van zijn leden of hun plaatsvervangers aanwezig is. Bij het staken van de stemmen beslist de Voorzitter. 4. De Voorzitter kan andere leden uitnodigen aan de vergaderingen van het presidium deel te nemen. Deze leden nemen niet deel aan de stemmingen. 5. Indien het presidium voor onderdelen van zijn werkzaamheden commissies van advies als bedoeld in artikel 7.9 heeft ingesteld, hoort hij deze voordat hij besluiten neemt ten aanzien van die onderdelen, tenzij dit in een zeer spoedeisend geval niet mogelijk is. 6. Het presidium wordt bijgestaan door de Griffier en de directeuren. |
Artikel 9. presidium 1. De Voorzitter en de ondervoorzitters vormen samen het presidium. De Voorzitter benoemt voor ieder lid van het presidium een plaatsvervanger die bij afwezigheid van het desbetreffende lid in zijn plaats de vergadering van het presidium bijwoont. De Kamer kan deze benoeming aan zich houden. 2. Het presidium kan geen besluiten nemen, indien niet meer dan de helft van zijn leden of hun plaatsvervangers aanwezig is; bij staken van stemmen beslist de Voorzitter. 3. Andere leden kunnen door de Voorzitter worden uitgenodigd aan de vergaderingen van het presidium deel te nemen; dezen hebben een adviserende stem. 4. Het presidium kan een of meer commissies van advies instellen die, behoudens in zeer spoedeisende gevallen, met betrekking tot onderdelen van zijn taak moeten worden gehoord, voordat het ten aanzien van die onderdelen besluiten neemt. 5. Het presidium wordt bijgestaan door de Griffier en de directeuren. |
||
HOOFDSTUK 4. DE RAMING |
HOOFDSTUK IV. DE RAMING |
||
Artikel 4.1 Raming 1. Het presidium maakt jaarlijks een ontwerp op voor de raming van de in het volgende jaar voor de Kamer benodigde uitgaven en ontvangsten en zendt deze tijdig aan de Kamer en aan de voor de begroting van de Staten-Generaal verantwoordelijke Minister. 2. De Kamer stelt de raming vast. |
Artikel 10. Raming; beheer geldelijke middelen 1. Het presidium maakt jaarlijks de raming van de in het volgende jaar voor de Kamer benodigde uitgaven op en zendt deze tijdig aan de Kamer ter vaststelling en aan de betrokken Minister. [...] |
||
HOOFDSTUK 5. DE FRACTIES EN GROEPEN |
HOOFDSTUK V. DE FRACTIES EN GROEPEN |
||
Artikel 5.1 Fracties 1. De leden, die door het centraal stembureau op dezelfde lijst verkozen zijn verklaard, vormen bij aanvang van een zitting één fractie. Indien onder een lijstnummer slechts één lid is verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd. 2. Nieuwe fracties kunnen gedurende een zitting slechts worden gevormd door: a. een samenvoeging van twee of meer fracties; b. een splitsing tot twee of meer fracties. 3. Een splitsing als bedoeld in het tweede lid, onder b, is slechts mogelijk, indien bij een afscheiding van leden van een fractie onduidelijk is welk deel van de leden als voortzetting van de oorspronkelijke fractie moet worden beschouwd, en het presidium heeft besloten dat hierdoor twee of meer nieuwe fracties zijn gevormd. 4. Een fractie deelt de samenstelling van haar bestuur, en elke wijziging in haar samenstelling en die van haar bestuur, mee aan de Voorzitter. |
Artikel 11. Samenstelling fracties en groepen 1. De leden, die door het centraal stembureau op dezelfde lijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd. 2. Van veranderingen die nadien in de samenstelling van een fractie optreden, doet deze fractie mededeling aan de Voorzitter. 3. Elke fractie doet van de samenstelling van haar bestuur mededeling aan de Voorzitter. 4. Andere fracties dan die bedoeld in het eerste lid kunnen gedurende een zitting niet worden gevormd, tenzij door samenvoeging van twee of meer van die fracties, of door een splitsing in twee of meer fracties als bedoeld in het vijfde lid. 5. Indien niet duidelijk is na een splitsing in een fractie welk deel kan worden beschouwd als voortzetting van een fractie als bedoeld in het eerste lid, kan het presidium bepalen dat in afwijking van het vierde lid twee of meer nieuwe fracties zijn gevormd. |
||
Artikel 5.2 Groepen Indien leden anders dan als gevolg van een splitsing als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder b, afgescheiden zijn van een fractie, worden zij ieder afzonderlijk, of twee of meer leden gezamenlijk als zij dit meedelen aan de Voorzitter, beschouwd als een groep. |
Artikel 11, zesde lid: 6. Indien een of meer leden anders dan als gevolg van een splitsing als bedoeld in het vijfde lid afgescheiden zijn van een fractie, worden zij ieder afzonderlijk, of twee of meer leden gezamenlijk indien zij dit meedelen aan de Voorzitter, beschouwd als een groep. |
||
Artikel 5.3 Financiële bijdrage 1. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer op voorstel van het presidium, worden regels gesteld voor de toekenning en het beheer van een financiële bijdrage aan fracties en groepen ten behoeve van hun werkzaamheden. 2. Indien een nieuwe fractie ontstaat door samenvoeging, is de bijdrage aan de nieuwgevormde fractie ten hoogste de bijdrage die zou toekomen aan een fractie van gelijke grootte als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid. 3. Indien in een fractie een splitsing plaatsvindt, wordt de hoogte van de bijdragen aan de bij de splitsing betrokken nieuwe fracties vastgesteld door de bijdrage die aan de ongesplitste fractie zou toekomen, onder de nieuwe fracties te verdelen naar evenredigheid van de aantallen bij de splitsing betrokken leden. 4. De regeling, bedoeld in het eerste lid, bepaalt de gevolgen van de afscheiding van leden van een fractie in groepen, voor de bijdrage van die fractie. 5. Het presidium kan tijdelijke maatregelen treffen die afwijken van het eerste tot en met vierde lid, om de voldoening mogelijk te maken van verplichtingen die tegenover de medewerkers van een oorspronkelijke fractie bestaan bij een samenvoeging of splitsing, of bij een afscheiding van een of meer groepen. |
Artikel 10, derde lid: 3. Bij afzonderlijk op voordracht van het presidium door de Kamer vast te stellen reglement worden regels gesteld voor het toekennen van geldelijke middelen aan fracties en groepen, en voor het beheer van die middelen door fracties en groepen. Artikel 12. Ontstaan nieuwe fracties 1. Vindt in een fractie een splitsing plaats als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, dan worden de financiële tegemoetkomingen van de daarbij betrokken nieuwe fracties vastgesteld op de bedragen die worden gevonden door de tegemoetkoming, welke aan de ongesplitste fractie zou toekomen, te verdelen naar evenredigheid van de aantallen bij de splitsing betrokken leden. 2. Ontstaat een nieuwe fractie door samenvoeging, dan kan de tegemoetkoming van de nieuwgevormde fractie niet groter zijn dan de tegemoetkoming die toekomt aan een fractie van gelijke grootte als bedoeld in artikel 11, eerste lid. 3. De regeling, bedoeld in artikel 10, derde lid, bepaalt de gevolgen van de afscheiding van leden van een fractie in groepen als bedoeld in artikel 11, zesde lid, voor de financiële tegemoetkoming van de fractie. 4. Teneinde voldoening aan verplichtingen die tegenover de medewerkers van de oorspronkelijke fractie bestaan, mogelijk te maken, kan het presidium, in afwijking van het eerste, tweede en derde lid, een tijdelijke regeling treffen. |
||
HOOFDSTUK 6. HET PERSONEEL |
HOOFDSTUK VI. PERSONEEL |
||
§ 6.1 De Griffier |
– |
||
Artikel 6.1 Rechtspositie Griffier 1. De Kamer beslist over het aangaan en beëindigen van het dienstverband van de Griffier. 2. Het presidium is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de Griffier. |
Artikel 13. De Griffier en het overige personeel |
||
1. De Kamer benoemt de Griffier en ontslaat deze. 2. Het presidium is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de Griffier. |
|||
Artikel 6.2 Taken Griffier 1. De Griffier heeft de leiding over de ambtelijke organisatie. Het presidium oefent hierop toezicht uit. 2. De Griffier is voorts belast met: a. het namens de Kamer vervullen van haar wettelijke taken ten aanzien van haar begroting; b. het namens de Kamer vervullen van haar wettelijke taken ten aanzien van haar archiefbescheiden; c. de overige taken die op grond van dit Reglement of de wet aan hem zijn toegedeeld. 3. De Griffier kan ondermandaat verlenen tot het uitoefenen van zijn bevoegdheden op grond van het tweede lid, onder a en b. |
Artikel 14. Leiding ambtelijke organisatie; archiefzorg en -beheer |
||
1. De Griffier heeft de leiding van de ambtelijke organisatie. Het presidium oefent hierop toezicht uit. 2. De Griffier is, namens de Kamer, belast met het beheer van de archieven van de Kamer. 3. De Griffier kan mandaat verlenen tot het uitoefenen van zijn bevoegdheden ingevolge het eerste en het tweede lid. Artikel 10, tweede lid: 2. De Griffier is, namens de Voorzitter, belast met het begrotingsbeheer van de Kamer. De bevoegdheden, voortkomend uit dit beheer, kunnen geheel of gedeeltelijk worden gemandateerd. Artikel 13, zesde lid: 6. De Griffier kan mandaat verlenen tot het uitoefenen van zijn bevoegdheden ingevolge het vierde en vijfde lid. |
|||
§ 6.2 De overige ambtenaren |
– |
||
Artikel 6.3 Directeuren 1. Het presidium is belast met het aangaan en beëindigen van het dienstverband van een of meer directeuren. 2. De Griffier is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de directeuren. |
Artikel 13, derde en vierde lid: 3. Het presidium benoemt de directeuren en ontslaat dezen. 4. De Griffier is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de directeuren en de plaatsvervangend griffiers. |
||
Artikel 6.4 Overige ambtenaren De Griffier is belast met het aangaan en beëindigen van het dienstverband van de overige ambtenaren, en met het uitoefenen van de overige rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van hen. |
Artikel 13, vijfde lid: 5. De overige ambtenaren worden door de Griffier aangesteld, dan wel ontslagen. |
||
HOOFDSTUK 7. DE COMMISSIES |
HOOFDSTUK VII. DE COMMISSIES |
||
§ 7.1 Soorten commissies |
§ 1. Algemene bepalingen § 2. Vaste commissies, algemene commissies en tijdelijke commissies § 3. Overige commissies § 3a. Gemengde commissies |
||
Artikel 7.1 Vaste commissies 1. Er is een vaste commissie voor elk ministerie, met uitzondering van het Ministerie van Algemene Zaken. Er zijn ook vaste commissies voor Europese Zaken en voor Koninkrijksrelaties. 2. De Kamer kan verder vaste commissies instellen voor het taakgebied van een Minister die niet is belast met de leiding van een ministerie, of voor dat van een Staatssecretaris. Deze commissies worden ingesteld voor de duur van een zitting. |
Artikel 16. Vaste commissies De Kamer kent een vaste commissie voor ieder ministerie, met uitzondering van het Ministerie van Algemene Zaken. Tevens kent de Kamer vaste commissies voor Europese Zaken en voor Koninkrijksrelaties. |
||
Artikel 7.2 Rijksuitgaven 1. De vaste commissie voor Financiën verricht tevens taken ten behoeve van de controle van de rijksuitgaven. In dat kader is zij belast met: a. het behandelen van aangelegenheden van rechtmatigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid van de inning en besteding van collectieve middelen; b. het voorlichten, adviseren en ondersteunen van de Kamer en de commissies bij de uitoefening van het budgetrecht en de financiële controle van de regering. 2. De voorlichting, advisering en ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, onder b, strekken zich mede uit tot grote projecten als bedoeld in artikel 7.38. 3. De Kamer besluit slechts over een voorstel om de Algemene Rekenkamer te verzoeken een onderzoek in te stellen, nadat advies bij de commissie is ingewonnen. 4. De commissie stelt een werkprogramma vast voor de uitoefening van haar taken, bedoeld in het eerste lid, dat zij periodiek evalueert en actualiseert. |
Artikel 16a. Rijksuitgaven 1. De vaste commissie voor Financiën verricht tevens taken ten behoeve van de controle van de rijksuitgaven. In dat kader is zij belast met de behandeling van aangelegenheden van rechtmatigheid en doelmatigheid van besteding van collectieve middelen, alsmede met de voorlichting, advisering en ondersteuning van de Kamer en de commissies bij de uitoefening van het budgetrecht en de financiële controle. Deze voorlichting, advisering en ondersteuning strekken zich behalve tot de begrotingsstukken, uit tot door de Kamer aangewezen grote projecten en tot de budgettaire en comptabele aspecten van beleidsvoornemens en -beslissingen van de regering. 2. Over een voorstel aan de Kamer om de Algemene Rekenkamer te verzoeken een onderzoek in te stellen, wordt niet beslist dan na advies van de commissie. 3. De commissie stelt een werkprogramma vast voor de uitoefening van haar taken, bedoeld in het eerste lid, dat zij periodiek evalueert en actualiseert. |
||
Artikel 7.3 Tijdelijke commissies 1. De Kamer kan tijdelijke commissies instellen voor specifieke onderwerpen. 2. Het instellingsbesluit van een tijdelijke commissie bevat in ieder geval: a. een nauwkeurige omschrijving van het onderwerp waarover de commissie aan de Kamer dient te rapporteren, of waarvoor de commissie anders wordt ingesteld; en b. de termijn waarvoor de commissie wordt ingesteld. 3. De in het tweede lid, onder b, bedoelde termijn kan op verzoek van de commissie door de Kamer worden verlengd. |
Artikel 18. Tijdelijke commissies 1. De Kamer kan tijdelijke commissies instellen voor specifieke onderwerpen. 2. Het instellingsbesluit van een tijdelijke commissie bevat in ieder geval: a. een nauwkeurige omschrijving van het onderwerp waarover de commissie de Kamer dient te rapporteren; b. de termijn waarvoor de commissie wordt ingesteld. 3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde termijn kan op verzoek van de commissie door de Kamer worden verlengd. |
||
Artikel 7.4 Enquêtecommissies De Kamer kan een enquêtecommissie instellen voor het uitvoeren van een parlementaire enquête. |
Artikel 141. Enquêtecommissie Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een hiervoor in te stellen commissie uit de Kamer, de enquêtecommissie. |
||
Artikel 7.5 Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 1. Er is een commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. 2. In afwijking van artikel 7.12, eerste, tweede en vijfde lid, zijn lid van deze commissie de voorzitters van de fracties, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid. Indien in de Kamer meer dan vijf van deze fracties zitting hebben, zijn lid de voorzitters van de vijf grootste van deze fracties. De Kamer kan op voordracht van de commissie besluiten dat voor de duur van een zitting ten hoogste twee andere voorzitters van fracties ook lid zijn van de commissie. 3. Indien een lid van de commissie tijdelijk tevens Minister is, wordt dit lid gedurende die periode vervangen door een lid dat zijn fractie daartoe voor de duur van die periode uit haar midden aanwijst. Indien alle leden van de fractie tijdelijk tevens Minister zijn, is gedurende die periode geen van hen lid van de commissie. |
Artikel 22. De commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 1. Er is een commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. 2. In afwijking van artikel 25, eerste, tweede en vierde lid, zijn lid van deze commissie de voorzitters van de fracties, bedoeld in artikel 11, eerste lid. Indien in de Kamer meer dan vijf van deze fracties zitting hebben, zijn lid de voorzitters van de vijf grootste van deze fracties. De Kamer kan op voordracht van de commissie besluiten dat voor de duur van een zitting ten hoogste twee andere voorzitters van fracties ook lid zijn van de commissie. 3. Indien een lid van de commissie tijdelijk tevens Minister is, wordt dit lid gedurende die periode vervangen door een lid dat zijn fractie daartoe voor de duur van die periode uit haar midden aanwijst. Indien alle leden van de fractie tijdelijk tevens Minister zijn, is gedurende die periode geen van hen lid van de commissie. |
||
Artikel 7.6 Commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven 1. Er is een commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven. 2. De commissie brengt de Kamer schriftelijk of mondeling verslag uit over het verloop van de verkiezingen, de vaststelling van de verkiezingsuitslag, en de toelating van de leden. 3. De taak, bedoeld in het tweede lid, strekt zich uit over de verkiezing en toelating van de leden van de Tweede Kamer, en van de in Nederland gekozen leden van het Europees parlement. |
Artikel 19. De commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven 1. Er is een commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven. Zij brengt de Kamer schriftelijk of mondeling verslag uit over de toelating van de leden en, zo nodig, over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de tot lid van het Europees parlement benoemd verklaarden. |
||
Artikel 7.7 Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven 1. Er is een commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven. 2. De commissie brengt aan de Kamer verslag uit over verzoekschriften en burgerinitiatieven. Zij brengt tevens verslag uit over onderzoeksrapporten van de Nationale ombudsman, indien daartoe aanleiding is. 3. De commissie toetst of een verzoekschrift of burgerinitiatief voldoet aan de daaraan gestelde vereisten. 4. Elk verslag over een verzoekschrift of een burgerinitiatief bevat een duidelijke conclusie of een behandelingsvoorstel. 5. De commissie kan een andere commissie verzoeken haar van advies te dienen of namens haar een onderzoek in te stellen en daarover aan haar verslag uit te brengen, voordat zij zelf aan de Kamer verslag uitbrengt. 6. De commissie kan mondeling of schriftelijk in overleg treden met de Nationale ombudsman. 7. De commissie kan slechts besluiten nemen indien meer dan de helft van haar leden of plaatsvervangende leden aanwezig zijn. 8. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, wordt de werkwijze van de commissie nader geregeld. |
Artikel 20. De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven 1. Er is een commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven, waarvan de werkwijze bij afzonderlijk door de Kamer vast te stellen reglement wordt geregeld. 2. Zij is belast met het uitbrengen van verslag over alle door de Kamer of een commissie van de Kamer in haar handen gestelde verzoekschriften en burgerinitiatieven. Zij is tevens belast met het uitbrengen van verslag over onderzoeksrapporten van de Nationale ombudsman, indien daartoe aanleiding is. 3. De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven toetst of een burgerinitiatief voldoet aan de ontvankelijkheidscriteria, genoemd in artikel 132a, en aan de vormvereisten, vastgesteld in het in het eerste lid bedoelde reglement. 4. Elk verslag over een verzoekschrift en een burgerinitiatief bevat een duidelijke conclusie of een behandelingsvoorstel. 5. De commissie is bevoegd mondeling of schriftelijk in overleg te treden met de regering en de Nationale ombudsman. 6. De commissie kan aan een vaste of algemene commissie verzoeken haar van advies te dienen of namens haar een onderzoek in te stellen en daaromtrent aan haar verslag uit te brengen, waarna zijzelf aan de Kamer verslag uitbrengt. Artikel 36, derde lid: 3. De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven kan geen besluit nemen, indien niet meer dan de helft van haar leden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn. |
||
Artikel 7.8 Commissie voor de Werkwijze 1. Er is een commissie voor de Werkwijze. 2. De commissie adviseert de Kamer desgevraagd of uit eigen beweging over de werkwijze van de Kamer en over dit Reglement. 3. De commissie brengt aan de Kamer verslag uit over de daartoe aan haar doorgeleide voorstellen tot wijziging van dit Reglement. |
Artikel 21. De commissie voor de Werkwijze Er is een commissie voor de Werkwijze die desgevraagd of eigener beweging de Kamer adviseert over de werkwijze van de Kamer en dit Reglement. |
||
Artikel 7.9 Commissies van advies Het presidium kan ten behoeve van zijn werkzaamheden commissies van advies instellen. |
Artikel 9, vierde lid: 4. Het presidium kan een of meer commissies van advies instellen die, behoudens in zeer spoedeisende gevallen, met betrekking tot onderdelen van zijn taak moeten worden gehoord, voordat het ten aanzien van die onderdelen besluiten neemt. Artikel 22a. Commissies van advies Het presidium kan ten behoeve van zijn eigen werkzaamheden commissies van advies instellen. |
||
Artikel 7.10 Gemengde commissie voor afstemming en advies voor de interparlementaire betrekkingen 1. In de door beide Kamers der Staten-Generaal vast te stellen regeling, bedoeld in artikel 13.5, wordt een gemengde commissie voor afstemming en advies voor de interparlementaire betrekkingen ingesteld. 2. De in te stellen gemengde commissie is belast met: a. het inhoudelijk aansturen van de dienstverlening aan beide Kamers en de verschillende delegaties door de griffie voor de interparlementaire betrekkingen; en b. het adviseren van de Voorzitters en de leden van beide Kamers over interparlementaire aangelegenheden. |
Artikel 23. Het onderhouden van interparlementaire betrekkingen 1. Bij afzonderlijk reglement, vast te stellen door de beide Kamers der Staten-Generaal, wordt de instelling van een griffie voor de interparlementaire betrekkingen geregeld. 2. De inhoudelijke aansturing van de dienstverlening aan beide Kamers en de verschillende delegaties wordt verzorgd door een bij genoemd reglement in te stellen gemengde commissie. De gemengde commissie adviseert de Voorzitters en de leden van beide Kamers over interparlementaire aangelegenheden. |
||
Artikel 7.11 Gemengde commissie van beroep voor de Dienst Verslag en Redactie 1. In de door beide Kamers der Staten-Generaal vast te stellen regeling, bedoeld in artikel 15.10, wordt een gemengde commissie van beroep voor de Dienst Verslag en Redactie ingesteld. 2. De gemengde commissie is bevoegd om in de door de Dienst opgestelde woordelijke verslagen wijzigingen aan te brengen of ongedaan te maken. |
Artikel 24. Gemengde commissie van beroep voor de Dienst Verslag en Redactie 1. Bij afzonderlijk reglement, vast te stellen door de beide kamers der Staten-Generaal, worden de zorg voor de Dienst Verslag en Redactie, de taakuitoefening met betrekking tot stenografische en beknopte verslagen, de openbaarmaking van het verslag van het verhandelde in de vergaderingen der Staten-Generaal alsmede de bewaartermijnen geregeld. 2. De bevoegdheid om in het door de Dienst geleverde verslag wijzigingen aan te brengen of aangebrachte wijzigingen ongedaan te maken wordt uitgeoefend door de bij genoemd reglement in te stellen gemengde commissie van beroep voor de Dienst Verslag en Redactie. |
||
§ 7.2 De samenstelling |
§ 4. De leden en de voorzitter |
||
7.2.1 De commissieleden |
– |
||
Artikel 7.12 Commissieleden 1. De Voorzitter bepaalt uit hoeveel leden een commissie bestaat. De Kamer kan anders besluiten. 2. De Voorzitter benoemt in overleg met de fracties en groepen de leden, en voor zover hij dit wenselijk acht, plaatsvervangende leden. 3. De Voorzitter kan een lid of plaatsvervangend lid op diens verzoek ontheffen van het lidmaatschap van een commissie. 4. De Voorzitter voorziet bij het openvallen van de positie van een lid of plaatsvervangend lid van een commissie in overleg met de betrokken fracties en groepen in de vervulling van die positie. 5. De leden en de plaatsvervangende leden van commissies worden bij de aanvang van elke zitting opnieuw benoemd. Totdat deze benoemingen zijn geschied blijven de in de vorige zitting bestaande commissies voortbestaan in hun oude samenstelling. |
Artikel 25. De commissieleden 1. De Voorzitter bepaalt uit hoeveel leden een commissie zal bestaan. De Kamer kan anders besluiten. 2. De Voorzitter benoemt de leden en, voor zover hij dit wenselijk acht, plaatsvervangende leden. 3. Ontheffing van het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap kan op verzoek door de Voorzitter worden verleend. In de hierdoor ontstane en in alle andere vacatures voorziet de Voorzitter. 4. De leden en de plaatsvervangende leden van commissies, met uitzondering van die van algemene commissies, worden bij de aanvang van elke zitting opnieuw benoemd. Totdat deze benoemingen zijn geschied blijven de in de vorige zitting bestaande commissies voortbestaan in de oude samenstelling. |
||
7.2.2 De commissievoorzitter |
– |
||
Artikel 7.13 Benoeming commissievoorzitter en -ondervoorzitter 1. Een nieuw ingestelde commissie benoemt in haar eerste vergadering uit haar midden een commissievoorzitter en een commissieondervoorzitter. De eerste vergadering vindt plaats onder leiding van de Voorzitter. 2. Bij het openvallen van de positie van haar commissievoorzitter of commissieondervoorzitter, voorziet de commissie in de vervulling van die positie in een daartoe bijeengeroepen vergadering. 3. Na de benoemingen van haar leden bij de aanvang van een zitting, voorziet de commissie opnieuw in het commissievoorzitterschap en -ondervoorzitterschap in een daartoe bijeengeroepen vergadering. 4. Elke benoeming van een commissievoorzitter of commissieondervoorzitter wordt meegedeeld aan de Kamer. |
Artikel 26. De commissievoorzitter 1. De eerste vergadering van een nieuw ingestelde commissie heeft op uitnodiging en onder leiding van de Voorzitter plaats. In deze vergadering benoemt de commissie uit haar midden een voorzitter en een ondervoorzitter. 2. Na de in artikel 25, vierde lid, bedoelde nieuwe samenstelling van een commissie en bij het tussentijds openvallen van het voorzitterschap of het ondervoorzitterschap van een commissie wordt opnieuw in het voorzitterschap of het ondervoorzitterschap voorzien in een daartoe bijeengeroepen vergadering. 3. De keuze van de voorzitter en van de ondervoorzitter wordt aan de Kamer medegedeeld. |
||
Artikel 7.14 Taken en bevoegdheden commissievoorzitter 1. Een commissievoorzitter is belast met de volgende taken: a. het leiden van de werkzaamheden van een commissie; b. het doen naleven van dit Reglement; c. het uitvoeren van door de commissie genomen besluiten; d. het vertegenwoordigen van de commissie; e. het verantwoording dragen voor het opstellen van een plan ter versterking van de kennis- en informatiepositie van de commissie en voor het evalueren van de uitvoering daarvan; f. de overige taken die op grond van dit Reglement of de wet aan hem zijn toegedeeld. 2. Een commissievoorzitter heeft tijdens een commissievergadering dezelfde bevoegdheden als de Voorzitter tijdens een vergadering van de Kamer. |
Artikel 26a. Taak van de commissievoorzitter De taak van de voorzitter van een commissie bestaat voornamelijk uit: a. het leiden van de werkzaamheden en de vergaderingen van een commissie; b. het doen naleven van het Reglement van Orde; c. het toezien op de uitvoering van door de commissie genomen besluiten; d. het vertegenwoordigen van de commissie in binnen- en buitenland; e. de verantwoording dragen voor het opstellen van een jaarplan en evalueren van de uitvoering daarvan. Artikel 35, eerste lid: 1. De voorzitter van een commissievergadering heeft dezelfde bevoegdheden als aan de Voorzitter van een vergadering van de Kamer toekomen, met dien verstande dat een uitsluiting ingevolge artikel 60 slechts geldt voor de openbare vergaderingen van die commissie gedurende de dag waarop de uitsluiting plaats heeft. |
||
Artikel 7.15 Waarneming commissievoorzitterschap 1. Indien de commissievoorzitter niet beschikbaar is, wordt het commissievoorzitterschap waargenomen door: a. de commissieondervoorzitter; b. als die niet beschikbaar is: het lid van de commissie dat het langst in de Kamer zitting heeft, waarbij bij gelijke zittingsduur het oudste lid in leeftijd voorgaat, of een door de commissie aan te wijzen ander lid van de commissie. 2. Een waarnemend commissievoorzitter heeft de taken en bevoegdheden van de commissievoorzitter die vereist zijn voor de waarneming. |
Artikel 26, vierde lid: 4. Bij ontstentenis of verhindering van de voorzitter wordt deze vervangen door de ondervoorzitter of anders door het lid dat het langst in de Kamer zitting heeft. Bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in leeftijd voor. |
||
7.2.3 De ondersteuning |
– |
||
Artikel 7.16 Ondersteuning commissie 1. Elke commissie wordt bijgestaan door een door de Griffier aangewezen plaatsvervangende griffier, de commissiegriffier. 2. Daarnaast wordt elke commissie bijgestaan door een of meer andere ambtenaren van de Kamer. |
Artikel 15, tweede lid: 2. Elke commissie wordt bijgestaan door de Griffier of een door de Griffier aangewezen plaatsvervangende griffier, alsmede door een of meer andere door de Griffier aangewezen ambtenaren van de Kamer. |
||
§ 7.3 De vergaderingen |
§ 7. Commissievergaderingen |
||
Artikel 7.17 Tijdstippen vergaderingen 1. Een commissie komt op de door haar te bepalen tijdstippen bijeen in een vergadering. Indien de commissie geen tijdstippen heeft bepaald, dan bepaalt haar commissievoorzitter deze. 2. De commissievoorzitter roept de commissie in ieder geval binnen een redelijke termijn bijeen in een vergadering, indien de regering of een vierde van haar leden dit onder opgave van redenen verzoekt. |
Artikel 33. Tijdstippen van bijeenkomen 1. De commissie komt op door haar zelf te bepalen tijdstippen bijeen. Heeft zij hieromtrent geen besluit genomen, dan bepaalt haar voorzitter deze tijdstippen. 2. De voorzitter roept haar in ieder geval binnen een redelijke tijd bijeen zo dikwijls hetzij de regering, hetzij een vierde van haar leden onder opgave van redenen de wens daartoe te kennen geeft. |
||
Artikel 7.18 Procedurevergadering 1. Een commissie komt regelmatig bijeen in een procedurevergadering om te besluiten over de wijze van behandeling van de door haar ontvangen stukken en over haar overige werkzaamheden. 2. Tijdens de vergadering stelt de commissievoorzitter de aanwezige leden van de Kamer in de gelegenheid voorstellen te doen ten aanzien van de regeling van de werkzaamheden van de commissie. De leden melden hun voorstellen vooraf aan de commissievoorzitter. 3. De in de vergadering genomen besluiten worden openbaar gemaakt, tenzij zij zijn genomen in een besloten deel van de vergadering en de openbaarmaking ongewenst is. |
– |
||
Artikel 7.19 Bijwonen vergaderingen 1. De leden en de plaatsvervangende leden van een commissie kunnen alle vergaderingen van hun commissie bijwonen. 2. De Voorzitter kan de vergaderingen van elke commissie bijwonen. 3. De overige leden van de Kamer kunnen elk wetgevingsoverleg en notaoverleg bijwonen. Een commissie kan deze leden ook toestaan andere van haar vergaderingen bij te wonen. 4. De leden van de Kamer die een vergadering van een commissie bijwonen, hebben het recht om deel te nemen aan de beraadslaging. 5. Indien een commissievoorzitter onder overeenkomstige toepassing van artikel 8.17 een lid uitsluit van het verdere bijwonen van een commissievergadering, dan geldt deze uitsluiting tevens voor de overige vergaderingen van de betrokken commissie op de dag van de uitsluiting. |
Artikel 7. Bijwonen commissievergaderingen door de Voorzitter De Voorzitter is bevoegd de vergaderingen van elke commissie bij te wonen. Artikel 34. Bijwonen vergaderingen 1. Leden en plaatsvervangende leden van een commissie hebben toegang tot al haar vergaderingen. 2. Tot een wetgevingsoverleg, een begrotingsoverleg en een notaoverleg hebben alle leden van de Kamer toegang. Zij hebben het recht aan de beraadslaging deel te nemen. 3. Een commissie kan een of meer leden van de Kamer, die lid noch plaatsvervangend lid van de commissie zijn, op hun verzoek toestemming verlenen een andere commissievergadering dan bedoeld in het tweede lid bij te wonen; in dat geval is het desbetreffende lid bevoegd aan de beraadslaging deel te nemen. Artikel 35, eerste lid: 1. De voorzitter van een commissievergadering heeft dezelfde bevoegdheden als aan de Voorzitter van een vergadering van de Kamer toekomen, met dien verstande dat een uitsluiting ingevolge artikel 60 slechts geldt voor de openbare vergaderingen van die commissie gedurende de dag waarop de uitsluiting plaats heeft. |
||
Artikel 7.20 Openbaarheid vergaderingen 1. De vergaderingen van de commissies zijn openbaar. 2. De Kamer kan besluiten dat vergaderingen van een bepaalde commissie besloten mogen zijn. 3. Een commissie kan op voorstel van een van haar leden of van een Minister besluiten dat een vergadering, of een gedeelte daarvan, besloten zal zijn. 4. Indien een voorstel als bedoeld in het derde lid wordt gedaan tijdens een openbare vergadering, wordt erover beraadslaagd en beslist in een besloten gedeelte van de vergadering. 5. Een besloten commissievergadering kan slechts plaatsvinden in de gebouwen van de Kamer. De leden die deelnemen aan de vergadering moeten in de vergaderzaal aanwezig zijn. De Voorzitter kan toestaan dat in bijzondere omstandigheden wordt afgeweken van dit lid. |
Artikel 37. Openbaarheid commissievergaderingen |
||
1. De vergaderingen van commissies zijn openbaar. De Kamer kan besluiten dat vergaderingen van een bepaalde commissie besloten mogen zijn. 2. Een commissie kan besluiten dat een procedurevergadering, of een gedeelte daarvan, besloten zal zijn. 3. Een commissie kan besluiten een besloten vergadering te houden op voorstel van een lid van de commissie of een Minister. Wordt het voorstel gedaan tijdens een openbare vergadering, dan worden de deuren gesloten tot over het voorstel is beslist. 4. Een besloten commissievergadering kan alleen worden gehouden in het gebouw van de Kamer. De leden die deelnemen aan een besloten commissievergadering dienen in de vergaderzaal in persoon aanwezig te zijn. In het geval van bijzondere omstandigheden kan de Voorzitter besluiten dat van de vorige twee volzinnen mag worden afgeweken. |
|||
§ 7.4 De besluitvorming |
– |
||
Artikel 7.21 Besluitvorming 1. Slechts de leden van een commissie nemen deel aan haar besluitvorming. Indien een lid niet beschikbaar is, oefent het voor dat lid benoemde plaatsvervangende lid zijn bevoegdheden uit. 2. Een commissie kan buiten haar vergaderingen langs schriftelijke weg besluiten over een voorstel dat naar het oordeel van haar commissievoorzitter eenvoudig en spoedeisend van aard is. Het besluit wordt genomen als ware de Kamer in voltallige samenstelling bijeen en stemde zij als bedoeld in artikel 8.24. 3. Indien een commissie een keuze dient te maken voor een of meer personen, besluit zij daarover in een vergadering onder overeenkomstige toepassing van de artikelen 8.30 tot en met 8.37, met dien verstande dat bij een derde stemming de keuze gaat tussen de twee personen die bij de tweede stemming de meeste stemmen kregen. |
Artikel 36. Besluitvorming 1. Besluiten worden alleen door de leden van de commissie genomen, met dien verstande dat bij ontstentenis of afwezigheid van een lid zijn plaatsvervanger zijn bevoegdheden uitoefent. [...] 4. Indien een voorstel eenvoudig en spoedeisend van aard is, kunnen de leden van de commissie langs schriftelijke weg over dat voorstel besluiten. De voorzitter van de commissie beslist of een voorstel eenvoudig en spoedeisend van aard is. Het besluit, bedoeld in de eerste volzin, wordt genomen als ware de Kamer in voltallige samenstelling bijeen en zou zij stemmen als bedoeld in artikel 69, derde lid. Artikel 85. Keuze van personen door de commissies De keuze van personen door de commissies vindt op dezelfde wijze plaats als die door de Kamer, met dien verstande, dat bij de derde stemming de keuze gaat tussen de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen hebben verkregen. |
||
§ 7.5 De behandeling van stukken |
– |
||
Artikel 7.22 Behandeling stukken 1. Door de Kamer ontvangen stukken worden doorgeleid naar de meest betrokken commissie. 2. De commissie beslist over de behandeling van de stukken. Indien een stuk in handen wordt gesteld van de commissie, neemt de commissie dit in ieder geval in behandeling. 3. Het presidium stelt regels voor de afhandeling van door de Kamer ontvangen stukken zonder afzender. |
– |
||
§ 7.6 De verslagen |
§ 6. Verslagen |
||
Artikel 7.23 Verslag over een ontvangen stuk 1. Een commissie brengt aan de Kamer verslag uit over een door haar ontvangen stuk, indien dit Reglement dat vereist of de commissie dit om een andere reden wenselijk acht. 2. Het verslag bevat zo beknopt mogelijk wat de commissie over het stuk wil opmerken. 3. De Kamer kan besluiten dat een commissie geen door het Reglement vereist verslag hoeft uit te brengen over stukken die naar het oordeel van de commissie niet in het openbaar kunnen worden behandeld. |
Artikel 32. Verslagen 1. Een commissie brengt aan de Kamer verslag uit omtrent de in haar handen gestelde stukken. Deze verslagen bevatten zo beknopt mogelijk hetgeen op het stuk betrekking heeft. De commissie is bevoegd datgene weg te laten, wat zij niet ter zake acht. 2. De Kamer kan besluiten dat een commissie over in haar handen gestelde stukken, die naar het oordeel van de commissie niet in het openbaar kunnen worden behandeld, geen verslag hoeft uit te brengen. [...] |
||
Artikel 7.24 Overige verslagen 1. Een commissie brengt aan de Kamer verslag uit over elk door haar gehouden openbaar mondeling en schriftelijk overleg met een Minister. 2. Een commissie kan ook verslag uitbrengen over andere van haar activiteiten. |
Artikel 32, derde lid: 3. Een commissie brengt in ieder geval verslag uit van door haar gevoerd openbaar mondeling overleg met een Minister. |
||
Artikel 7.25 Vaststelling verslag 1. Een commissiegriffier is verantwoordelijk voor het opstellen van de verslagen van zijn commissie. 2. Een verslag wordt vastgesteld door ondertekening door de commissievoorzitter en commissiegriffier. 3. Een verslag wordt na de vaststelling meteen openbaar gemaakt. 4. De commissie kan besluiten dat bijlagen bij een verslag slechts ter inzage worden gelegd. Bijlagen van vertrouwelijke aard worden in ieder geval niet openbaar gemaakt en slechts ter vertrouwelijke inzage van de leden gelegd. |
Artikel 32, vierde lid: 4. Alle door een commissie uit te brengen verslagen worden opgesteld onder verantwoordelijkheid van de griffier van de commissie. Artikel 94, tweede lid: 2. Een verslag wordt dadelijk gedrukt, aan de leden rondgedeeld en aan de regering toegezonden. Bijlagen bij verslagen worden eveneens gedrukt en rondgedeeld, tenzij de commissie bepaalt, dat ze ter inzage zullen worden gelegd. Zijn de bijlagen van vertrouwelijke aard, dan worden ze ter vertrouwelijke inzage van de leden gelegd. |
||
§ 7.7 De bevoegdheden |
§ 5. Bevoegdheden |
||
7.7.1 Algemeen |
– |
||
Artikel 7.26 Bevoegdheden commissies Voor een goede vervulling van haar taken is een commissie in ieder geval bevoegd: a. zich tot een Minister te wenden om de stukken te verkrijgen waarvan zij de kennisneming nodig acht; b. mondeling in overleg te treden met een Minister; c. schriftelijk in overleg te treden met een Minister; d. rondetafelgesprekken te houden; e. hoorzittingen te houden; f. technische briefings te houden; g. werkbezoeken af te leggen; h. zich te laten voorlichten door colleges van advies; i. externe deskundigen in te schakelen; j. rapporteurs te benoemen; k. de Kamer voor te stellen een groot project aan te wijzen. |
Artikel 27. Bevoegdheden van commissies |
||
Voor een goede vervulling van haar taken is een commissie in ieder geval bevoegd: a. zich tot een Minister te wenden ter verkrijging van alle stukken waarvan zij de kennisneming nodig acht; b. mondeling of schriftelijk in overleg te treden met een Minister; c. tot het beleggen van rondetafelgesprekken; d. tot het houden van hoorzittingen; e. tot het afleggen van werkbezoeken; f. zich te laten voorlichten door colleges van advies; g. externe deskundigen in te schakelen; h. rapporteurs te benoemen; i. de Kamer voor te stellen een groot project aan te wijzen. |
|||
7.7.2 Het mondeling en schriftelijk overleg |
§ 8. Vormen van mondeling overleg |
||
Artikel 7.27 Vormen van mondeling overleg Het mondeling overleg van een commissie met een Minister kan plaatshebben in de vorm van: a. een commissiedebat, indien het overleg betrekking heeft op een onderwerp in het beleidsterrein van de commissie; b. een wetgevingsoverleg, indien het overleg betrekking heeft op een in handen van de commissie gesteld wetsvoorstel; c. een notaoverleg, indien het overleg betrekking heeft op een in handen van de commissie gestelde initiatiefnota of een ander stuk waarover de commissie dit overleg wenst te houden. |
Artikel 28. Vormen van mondeling overleg Een mondeling overleg met een Minister kan: a. betrekking hebben op een in handen van een commissie gesteld voorstel van wet (wetgevingsoverleg); b. betrekking hebben op een in handen van een commissie gestelde begroting dan wel onderdeel daarvan (begrotingsoverleg); c. betrekking hebben op een ander in handen van een commissie gesteld stuk (notaoverleg); d. gericht zijn op het geregeld van gedachten wisselen over het algemeen beleid (algemeen overleg). Artikel 40, eerste lid: 1. Een commissie kan over een in haar handen gesteld stuk een notaoverleg houden. Artikel 41, eerste lid: 1. Een commissie kan over zaken die betrekking hebben op het haar betreffende beleidsterrein een algemeen overleg houden. Artikel 123. Notaoverleg Over een in handen van een commissie gesteld stuk kan een notaoverleg worden gehouden. |
||
Artikel 7.28 Datum en tijdstip 1. Een commissie beslist over de datum en het tijdstip van een door haar te houden commissiedebat. 2. De Kamer beslist op voorstel van de Voorzitter over de datum en het tijdstip van een wetgevingsoverleg en notaoverleg. 3. Er vindt steeds hooguit één wetgevingsoverleg of notaoverleg gelijktijdig plaats met een vergadering van de Kamer. Op overige tijdstippen vinden steeds hooguit twee wetgevingsoverleggen of notaoverleggen gelijktijdig plaats. |
Artikel 39, eerste lid: 1. Voor het houden van een wetgevingsoverleg heeft een commissie toestemming van de Kamer nodig. De Kamer besluit op voorstel van de Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter. Artikel 45. Samenloop vergaderingen 1. De dagen en uren waarop een overleg met stenografisch verslag als bedoeld in de artikelen 39, 39a en 40 zal worden gehouden, worden door de Voorzitter vastgesteld. 2. Er worden niet meer dan twee overleggen als bedoeld in het eerste lid tegelijk gehouden. Op tijdstippen waarop een vergadering van de Kamer wordt gehouden, kan slechts één overleg als bedoeld in het eerste lid worden gehouden. |
||
Artikel 7.29 Maximumspreektijden 1. Een commissie kan bij een commissiedebat en notaoverleg besluiten tot het laten gelden van maximumspreektijden. 2. Bij een wetgevingsoverleg gelden geen maximumspreektijden. Een commissie kan wel besluiten dat de leden die aan het wetgevingsoverleg willen deelnemen de door hen gewenste spreektijd voorafgaand opgeven. |
Artikel 39, tweede lid: 2. De commissie is niet bevoegd te besluiten tot maximumspreektijden bij wetgevingsoverleg. Wel kan de commissie beslissen dat leden die aan het overleg willen deelnemen de door hen gewenste spreektijd tevoren opgeven. |
||
Artikel 7.30 Inlichtingen door rijksambtenaren In een wetgevingsoverleg, notaoverleg en commissiedebat kunnen met instemming van de verantwoordelijke Minister inlichtingen worden verschaft door daartoe door de Minister aangewezen rijksambtenaren. |
Artikel 42. Mondeling overleg met rijksambtenaren In een mondeling overleg kunnen met instemming van de desbetreffende Minister inlichtingen worden verschaft door daartoe door de Minister aangewezen ambtenaren. |
||
Artikel 7.31 Moties 1. Tijdens een wetgevingsoverleg en een notaoverleg kunnen de leden moties indienen. Artikel 8.19 is van overeenkomstige toepassing op de moties. 2. Tijdens een commissiedebat kunnen geen moties worden ingediend. |
Artikel 39, vierde lid: 4. Tijdens een wetgevingsoverleg kunnen moties worden ingediend. Artikel 66 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 40, derde lid: 3. Tijdens een notaoverleg kunnen moties worden ingediend. Artikel 66 is van overeenkomstige toepassing. |
||
Artikel 7.32 Beraadslaging Kamer na commissiedebat of schriftelijk overleg (tweeminutendebat) |
Artikel 44a. Plenaire behandeling na algemeen overleg (tweeminutendebat) 1. De beraadslaging over een verslag van een algemeen overleg wordt alleen geopend indien een lid naar aanleiding van dat overleg een motie wenst in te dienen. 2. In afwijking van artikel 63, eerste lid, voert elk lid slechts eenmaal het woord. 3. In afwijking van artikel 64 bedraagt de maximumspreektijd per fractie twee minuten en per groep een minuut, met inbegrip van de benodigde tijd voor de indiening van moties. |
||
1. De Kamer beraadslaagt slechts over een verslag van een commissiedebat of schriftelijk overleg, indien een lid dat heeft deelgenomen aan het debat of overleg een motie over het daarin besproken onderwerp wenst in te dienen. Bij een commissiedebat kan een lid dit slechts in het debat aankondigen, na de eerste beantwoording door de Minister. 2. Er kan slechts aan de beraadslaging worden deelgenomen door de leden die aan het commissiedebat of schriftelijk overleg hebben deelgenomen, tenzij de Kamer anders besluit. 3. In afwijking van artikel 8.12, eerste lid, voert ieder lid slechts eenmaal het woord. 4. In afwijking van artikel 8.13, eerste lid, bedraagt de maximumspreektijd per fractie twee minuten en per groep een minuut, met inbegrip van de benodigde tijd voor de indiening van moties. |
|||
7.7.3 Bijzonderheden overige bevoegdheden |
– |
||
Artikel 7.33 Rondetafelgesprek Indien een commissie besluit een rondetafelgesprek te houden, wisselt zij daarin met genodigden van gedachten over een vooraf door haar vast te stellen onderwerp. |
– |
||
Artikel 7.34 Hoorzitting 1. Indien een commissie besluit een hoorzitting te houden, bevraagt zij daarin genodigden over een vooraf door haar vast te stellen onderwerp. 2. De commissie kan voorafgaand in een procedurevergadering besluiten dat tijdens de hoorzitting de door een lid gestelde vragen, met inbegrip van vervolgvragen, steeds meteen kunnen worden beantwoord door de genodigde aan wie zij zijn gericht. |
Artikel 29. Hoorzittingen 1. Van het houden van een hoorzitting wordt mededeling gedaan aan de leden van de Kamer en op het internet. [...] |
||
Artikel 7.35 Uitnodiging rijksambtenaren Indien een commissie rijksambtenaren wil uitnodigen voor een rondetafelgesprek, hoorzitting of technische briefing, dan doet zij dit door tussenkomst van de voor hen verantwoordelijke Minister. |
Artikel 29, tweede lid: 2. Wil een commissie rijksambtenaren horen, dan nodigt zij hen door tussenkomst van de desbetreffende Minister uit. |
||
Artikel 7.36 Verzoek om voorlichting of advies 1. Ieder lid van de Kamer kan aan een commissie een schriftelijk voorstel richten om: a. de Afdeling advisering van de Raad van State te verzoeken de Kamer voorlichting te geven over een aangelegenheid van wetgeving of bestuur; of b. een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges te verzoeken de Kamer te adviseren. 2. De commissie zendt het voorstel met haar advies aan het presidium. Het presidium legt het voorstel met het advies van de commissie en, voor zover het dit wenselijk acht, zijn eigen advies voor aan de Kamer. 3. De Kamer besluit over het voorstel. 4. Indien de Kamer een motie aanneemt die strekt tot een verzoek als bedoeld in het eerste lid, dan zijn het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 30. Colleges van advies 1. De leden kunnen voorstellen om advies te vragen aan externe adviescolleges als bedoeld in artikel 17 van de Kaderwet adviescolleges. Een zodanig voorstel wordt aan een commissie van de Kamer gericht. 2. De commissie zendt het voorstel met haar advies aan het presidium. Het presidium legt het voorstel voorzien van het advies van de commissie en zijn eigen advies voor aan de Kamer. 3. De Kamer besluit over het voorstel. |
||
Artikel 7.37 Benoeming rapporteur 1. Een commissie kan een of meer leden benoemen tot rapporteur over: a. een door haar ontvangen stuk; b. een groot project als bedoeld in artikel 7.38 waarmee zij is belast; of c. een ander onderwerp dat haar aangaat. 2. De commissie legt de aan het rapporteurschap verbonden taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zo spoedig mogelijk schriftelijk vast, en kan tevens de duur van het rapporteurschap vastleggen. 3. Het presidium bericht de Kamer jaarlijks over de in dat jaar lopende en afgeronde rapporteurschappen. |
Artikel 30a. Rapporteurschap 1. Een commissie kan een of meer leden benoemen tot rapporteur over een in haar handen gesteld stuk, een groot project als bedoeld in artikel 31 waarmee zij is belast, of een ander onderwerp dat haar aangaat. 2. De commissie legt zo spoedig mogelijk de aan het rapporteurschap verbonden taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden schriftelijk vast, en kan tevens de duur van het rapporteurschap vastleggen. 3. Indien een rapporteurschap voor de commissie extra kosten met zich zal brengen, kunnen deze slechts worden gemaakt na voorafgaande goedkeuring van het presidium. 4. Het presidium bericht de Kamer jaarlijks over de in dat jaar lopende en afgeronde rapporteurschappen. |
||
Artikel 7.38 Aanwijzing groot project 1. Ieder lid van de Kamer kan een commissie verzoeken de Kamer voor te stellen een bepaald project aan te wijzen als groot project dat onder bijzondere parlementaire controle staat. 2. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden nadere regels gesteld over grote projecten. |
Artikel 31. Grote projecten Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden voorschriften gegeven over grote projecten. |
||
HOOFDSTUK 8. DE PLENAIRE VERGADERING |
HOOFDSTUK VIII. DE PLENAIRE VERGADERING |
||
§ 8.1 Algemene bepalingen |
§ 1. Algemene bepalingen |
||
8.1.1 Het begin en einde van de vergadering |
– |
||
Artikel 8.1 Bijeenroeping 1. De Voorzitter roept de Kamer bijeen zo vaak als hij dit nodig acht. 2. De Voorzitter roept de vergadering in ieder geval binnen een redelijke termijn bijeen als dit door ten minste dertig leden of door de regering schriftelijk wordt verzocht onder opgave van redenen. 3. De Kamer kan ook zelf besluiten op welke dag en welk uur zij weer bijeenkomt. Bij onvoorziene omstandigheden kan de Voorzitter de Kamer toch op een ander tijdstip bijeenroepen. 4. Het presidium kan algemene richtlijnen vaststellen voor de dagen en uren waarop de Kamer doorgaans bijeenkomt en voor de perioden waarin de Kamer met reces is. De Voorzitter houdt daarmee zoveel mogelijk rekening. 5. De leden worden voor elke vergadering tijdig bijeengeroepen. De te behandelen onderwerpen worden daarbij vermeld. |
Artikel 46. Bijeenroeping 1. De Voorzitter roept de vergadering bijeen zo dikwijls hij dit nodig oordeelt. Voorts roept hij de vergadering binnen een redelijke termijn bijeen als dit door dertig leden schriftelijk, onder opgave van redenen, is verzocht, dan wel indien de regering de wens daartoe, onder opgave van redenen, te kennen geeft. 2. Indien het presidium algemene richtlijnen heeft vastgesteld voor de dagen en uren waarop de Kamer doorgaans zal bijeenkomen houdt de Voorzitter daarmee zoveel mogelijk rekening. 3. De Kamer kan ook zelf besluiten op welke dag en welk uur zij weer bijeen zal komen, doch de Voorzitter blijft dan vrij in geval van onvoorziene omstandigheden de Kamer tegen een eerder of later tijdstip bijeen te roepen. 4. Voor elke vergadering worden de leden tijdig schriftelijk opgeroepen. Is dit niet mogelijk, dan kan de oproeping op andere wijze plaatsvinden. De oproeping vermeldt de te behandelen onderwerpen. |
||
Artikel 8.2 Presentielijst Voor het tijdstip van bijeenroeping meldt ieder aanwezig lid zijn aanwezigheid, zodat een presentielijst kan worden opgesteld. Leden die later aankomen melden hun aanwezigheid bij aankomst. |
Artikel 48. Presentielijst Ieder aanwezig lid meldt zijn aanwezigheid voor het begin van de vergadering aan op de presentielijst. Later komende leden melden hun aanwezigheid eveneens aan op deze wijze. |
||
Artikel 8.3 Opening vergadering bij quorum 1. De Voorzitter opent de vergadering, indien op het tijdstip van bijeenroeping uit de presentielijst blijkt dat meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden hun aanwezigheid hebben gemeld. 2. Indien het vereiste aantal leden zijn aanwezigheid niet heeft gemeld, opent de Voorzitter een bijeenkomst waarin hij de namen van de afwezige leden kan laten oplezen en kennis kan geven van ingekomen stukken. Daarna stelt hij de vergadering uit tot een later tijdstip. |
Artikel 49. Quorum De Voorzitter opent de vergadering indien op het uur van bijeenroeping meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden hun aanwezigheid op de presentielijst hebben aangemeld. Artikel 50. Ontbreken van het quorum 1. Indien op of kort na het uur van bijeenroeping het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, opent de Voorzitter de bijeenkomst en kan hij namen van de afwezige leden laten oplezen. Hij kan kennis geven van ingekomen stukken. Daarna stelt hij de vergadering tot een later tijdstip uit. [...] |
||
Artikel 8.4 Schorsing of sluiting van de vergadering De Voorzitter schorst of sluit de vergadering, indien hij dit met het oog op het verloop van de werkzaamheden of voor het handhaven van de orde wenselijk acht. |
Artikel 47. Schorsing of sluiting van de vergadering 1. De Voorzitter kan de vergadering schorsen of sluiten, indien hij dit met het oog op de loop van werkzaamheden of ter handhaving van de orde wenselijk acht. [...] |
||
8.1.2 De vergaderzaal |
– |
||
Artikel 8.5 Zitplaatsen 1. Ieder lid heeft een voor hem bestemde zitplaats in de vergaderzaal van de Kamer. Het presidium wijst deze zitplaatsen aan. Het presidium kan ook aan een fractie of groep een bepaalde groep zitplaatsen aanwijzen en de verdeling daarvan aan de fractie of groep overlaten. 2. Het presidium zorgt dat er tevens zitplaatsen beschikbaar zijn voor: a. de ministers; b. personen die de ministers hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan; c. de gevolmachtigde ministers; d. bijzondere gedelegeerden. 3. Het presidium kan zitplaatsen toekennen aan andere personen die door de Kamer zijn uitgenodigd. 4. Indien aan een vergadering wordt deelgenomen door bijzondere gedelegeerden of door de Kamer uitgenodigde leden van het Europees parlement, dan wijst de Voorzitter hun zitplaatsen aan. 5. Indien de Voorzitter het verzoekt, neemt iedereen zijn zitplaats in. |
Artikel 51. Zitplaatsen 1. Elk lid heeft een voor hem bestemde zitplaats in de vergaderzaal. Het presidium wijst deze zitplaats aan. Het presidium kan ook aan een fractie een bepaalde groep zitplaatsen aanwijzen en de verdeling daarvan aan de fractie overlaten. 2. Indien de Voorzitter het verzoekt nemen de leden hun zitplaatsen in. 3. Het presidium zorgt dat voor de bijzondere gedelegeerden van de vertegenwoordigende lichamen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zitplaatsen beschikbaar zijn. 4. Het presidium zorgt verder dat voor de ministers en personen die zij hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan, alsmede voor de Gevolmachtigde Ministers, zitplaatsen beschikbaar zijn. 5. Het presidium kan zitplaatsen toekennen aan andere personen die door de Kamer zijn uitgenodigd. Artikel 55a, tweede lid: 2. De Voorzitter wijst de zitplaats van deze leden aan. |
||
Artikel 8.6 Spreekplaats Ieder lid spreekt staande van de spreekplaats in de vergaderzaal, tenzij de Voorzitter anders toestaat. |
Artikel 52. Spreekplaats Ieder lid spreekt staande, tenzij de Voorzitter hem verlof geeft zittende te spreken, en van de spreekplaats, tenzij de Voorzitter toestaat, dat hij van een andere plaats spreekt. |
||
8.1.3 De organisatie van de werkzaamheden |
§ 2. Regeling van werkzaamheden |
||
Artikel 8.7 Ingekomen stukken 1. Gedurende elke vergadering ligt in de vergaderzaal op de tafel van de Griffier een lijst waarin alle sinds de vorige vergadering ingekomen stukken worden opgenomen. 2. In de lijst doet de Voorzitter mededelingen of voorstellen over de wijze van behandeling van de ingekomen stukken. Een voorstel is na het sluiten van de vergadering aangenomen, tenzij daartegen door een lid bezwaar is gemaakt. In dat geval beslist de Kamer over het voorstel. 3. De Voorzitter kan besluiten ongetekende, onbegrijpelijke of beledigende stukken niet op te nemen in de lijst. |
Artikel 53. Ingekomen stukken 1. Alle sedert de laatste vergadering ingekomen stukken worden opgenomen in een lijst die gedurende de vergadering op de tafel van de Griffier ter inzage ligt. In deze lijst doet de Voorzitter voorstellen over de wijze van behandeling daarvan. De voorstellen zijn aan het einde van de vergadering aangenomen tenzij voordien door een lid bezwaar is gemaakt tegen een voorstel; in dat geval wordt over het desbetreffende voorstel door de Kamer beslist. De lijst en de voorstellen worden in het officieel verslag opgenomen. [...] 3. De Voorzitter kan ongetekende, onbegrijpelijke en beledigende stukken zonder nadere mededeling terzijde leggen. |
||
Artikel 8.8 Regeling van werkzaamheden 1. De Kamer regelt haar werkzaamheden op voorstel van de Voorzitter of een lid. 2. De regeling van werkzaamheden vindt in het algemeen eenmaal in de week plaats op een door de Voorzitter te bepalen vast tijdstip. De Voorzitter kan in bijzondere gevallen besluiten ook op andere tijdstippen een regeling van werkzaamheden te laten plaatsvinden. 3. De leden melden hun voorstellen vooraf aan de Voorzitter. 4. Alle voorstellen worden vooraf openbaar gemaakt, tenzij daarvoor door spoed geen gelegenheid is. 5. Een lid dat bij de regeling van werkzaamheden een brief van de regering wil vragen, moet daarvoor vooraf toestemming van de Voorzitter verkrijgen. |
Artikel 54. Regeling van werkzaamheden 1. De Kamer regelt haar werkzaamheden hetzij op voorstel van de Voorzitter, hetzij op dat van een lid. 2. Regeling van werkzaamheden vindt in het algemeen plaats bij de aanvang van de vergadering; de Voorzitter kan weigeren op andere tijdstippen een regeling van werkzaamheden aan de orde te stellen. Indien de Voorzitter voornemens is voorstellen tot regeling van werkzaamheden te doen, doet hij dit op de oproeping voor de vergadering vermelden, tenzij daartoe in verband met de vereiste spoed geen gelegenheid heeft bestaan. 3. Een lid dat voornemens is bij de regeling van werkzaamheden te vragen om een brief van de regering moet hiervoor tevoren de toestemming verkrijgen van de Voorzitter. |
||
§ 8.2 De beraadslaging |
§ 3. De beraadslaging |
||
8.2.1 Spreken in de vergadering |
– |
||
Artikel 8.9 Spreken in de vergadering 1. In de vergadering voert een ieder slechts het woord na het aan de Voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben. 2. De Voorzitter verleent het woord in de volgorde waarin het is gevraagd, tenzij de Kamer anders besluit. 3. De leden kunnen voorafgaand aan de beraadslaging over een onderwerp het woord vragen door zich te laten inschrijven op een daartoe bestemde sprekerslijst. De inschrijving is mogelijk zodra de Voorzitter heeft meegedeeld of de Kamer heeft besloten het onderwerp aan de orde te gaan stellen. 4. Indien bijzondere gedelegeerden of in Nederland gekozen leden van het Europees parlement aan een vergadering deelnemen, dan beslist de Voorzitter over de volgorde waarin aan hen het woord wordt verleend. 5. Indien ministers, personen die zij hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan, de gevolmachtigde ministers of andere personen die zijn uitgenodigd om een vergadering bij te wonen het woord verlangen, dan verleent de Voorzitter dit slechts nadat de spreker die aan het woord is, zijn rede heeft beëindigd. 6. Indien de Voorzitter het woord wil voeren over een onderwerp op een andere wijze dan nodig is voor de uitvoering van zijn voorzitterstaak, dan verlaat hij de voor hem bestemde zitplaats. Hij neemt die niet meer in zolang het onderwerp aan de orde is. |
Artikel 55. Spreken in de vergadering 1. Geen lid voert het woord dan na het aan de Voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben. De Voorzitter verleent het woord in de volgorde, waarin het is gevraagd, tenzij de Kamer anders besluit. De leden kunnen zich als spreker op de daartoe bestemde sprekerslijst laten inschrijven zodra de Voorzitter heeft medegedeeld voornemens te zijn het onderwerp aan de orde te stellen, dan wel de Kamer, al dan niet onder voorbehoud, heeft besloten het onderwerp aan de orde te stellen. 2. Indien ministers, personen die zij hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan, de Gevolmachtigde Ministers of de bijzondere gedelegeerden het woord verlangen, verleent de Voorzitter dit niet dan nadat de spreker die aan het woord is zijn rede heeft beëindigd. 3. Indien de Voorzitter het woord wil voeren over het onderwerp dat aan de orde is, tenzij dit nodig is voor de uitvoering van de hem opgedragen taak, verlaat hij de voorzittersstoel. Hij neemt die niet weer in zolang het onderwerp aan de orde is. Artikel 55a, derde lid: 3. De Voorzitter bepaalt de plaats op de sprekerslijst van deze leden. |
||
Artikel 8.10 Persoonlijk feit of voorstel van orde 1. De volgorde van de sprekers kan worden verbroken, indien een lid het woord vraagt over een persoonlijk feit of de orde. 2. De Voorzitter verleent het woord slechts voor een persoonlijk feit nadat het lid dat daarvoor het woord heeft gevraagd een voorlopige aanduiding van dat feit heeft gegeven. De beslissing of iets een persoonlijk feit vormt, berust bij de Voorzitter. 3. Een voorstel van orde kan door de Voorzitter of een lid worden gedaan. |
Artikel 56. Persoonlijk feit; voorstel van orde 1. De volgorde van de sprekers kan worden verbroken, wanneer een lid het woord vraagt over een persoonlijk feit of over de orde. 2. De Voorzitter verleent het woord voor een persoonlijk feit niet dan na een voorlopige aanduiding van dat feit. De beslissing of iets een persoonlijk feit vormt berust bij de Voorzitter. 3. Een voorstel van orde kan worden gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een lid. |
||
Artikel 8.11 Interrupties De Voorzitter kan interrupties toelaten. Deze moeten bestaan uit korte opmerkingen of vragen, zonder inleiding. |
Artikel 57. Interrupties De Voorzitter kan interrupties toelaten. Deze dienen te bestaan uit korte opmerkingen of vragen zonder inleiding. Artikel 55a. vijfde lid: 5. Artikel 57 is van overeenkomstige toepassing. |
||
Artikel 8.12 Spreektermijnen 1. Tijdens de beraadslaging voeren de leden in ten hoogste twee termijnen het woord over hetzelfde onderwerp. De Kamer kan toestemming geven hiervan af te wijken. 2. Indien een lid in een vergadering niet in de eerste termijn over een onderwerp het woord heeft gevoerd, kan hij daarna slechts in die vergadering aan de beraadslaging over het onderwerp deelnemen als de Kamer daarvoor toestemming geeft. |
Artikel 63. Aantal malen dat een lid het woord voert 1. Geen lid voert meer dan twee maal en evenmin na afloop van de tweede termijn het woord over hetzelfde onderwerp, tenzij de Kamer hem hiertoe verlof geeft. [...] |
||
Artikel 8.13 Maximumspreektijden 1. De Kamer kan voor de beraadslaging over een onderwerp maximumspreektijden vaststellen per fractie en groep met inachtneming van de omvang van de fracties en groepen, voor de ministers en voor overige deelnemers. 2. Indien de Kamer maximumspreektijden vaststelt, kan zij tevens bepalen dat in afwijking van artikel 8.12, eerste lid, slechts in één termijn het woord wordt gevoerd. 3. Zodra een door de Kamer vastgestelde of door dit Reglement voorgeschreven maximumspreektijd is verstreken, verzoekt de Voorzitter de spreker op te houden met spreken. Deze geeft meteen aan dit verzoek gevolg. |
Artikel 55a, vierde lid: 4. De Kamer kan maximumspreektijden voor de bijdrage van deze leden vaststellen. Artikel 64. Maximumspreektijd Onverminderd artikel 43, eerste lid, kan de Kamer voor de behandeling van een onderwerp maximumspreektijden vaststellen per fractie en groep met inachtneming van de omvang van de fracties en groepen, en voor de ministers. Daarbij kan tevens worden bepaald dat de beraadslaging zal worden beperkt tot één termijn. Artikel 65. Ophouden met spreken Zodra de voor de redevoeringen of de stemverklaringen gestelde maximumspreektijd is verstreken, verzoekt de Voorzitter de spreker met spreken op te houden. Deze geeft terstond aan dit verzoek gevolg. |
||
8.2.2 Gedrag in de vergadering |
– |
||
Artikel 8.14 Bij onderwerp blijven 1. Iedere spreker blijft bij het onderwerp waarover wordt beraadslaagd. 2. Indien een spreker afwijkt van het onderwerp, roept de Voorzitter hem tot de behandeling van het onderwerp terug. |
Artikel 58, eerste lid: 1. Indien een spreker van het onderwerp in beraadslaging afwijkt, roept de Voorzitter hem tot de behandeling van het onderwerp terug. |
||
Artikel 8.15 (Waarschuwing voor) ongeoorloofd gedrag 1. Tijdens de vergadering onthoudt een ieder zich van: a. het gebruik van beledigende uitdrukkingen; b. het verstoren van de orde; c. het niet in acht nemen van de geheimhouding ten aanzien van de gedachtewisseling in een besloten vergadering; d. het niet in acht nemen van de vertrouwelijkheid ten aanzien van de inhoud van een vertrouwelijk stuk; en e. het instemming betuigen met of aansporen tot onwettige handelingen. 2. Indien een spreker hieraan niet voldoet, waarschuwt de Voorzitter hem en stelt hem in de gelegenheid de woorden terug te nemen die tot de waarschuwing aanleiding hebben gegeven, of terug te komen van het gedrag dat tot de waarschuwing aanleiding gaf. |
Artikel 58. Waarschuwing; terugneming van woorden [...] 2. Indien een lid of een Minister beledigende uitdrukkingen gebruikt, de orde verstoort, de geheimhouding niet in acht neemt als bedoeld in hoofdstuk XIIA, de vertrouwelijkheid niet in acht neemt als bedoeld in hoofdstuk XIIB of instemming betuigt met dan wel aanspoort tot onwettige handelingen, wordt hij door de Voorzitter vermaand en in de gelegenheid gesteld de woorden die tot de waarschuwing aanleiding hebben gegeven, terug te nemen. |
||
Artikel 8.16 Ontneming van het woord 1. De Voorzitter kan een spreker het woord ontnemen, indien deze spreker: a. nadat hij is teruggeroepen tot de behandeling als bedoeld in artikel 8.14, voortgaat van het onderwerp af te wijken; of b. nadat hij is gewaarschuwd als bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, geen gebruik maakt van de gelegenheid woorden terug te nemen of van gedrag terug te komen, of voortgaat beledigende uitdrukkingen te gebruiken, de orde te verstoren, de geheimhouding of vertrouwelijkheid niet in acht te nemen, of instemming te betuigen met of aan te sporen tot onwettige handelingen. 2. Een lid dat het woord is ontnomen, mag in de betrokken vergadering niet meer aan de beraadslaging over het in behandeling zijnde onderwerp deelnemen. |
Artikel 59. Ontneming van het woord 1. Wanneer een spreker van de gelegenheid, bedoeld in artikel 58, tweede lid, geen gebruik maakt dan wel voortgaat van het onderwerp af te wijken, beledigende uitdrukkingen te gebruiken, de orde te verstoren, de geheimhouding niet in acht te nemen als bedoeld in hoofdstuk XIIA, de vertrouwelijkheid niet in acht te nemen als bedoeld in hoofdstuk XIIB of instemming te betuigen met dan wel aan te sporen tot onwettige handelingen, kan de Voorzitter hem het woord ontnemen. 2. In de vergadering waarin een lid het woord is ontnomen, mag dat lid niet meer aan de beraadslaging over het in behandeling zijnde onderwerp deelnemen. |
||
Artikel 8.17 Uitsluiting van de vergadering De Voorzitter kan een spreker op wie artikel 8.16 is toegepast en ieder ander lid dat zich gedraagt als bedoeld in dat artikel, uitsluiten van het verdere bijwonen van de vergadering op de dag waarop de uitsluiting plaats heeft. |
Artikel 60. Uitsluiting van de vergadering De Voorzitter kan een spreker op wie artikel 59 is toegepast en ieder ander lid dat zich schuldig maakt aan gedragingen als in dat artikel zijn bedoeld, uitsluiten van de verdere bijwoning van de vergadering op de dag waarop de uitsluiting plaats heeft. |
||
Artikel 8.18 Geen beroep op de Kamer Er kan geen beroep op de Kamer worden gedaan ten aanzien van de beslissingen van de Voorzitter op grond van de artikelen 8.14 tot en met 8.17. |
Artikel 62. Geen beroep op de Kamer Van de beslissingen ingevolge de artikelen 58 tot en met 60 door de Voorzitter genomen, is beroep op de Kamer niet toegelaten. |
||
8.2.3 Moties |
– |
||
Artikel 8.19 Moties 1. Ieder lid dat het woord voert, kan daarbij, alleen of met andere leden, over het in behandeling zijnde onderwerp moties indienen. Het lid leest de tekst van zijn moties voor. 2. De moties moeten kort en duidelijk zijn geformuleerd, op schrift zijn gebracht en zijn ondertekend. 3. Een lid kan gedurende zijn eerste termijn geen moties indienen, tenzij: a. de Kamer daarvoor toestemming geeft; of b. wordt beraadslaagd over een verslag van een commissiedebat, wetgevingsoverleg, notaoverleg of schriftelijk overleg. 4. De beraadslaging over moties vindt plaats bij de beraadslaging over het onderwerp waarover de motie is ingediend, tenzij de Kamer anders besluit. 5. De eerste ondertekenaar kan de motie wijzigen of intrekken totdat erover is gestemd. |
Artikel 66. Moties 1. Een lid dat het woord voert kan daarbij moties over het in behandeling zijnde onderwerp indienen. Zulk een motie moet kort en duidelijk geformuleerd, op schrift gebracht en door de voorsteller ondertekend zijn; zij kan alleen in behandeling komen indien zij door ten minste vier andere leden wordt mede ondertekend of ondersteund. 2. Tenzij de Kamer hiertoe verlof geeft, wordt een motie niet gedurende de eerste termijn ingediend. Indiening in eerste termijn is in elk geval mogelijk, indien de beraadslaging betreft een verslag van een mondeling overleg. 3. De tekst van een motie wordt door de indiener voorgelezen. 4. De behandeling van moties vindt plaats tegelijk met de beraadslaging over het in behandeling zijnde onderwerp, tenzij de Kamer besluit haar later te doen geschieden. [...] |
||
Artikel 8.20 Overnemen van moties 1. De Voorzitter deelt tijdens de beraadslaging mee dat een motie die is gericht aan de regering is overgenomen, indien: a. de Minister te kennen geeft zich met de inhoud van de voorgestelde motie te kunnen verenigen; en b. de Voorzitter zich ervan heeft overtuigd dat geen van de in de vergaderzaal aanwezige leden zich tegen het overnemen van de motie verzet. 2. Een overgenomen motie maakt na de mededeling geen afzonderlijk onderwerp van de beraadslaging meer uit. |
Artikel 66, vijfde en zesde lid: 5. De Voorzitter deelt tijdens de beraadslaging over een onderwerp dat aan de orde is mee dat een motie die is gericht aan de regering is overgenomen indien: a. de Minister te kennen geeft zich met de inhoud van de voorgestelde motie te kunnen verenigen; en b. de Voorzitter zich ervan heeft overtuigd dat geen van de in de vergaderzaal aanwezige leden zich tegen het overnemen van de motie verzet. 6. Een overgenomen motie maakt vanaf het tijdstip van de in het eerste lid bedoelde mededeling geen afzonderlijk onderwerp van de beraadslaging meer uit. |
||
8.2.4 Het sluiten van de beraadslaging |
– |
||
Artikel 8.21 Sluiting van de beraadslaging |
Artikel 67. Sluiting van de beraadslaging 1. Wanneer niemand meer het woord verlangt, sluit de Voorzitter de beraadslaging. 2. Wanneer de Voorzitter van oordeel is, dat het onderwerp van verschillende zijden voldoende is belicht, kan hij in afwijking van het eerste lid aan de Kamer voorstellen de beraadslaging van de zijde van de Kamer eerder te sluiten. Over dit voorstel wordt niet beraadslaagd. 3. De sluiting van de beraadslaging van de zijde van de Kamer kan op dezelfde grond ook worden voorgesteld door een in de vergaderzaal aanwezig lid. Het voorstel mag niet worden toegelicht en er wordt niet over beraadslaagd. |
||
1. De Voorzitter sluit de beraadslaging over een onderwerp, wanneer niemand meer het woord verlangt. 2. De Voorzitter of een in de vergaderzaal aanwezig lid kan de Kamer voorstellen de beraadslaging van de zijde van de Kamer eerder te sluiten, als hij van oordeel is dat het onderwerp waarover wordt beraadslaagd van verschillende zijden voldoende is belicht. Het voorstel kan beknopt worden toegelicht. 3. De Voorzitter of een ander in de vergaderzaal aanwezig lid kan ook voorstellen de beraadslaging van de zijde van de Kamer op een bepaald tijdstip te sluiten. Het voorstel kan beknopt worden toegelicht. Indien het voorstel wordt aangenomen, kan de Voorzitter besluiten de nog beschikbare tijd naar billijkheid te verdelen onder de sprekers. |
|||
Artikel 68. Sluiting van de beraadslaging op een bepaald tijdstip |
|||
Op voorstel van de Voorzitter of van een in de vergaderzaal aanwezig lid kan de Kamer ook besluiten, dat de beraadslaging van de zijde van de Kamer over een onderwerp op een in dat voorstel te vermelden tijdstip zal worden gesloten. Over dit voorstel wordt niet beraadslaagd. Wordt het aangenomen, dan heeft de Voorzitter de bevoegdheid de nog beschikbare tijd naar billijkheid te verdelen. |
|||
§ 8.3 De besluitvorming |
– |
||
8.3.1 Algemene bepalingen |
– |
||
Artikel 8.22 Nemen van een besluit 1. Nadat de beraadslaging over een onderwerp is gesloten, gaat de Kamer zo nodig over tot het nemen van een besluit. 2. De stemming over een motie kan worden aangehouden. De aangehouden motie vervalt, indien er nog niet over is gestemd in de eerste vergadering twaalf weken na het besluit tot aanhouden. De Kamer kan anders besluiten. Bij het eindigen van een zitting vervallen alle aangehouden moties. |
Artikel 69. Nemen van een besluit; stemming |
||
1. Nadat de beraadslaging is gesloten, gaat de Kamer zo nodig over tot het nemen van een besluit. 2. De stemming over moties kan worden aangehouden; heeft zij niet plaats gevonden in de eerste vergadering twee maanden na het besluit tot aanhouden – recessen niet meegerekend – dan wordt de motie geacht te zijn vervallen. De Kamer kan anders besluiten. |
|||
Artikel 8.23 Tijdstippen stemmingen Stemmingen vinden in het algemeen plaats op vaste tijdstippen. |
– |
||
8.3.2 Besluitvorming over zaken |
§ 4. Stemming over zaken |
||
Artikel 8.24 Stemming bij handopsteken De stemming over een zaak vindt plaats door handopsteken, tenzij op grond van artikel 8.25, eerste lid, een hoofdelijke stemming is vereist. |
Artikel 69, derde lid: 3. Stemming geschiedt door handopsteken. |
||
Artikel 8.25 Hoofdelijke stemming 1. Er vindt een hoofdelijke stemming over een zaak plaats, indien: a. een lid daar om vraagt; of b. naar het oordeel van een lid de stemverhouding bij een stemming bij handopsteken niet duidelijk is. 2. Er kan niet tot een hoofdelijke stemming als bedoeld in het eerste lid, onder b, worden overgegaan, wanneer de uitslag van de stemming bij handopsteken al is vastgesteld. 3. Bij de hoofdelijke stemming worden de leden hoofdelijk opgeroepen te stemmen. Ieder lid brengt hierbij mondeling zijn stem uit met de woorden «voor» of «tegen». Voor de stemming wordt door het lot beslist, bij welk lid op de presentielijst de oproeping begint. 4. Indien bij de hoofdelijke stemming blijkt dat geen meerderheid van het aantal zitting hebbende leden meer aanwezig is, zal de Voorzitter: a. de vergadering voor enige tijd schorsen en haar voortzetten, indien bij de heropening weer voldoende leden aanwezig blijken te zijn; of b. de vergadering sluiten en op een later tijdstip een nieuwe vergadering bijeenroepen. |
Artikel 70. Hoofdelijke stemming 1. In afwijking van artikel 69, derde lid, vindt hoofdelijke stemming plaats indien een lid daar om vraagt. 2. Hoofdelijke stemming vindt eveneens plaats, wanneer naar het oordeel van een lid de stemverhouding bij een stemming bij handopsteken niet duidelijk is; tot zulk een hoofdelijke stemming kan niet worden overgegaan, wanneer de uitslag van de stemming bij handopsteken is vastgesteld. 3. Voor de hoofdelijke stemming wordt door het lot beslist, bij welk nummer van de presentielijst zij een aanvang zal nemen. 4. Bij hoofdelijke stemming brengt ieder lid mondeling zijn stem uit met het woord «voor» of het woord «tegen». 5. Indien bij hoofdelijke stemming blijkt, dat het voor de opening van de vergadering vereiste aantal leden niet meer aanwezig is, kan de Voorzitter hetzij de vergadering voor enige tijd schorsen en haar indien bij heropening weer voldoende leden aanwezig blijken te zijn voortzetten, hetzij de vergadering sluiten en tegen een later tijdstip een nieuwe vergadering bijeenroepen. |
||
Artikel 8.26 Vergissingen bij stemmingen 1. Indien een lid zich tijdens het stemmen bij handopsteken vergist, kan hij zijn vergissing slechts herstellen voordat de Voorzitter de uitslag heeft vastgesteld. 2. Indien een lid zich tijdens een hoofdelijke stemming bij het uitbrengen van zijn stem vergist, kan hij zijn vergissing slechts herstellen voordat het volgende lid heeft gestemd. 3. Als een lid zijn vergissing niet tijdig heeft hersteld, kan hij na afloop van de stemming vragen om aantekening dat hij zich heeft vergist. Dit brengt geen verandering in de uitslag van de stemming. |
Artikel 71. Vergissingen bij stemmingen 1. Heeft een lid zich tijdens een hoofdelijke stemming bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing herstellen voordat het volgende lid heeft gestemd. Bemerkt hij zijn vergissing eerst later, dan kan hij na afloop van de stemming wel aantekening vragen, dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering. 2. Heeft een lid zich tijdens het stemmen bij handopsteken vergist, dan kan hij deze vergissing slechts herstellen tot de Voorzitter de uitslag heeft vastgesteld. Bemerkt hij zijn vergissing eerst later, dan kan hij na afloop van de stemming wel aantekening vragen, dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering. |
||
Artikel 8.27 Staken van stemmen 1. Bij het staken van de stemmen is een voorstel niet aangenomen, indien de vergadering voltallig is. 2. Indien de vergadering niet voltallig is, wordt de stemming uitgesteld tot een volgende vergadering. Als de stemmen opnieuw staken, is het voorstel niet aangenomen. |
Artikel 72. Staken van stemmen 1. Bij staken van stemmen is, indien de vergadering voltallig is, het voorstel niet aangenomen. 2. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Staken de stemmen opnieuw, dan is het voorstel niet aangenomen. |
||
Artikel 8.28 Stemverklaring 1. De Voorzitter kan toestaan dat onmiddellijk voorafgaand aan een stemming door de leden stemverklaringen worden afgelegd. Na de stemming kan een lid in ieder geval een stemverklaring afleggen. 2. Een stemverklaring mag niet langer duren dan één minuut, en dient te zijn beperkt tot een korte uitleg over de stem. 3. Na een stemverklaring kan de beraadslaging niet worden heropend. |
Artikel 73. Stemverklaring 1. Na de stemming kunnen stemverklaringen worden afgelegd. 2. De Voorzitter kan toelaten, dat stemverklaringen worden afgelegd na de sluiting der beraadslaging, doch dan onmiddellijk voorafgaande aan de stemming. In dat geval kan na een afgelegde stemverklaring de beraadslaging niet worden heropend. 3. Een stemverklaring mag niet langer duren dan één minuut. |
||
Artikel 8.29 Besluit zonder stemming 1. Een stemming over een zaak kan achterwege blijven, indien geen lid daarom vraagt. De Voorzitter stelt daarbij voor het besluit zonder stemming te nemen. 2. In de vergaderzaal aanwezige leden kunnen aantekening vragen dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd. In dat geval wordt het besluit geacht genomen te zijn met de stemmen van de overige leden. |
Artikel 69, vierde lid: 4. Een stemming kan achterwege blijven indien geen van de leden daarom vraagt. In dat geval stelt de Voorzitter voor het besluit zonder stemming te nemen. Evenwel kunnen in de vergaderzaal aanwezige leden aantekening vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd; in dat geval wordt het besluit geacht met de stemmen van de overige leden te zijn genomen. |
||
8.3.3 Besluitvorming over personen |
§ 5. Stemming over personen |
||
Artikel 8.30 Stemming met stembriefjes 1. De stemming over personen voor benoemingen, voordrachten of keuzen vindt plaats met behulp van stembriefjes, die de leden in een stembus werpen. 2. De leden vullen voor iedere kandidaat voor de benoeming, voordracht of keuze, afzonderlijk een stembriefje in. Het stembriefje moet een duidelijke aanwijzing bevatten van de persoon waarop het lid wil stemmen. In geval van twijfel, beslist de Kamer. |
Artikel 74, eerste zin: Stemming over personen voor benoemingen, voordrachten of keuzen geschiedt met stembriefjes, welke in een bus worden geworpen. Artikel 75. Invulling van de stembriefjes Voor iedere kandidaat afzonderlijk wordt een stembriefje ingevuld, dat een duidelijke aanwijzing van de persoon moet bevatten. In geval van twijfel beslist de Kamer. |
||
Artikel 8.31 Stemrondes 1. De stemmingen over de kandidaten vinden plaats in een aantal stemrondes. De eerste stemming is vrij. 2. Indien niemand bij de eerste stemming de meerderheid van stemmen verkrijgt, dan vindt een tweede stemming plaats. Deze stemming is eveneens vrij. 3. Indien ook bij de tweede stemming niemand de meerderheid van stemmen verkrijgt, dan vindt een derde stemming plaats. Daarbij wordt gekozen uit de vier personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Als bij de tweede stemming slechts op drie of vier personen stemmen zijn uitgebracht, dan wordt gekozen uit de twee personen, op wie het hoogste aantal stemmen is uitgebracht. 4. Indien ook bij de derde stemming niemand de meerderheid van stemmen verkrijgt, dan vindt een vierde stemming plaats. Daarbij wordt gekozen uit de twee personen, die bij de derde stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. 5. Indien bij een tweede of derde stemming niet is uitgemaakt tussen wie ook bij een volgende stemming moet worden beslist, dan vindt er een tussenstemming plaats om daarover te beslissen. |
Artikel 79. Vrije stemming De eerste stemming is vrij. Wanneer niemand bij deze eerste stemming de volstrekte meerderheid behaalt, vindt een tweede, eveneens vrije stemming plaats. Artikel 80. Derde stemming Indien ook bij de tweede stemming niemand de volstrekte meerderheid verkrijgt, heeft een derde stemming plaats, nu tussen de vier personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming slechts op drie of vier personen stemmen uitgebracht, dan vindt de derde stemming plaats tussen de twee personen, op wie het hoogste aantal stemmen is uitgebracht. Artikel 81. Vierde stemming Wanneer ook bij de derde stemming geen volstrekte meerderheid wordt verkregen, heeft een vierde stemming plaats tussen de twee personen, die bij de derde stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Artikel 82. Tussenstemming Indien bij de tweede of derde stemming niet is uitgemaakt tussen wie moet worden overgestemd, heeft er nog een tussenstemming plaats om hierover te beslissen. |
||
Artikel 8.32 Staken van stemmen 1. Indien bij een tussenstemming als bedoeld in artikel 8.31, vijfde lid, of bij een stemming tussen twee personen de stemmen staken, dan beslist het lot. 2. Er worden naambriefjes voor de betrokken personen gemaakt om de beslissing tot stand te brengen. De naambriefjes worden vervolgens door een stemopnemer als bedoeld in artikel 8.34 behoorlijk toegevouwen in de stembus geworpen, en er door een andere stemopnemer een voor een uitgetrokken en voorgelezen. De persoon die wordt vermeld op het naambriefje dat het eerste uit de stembus is getrokken, is de gekozene. |
Artikel 83. Staken van stemmen 1. Indien bij een tussenstemming of bij een stemming tussen twee personen de stemmen staken, beslist het lot. 2. Om deze beslissing tot stand te brengen worden de vereiste naambriefjes, behoorlijk toegevouwen, door een der stemopnemers in de bus geworpen en door een andere stemopnemer een voor een uitgetrokken en voorgelezen. De persoon, op het eerstuitgetrokken naambriefje vermeld, is de gekozene. |
||
Artikel 8.33 Ongeldige stemmen 1. Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes tellen voor het bepalen van de meerderheid niet mee. 2. Indien op verzoek van de Kamer ten behoeve van de stemming door een commissie personen zijn voorgedragen voor de benoeming, voordracht of keuze, dan tellen stembriefjes die een persoon aanwijzen die niet door de commissie is voorgedragen evenmin mee. |
Artikel 77. Ongeldige stemmen Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes tellen voor de bepaling van de meerderheid niet mee. Indien op verzoek van de Kamer ten behoeve van de stemming door een commissie personen zijn voorgedragen voor de benoeming, voordracht of keuze, tellen stembriefjes die een persoon aanwijzen die niet door de commissie is voorgedragen evenmin mee. |
||
Artikel 8.34 Uitslag stemming 1. De Voorzitter benoemt voor de stemming vier leden tot stemopnemers, die gezamenlijk steeds de geldigheid van de stembriefjes controleren, en bepalen hoeveel stemmen op iedere persoon zijn uitgebracht. 2. Wanneer de stemopnemers bij een stemming klaar zijn met hun taak, maakt de eerstbenoemde stemopnemer het getal van de in de stembus aangetroffen stembriefjes bekend, en de Voorzitter het getal van de leden op de presentielijst. De eerstbenoemde stemopnemer maakt vervolgens de uitslag bekend. |
Artikel 74, tweede en derde zin: Bij zulk een stemming benoemt de Voorzitter vier leden tot stemopnemers. Nadat de eerstbenoemde stemopnemer het getal van de in de bus gevonden stembriefjes en de Voorzitter dat van de aanwezige leden hebben opgegeven, maakt de eerstbenoemde stemopnemer de uitslag bekend. |
||
Artikel 8.35 Nietige stemming 1. Een stemming is nietig, indien: a. het getal van de in de bus gevonden stembriefjes groter is dan dat van de leden op de presentielijst en dit verschil van invloed heeft kunnen zijn op de uitslag; of b. het getal van de behoorlijk ingevulde stembriefjes niet meer bedraagt dan de helft van het aantal zitting hebbende leden. 2. Na een nietige stemming vindt de stemming opnieuw plaats. Indien de stemming nietig is omdat het getal van de in de stembus gevonden stembriefjes niet meer bedraagt dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, dan wordt de vergadering tussentijds geschorst of uitgesteld onder overeenkomstige toepassing van artikel 8.25, vierde lid. |
Artikel 78. Nietige stemming De stemming is nietig: a. indien het getal van de in de bus gevonden stembriefjes groter is dan dat van de leden die de presentielijst hebben getekend en dit verschil van invloed heeft kunnen zijn op de uitslag; b. indien het getal van de behoorlijk ingevulde stembriefjes minder bedraagt dan het voor de opening van de vergadering vereiste aantal leden. Artikel 76. Minder stembriefjes dan quorum Indien het getal van de in de bus gevonden stembriefjes minder bedraagt dan het voor de opening van de vergadering vereiste aantal leden dan is artikel 70, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing |
||
Artikel 8.36 Besluit zonder stemming Een stemming over een persoon kan achterwege blijven, indien geen van de leden daarom vraagt en het gaat over: a. de benoeming van de Griffier; of b. de benoeming of voordracht van een of meer personen voor een positie in een ander overheidsorgaan, dit orgaan een aanbeveling heeft gedaan voor de benoeming of voordracht, en de betrokken commissie aan de Voorzitter heeft meegedeeld dat zij geen reden ziet om van die aanbeveling af te wijken. De Voorzitter stelt voor het besluit zonder stemming te nemen. |
– |
||
Artikel 8.37 Niet in de Grondwet vermelde keuzen Bij benoemingen, voordrachten of keuzen, die niet in de Grondwet zijn vermeld, kan de Kamer in een bijzonder geval andere regels doen gelden. |
Artikel 84. Niet in de Grondwet vermelde keuzen Betreft het benoemingen, voordrachten of keuzen, die niet in de Grondwet zijn vermeld, dan kan de Kamer in een bijzonder geval daarvoor andere regels doen gelden. |
||
Artikel 8.38 Aanbieding aan de Koning De Voorzitter draagt zorg dat de voordrachten van personen van wie de benoeming geschiedt bij koninklijk besluit mondeling of schriftelijk aan de Koning wordt aangeboden. |
Artikel 86. Aanbieding aan de Koning De Voorzitter draagt zorg, dat de voordrachten van personen van wie de benoeming geschiedt bij koninklijk besluit mondeling of schriftelijk aan de Koning worden aangeboden. |
||
HOOFDSTUK 9. WETSVOORSTELLEN |
HOOFDSTUK IX. BEHANDELING VOORSTELLEN VAN (RIJKS)WET, INITIATIEFVOORSTELLEN VAN (RIJKS)WET, ANDERE IN HANDEN VAN EEN COMMISSIE GESTELDE STUKKEN EN VERDRAGEN |
||
§ 9.1 Wetsvoorstellen |
§ 1. Voorstellen van wet |
||
9.1.1 Voorbereiding door de commissie |
– |
||
Artikel 9.1 Inhandenstelling 1. De Voorzitter stelt elk wetsvoorstel in handen van een vaste commissie voor een voorbereidend onderzoek. 2. Het besluit tot inhandenstelling wordt zo spoedig mogelijk meegedeeld in een vergadering van de Kamer. Bij die mededeling kan de Kamer anders besluiten over de inhandenstelling. |
Artikel 90. Inhandenstelling |
||
1. Voorstellen van wet worden door de Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter in handen van een vaste of algemene commissie gesteld. 2. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis van de leden gebracht. Is het besluit niet met eenparigheid van stemmen genomen, dan wordt daaraan geen uitvoering gegeven voordat daarvan mededeling is gedaan in een openbare vergadering van de Kamer. Bij die mededeling kan de Kamer anders besluiten. Een voorstel hiertoe kan door ieder lid worden gedaan. |
|||
Artikel 9.2 Verslag 1. Een commissie brengt over elk in haar handen gesteld wetsvoorstel verslag uit aan de Kamer. 2. Ieder lid van de Kamer kan bij de commissie schriftelijke opmerkingen inbrengen voor het verslag. De commissie is bevoegd weg te laten wat zij niet ter zake acht. 3. De commissie stelt binnen twee weken na de inhandenstelling, met uitzondering van recesperioden, een termijn vast voor de inbreng. Van de gestelde termijn wordt mededeling gedaan aan de leden van de Kamer. |
Artikel 93. Inzenden van opmerkingen (inbreng) |
||
1. De leden van de Kamer zijn bevoegd binnen een door de commissie te bepalen termijn schriftelijk hun opmerkingen omtrent een voorstel van wet aan haar in te zenden. Van de gestelde termijn wordt mededeling gedaan aan de leden van de Kamer. 2. De commissie stelt de in het eerste lid bedoelde termijn vast binnen veertien dagen nadat het voorstel van wet in haar handen is gesteld. [...] Artikel 94. Verslag 1. De commissie brengt een verslag uit waaruit blijkt dat zij de behandeling in een openbare vergadering van de Kamer, al dan niet onder voorbehoud, voldoende voorbereid acht. [...] |
|||
Artikel 9.3 Stellen van een termijn 1. Het presidium kan een commissie een termijn stellen voor het uitbrengen van haar verslag over een wetsvoorstel. 2. Indien het verslag niet binnen de gestelde tijd gereed kan zijn, vraagt de commissie om verlenging van de termijn. Het presidium beslist over de verlenging. Deze beslissing wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis gebracht van de leden van de Kamer en meegedeeld in een vergadering van de Kamer. 3. Indien het presidium een beslissing tot verlenging niet unaniem heeft genomen, wordt dat gemeld bij de mededeling, bedoeld in het tweede lid. De Kamer kan bij die mededeling anders besluiten. Een voorstel daartoe kan door ieder lid worden gedaan. 4. Een verlengde termijn kan slechts nader worden verlengd door de Kamer. Tijdens een reces kan het presidium tot nadere verlenging van de termijn besluiten. 5. Indien een commissie niet binnen een gestelde termijn verslag uitbrengt, kan de Kamer de beraadslaging openen zonder dat een verslag is uitgebracht. |
Artikel 95. Termijnen 1. Nadat een voorstel van wet in handen van een commissie is gesteld, kan het presidium een termijn vaststellen waarbinnen die commissie haar verslag vaststelt. 2. Indien de commissie binnen de bepaalde tijd niet gereed kan zijn, vraagt zij verlenging van de termijn. Hierover wordt door het presidium beslist. Deze beslissing wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis van de leden van de Kamer gebracht. Tevens wordt daarvan mededeling gedaan in een openbare vergadering van de Kamer. Is de beslissing niet met eenparigheid van stemmen genomen, dan kan bij die mededeling de Kamer anders besluiten. Een voorstel hiertoe kan door ieder lid worden gedaan. Is een termijn eenmaal door het presidium verlengd, dan kan een verdere verlenging alleen door de Kamer worden toegestaan, tenzij de Kamer tot nadere bijeenroeping is uiteengegaan, in welk geval het presidium een verdere verlenging kan toestaan. 3. Mocht de commissie in gebreke zijn gebleven binnen de daarvoor gestelde termijn verslag uit te brengen, dan kan de Kamer de beraadslaging openen zonder dat een verslag is uitgebracht. |
||
Artikel 9.4 Vervolgstukken 1. Een commissie vermeldt in haar verslag over een wetsvoorstel of zij de behandeling door de Kamer, al dan niet onder voorbehoud, voldoende voorbereid acht. 2. Indien het verslag opmerkingen of vragen bevat, wordt de regering in de gelegenheid gesteld te reageren in een nota naar aanleiding van het verslag. 3. Na ontvangst van een nota naar aanleiding van het verslag kan de commissie besluiten nader verslag uit te brengen. De artikelen 9.2 tot en met 9.4 zijn van toepassing op een nader verslag. |
Artikel 94. Verslag 1. De commissie brengt een verslag uit waaruit blijkt dat zij de behandeling in een openbare vergadering van de Kamer, al dan niet onder voorbehoud, voldoende voorbereid acht. [...] 3. Na ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag kan de commissie besluiten een nader verslag uit te brengen. |
||
9.1.2 Amendementen |
– |
||
Artikel 9.5 Indienen van amendementen 1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, amendementen indienen vanaf het tijdstip dat een wetsvoorstel in handen van een commissie is gesteld. 2. De amendementen moeten zijn voorzien van een beknopte toelichting, en door de indieners zijn ondertekend. 3. De amendementen worden bij de indiening meteen openbaar gemaakt. Indien een amendement op de dag van de beraadslaging of stemming over het wetsvoorstel wordt ingediend, wordt het tevens in de vergaderzaal rondgedeeld. |
Artikel 96. Indienen amendementen 1. Vanaf het tijdstip dat een voorstel van wet in handen van een commissie is gesteld staat het ieder lid vrij amendementen, voorzien van een beknopte toelichting, in te dienen. 2. Een amendement wordt met de meeste spoed vermenigvuldigd en rondgedeeld. |
||
Artikel 9.6 Toelaatbaarheid van amendementen 1. Een amendement wordt geacht toelaatbaar te zijn, zolang de Kamer het niet ontoelaatbaar heeft verklaard. 2. De Voorzitter of een lid kan de Kamer voorstellen een amendement ontoelaatbaar te verklaren, indien: a. de strekking van het amendement tegengesteld is aan het wetsvoorstel; of b. er tussen de inhoud van het amendement en die van het wetsvoorstel geen rechtstreeks verband bestaat. |
Artikel 97. Toelaatbaarheid amendementen 1. Een amendement is ontoelaatbaar, indien het een strekking heeft, tegengesteld aan die van het voorstel van wet, of indien er tussen de materie van het amendement en die van het voorstel geen rechtstreeks verband bestaat. 2. Een amendement wordt geacht toelaatbaar te zijn zolang de Kamer het niet ontoelaatbaar heeft verklaard. Een daartoe strekkend voorstel kan, zo nodig met onderbreking van de orde, worden gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een van de leden. |
||
Artikel 9.7 Wijzigen en intrekken van amendementen 1. De eerste ondertekenaar van een amendement kan zijn amendement wijzigen. 2. De eerste ondertekenaar kan het amendement intrekken tijdens een wetgevingsoverleg en de beraadslaging van de Kamer. Indien de beraadslaging is gesloten, is voor de intrekking toestemming nodig van de Kamer. 3. Indien de eerste ondertekenaar geen lid meer is, kan een door zijn fractie of groep aangewezen lid het amendement wijzigen of intrekken. Indien de fractie of groep geen deel meer uitmaakt van de Kamer, kan de eerstvolgende ondertekenaar het amendement wijzigen of intrekken. |
Artikel 98. Wijzigen en intrekken van amendementen De eerste ondertekenaar is bevoegd in het amendement veranderingen aan te brengen. De eerste ondertekenaar is ook bevoegd het amendement in te trekken, doch indien de beraadslaging gesloten is alleen met toestemming van de Kamer. |
||
Artikel 9.8 Overnemen van amendementen 1. De Voorzitter deelt tijdens de beraadslaging over een wetsvoorstel mee dat een amendement is overgenomen, indien: a. de Minister te kennen geeft zich met de inhoud van een ingediend amendement te kunnen verenigen; en b. de Voorzitter zich ervan heeft overtuigd dat geen van de in de vergaderzaal aanwezige leden zich tegen het overnemen van het amendement verzet. 2. Een overgenomen amendement is vanaf de mededeling onderdeel van het wetsvoorstel en maakt geen afzonderlijk onderwerp van de beraadslaging meer uit. |
Artikel 100. Overnemen van amendementen 1. De Voorzitter deelt tijdens de beraadslaging over een voorstel van wet mee dat een amendement is overgenomen indien: a. de Minister te kennen geeft zich met de inhoud van een ingediend amendement te kunnen verenigen; en b. de Voorzitter zich ervan heeft overtuigd dat geen van de in de vergaderzaal aanwezige leden zich tegen het overnemen van het amendement verzet. 2. Een overgenomen amendement is vanaf het tijdstip van de in het eerste lid bedoelde mededeling onderdeel van het voorstel van wet; het maakt geen afzonderlijk onderwerp van de beraadslaging meer uit. |
||
Artikel 9.9 Subamendementen 1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, subamendementen indienen tot wijziging van door andere leden ingediende amendementen. 2. De regels die voor amendementen gelden, zijn van overeenkomstige toepassing op subamendementen. |
Artikel 99. Subamendementen De regels die voor amendementen gelden zijn ook van toepassing op voorstellen tot wijziging van door een ander lid ingediende amendementen. |
||
9.1.3 De beraadslaging |
– |
||
Artikel 9.10 Beraadslaging 1. De beraadslaging over een wetsvoorstel vindt plaats in twee termijnen. De Kamer kan tot een andere wijze van behandelen besluiten. 2. Indien over een wetsvoorstel een wetgevingsoverleg is gehouden, vindt geen beraadslaging over het wetsvoorstel plaats, tenzij de Kamer anders besluit. |
Artikel 101. Algemene beraadslaging in twee termijnen; artikelsgewijze behandeling 1. De algemene beraadslaging over een voorstel van wet vindt plaats in twee termijnen. [...] 3. De Kamer kan tot een andere wijze van behandeling besluiten. |
||
9.1.4 De stemmingen |
– |
||
Artikel 9.11 Stemmingen over wetsvoorstel en amendementen 1. De Kamer volgt bij het stemmen de artikelvolgorde van het wetsvoorstel, met dien verstande dat: a. subamendementen in stemming komen voor het amendement dat zij wijzigen; b. amendementen in stemming komen voor de artikelen die zij wijzigen; c. de afzonderlijke artikelen in hun volgorde in stemming komen; d. de beweegreden onmiddellijk voorafgaand aan de eindstemming in stemming komt; en e. de eindstemming over het wetsvoorstel in zijn geheel altijd aan het slot plaatsvindt. 2. De amendementen komen in hun geheel in stemming bij het eerste artikel dat zij wijzigen, tenzij de Kamer anders besluit. 3. De amendementen op eenzelfde gedeelte van het wetsvoorstel komen steeds in stemming in volgorde van meest naar minst verstrekkend ten opzichte van het wetsvoorstel. Bij geschil over de verstrekkendheid van een amendement beslist de Kamer. 4. Er wordt slechts afzonderlijk gestemd over artikelen of de beweegreden, of over onderdelen daarvan of over onderdelen van amendementen, indien de Kamer daartoe op verzoek van een lid besluit. 5. De Kamer kan besluiten dat: a. amendementen als vervallen moeten worden beschouwd door het aanbrengen van andere wijzigingen in het wetsvoorstel; b. in het wetsvoorstel technische wijzigingen worden aangebracht die nodig zijn geworden door het aannemen van twee of meer amendementen. |
Artikel 103. Volgorde van stemmen; vervallen van amendementen 1. Bij het stemmen over een artikel onderscheidenlijk de beweegreden en over de daarop voorgestelde amendementen wordt de volgende volgorde in acht genomen: eerst wordt gestemd over de subamendementen, daarna over de amendementen en ten slotte over het artikel of de beweegreden. 2. Van amendementen op eenzelfde gedeelte van het wetsvoorstel komt het amendement met de verste strekking het eerst in stemming. Bij geschil hierover beslist de Kamer. 3. De Kamer kan besluiten dat over onderdelen van een amendement, van een artikel, of van de beweegreden afzonderlijk zal worden gestemd. 4. De Kamer kan beslissen dat amendementen door het aanbrengen van andere wijzigingen als vervallen moeten worden beschouwd. Artikel 104. Eindstemming over het voorstel van wet Nadat over alle artikelen en over de beweegreden is gestemd, vindt de eindstemming over het voorstel in zijn geheel plaats. |
||
Artikel 9.12 Tweede lezing 1. Indien een wetsvoorstel in de loop van de beraadslaging of als gevolg van de stemmingen is gewijzigd, dan kan de Kamer besluiten de eindstemming voor een tweede lezing uit te stellen tot een volgende vergadering. 2. Tot de eindstemming kunnen door de regering en door de betrokken commissie wijzigingen worden voorgesteld die nodig zijn geworden door voor of bij de stemmingen aangebrachte wijzigingen, of die kennelijke vergissingen herstellen. 3. Indien wijzigingen worden voorgesteld, vindt de stemming daarover en de eindstemming over het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk plaats, tenzij de voorgestelde wijzigingen de Kamer aanleiding geven tot heropening van de beraadslaging. |
Artikel 105. Tweede lezing 1. Indien het voorstel van wet in de loop van de beraadslaging of ten gevolge van de stemmingen wijziging heeft ondergaan, kan de Kamer besluiten de eindstemming tot een volgende vergadering uit te stellen. 2. In die tussentijd kunnen wijzigingen worden voorgesteld die noodzakelijk zijn geworden door nog voor de stemming aangebrachte en door ten gevolge van de stemming aangebrachte wijzigingen; ook kunnen deze voorstellen strekken tot het herstellen van kennelijke vergissingen. De voorstellen bedoeld in de eerste volzin kunnen worden gedaan door de regering en door de desbetreffende commissie. 3. Over de aldus voorgestelde wijzigingen wordt onmiddellijk gestemd, tenzij zij de Kamer aanleiding geven tot heropening van de beraadslaging. |
||
9.1.5 Afronding behandeling |
– |
||
Artikel 9.13 Vernummering wetsvoorstel 1. De Voorzitter brengt in een door de Kamer aangenomen wetsvoorstel verandering aan in de nummering of lettering van hoofdstukken, paragrafen, artikelen, artikelleden of artikelonderdelen, en in de op die tekstdelen gerichte verwijzingen, voor zover hij dit nodig acht door wijzigingen die in het wetsvoorstel zijn aangebracht. 2. De Kamer kan besluiten de in het eerste lid bedoelde veranderingen geheel of gedeeltelijk achterwege te laten. |
Artikel 106. Verandering van volgnummers, aanhalingen, e.d. 1. Verandering van het volgnummer van artikelen, van artikelleden of van gedeelten daarvan, nodig geworden door wijzigingen die in een voorstel van wet zijn gebracht, en veranderingen in de verwijzing naar artikelen, naar artikelleden of naar gedeelten daarvan, die het gevolg daarvan zijn, worden door de Voorzitter aangebracht. 2. De Kamer kan besluiten de in het eerste lid bedoelde veranderingen geheel of gedeeltelijk achterwege te laten. |
||
Artikel 9.14 Verzending aangenomen wetsvoorstel De Voorzitter zendt een door de Kamer aangenomen wetsvoorstel aan de Voorzitter van de Eerste Kamer met het volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt bijgaand door haar aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer». |
Artikel 107. Verzending van voorstel van wet naar Eerste Kamer De Voorzitter zendt een aangenomen voorstel van wet door naar de Voorzitter van de Eerste Kamer met het volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt bijgaand door haar aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer». |
||
Artikel 9.15 Terugzending verworpen wetsvoorstel De Voorzitter zendt een door de Kamer verworpen wetsvoorstel, door of vanwege de Koning ingediend, terug naar de Koning met het volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft het hierbij wederom gaande wetsvoorstel verworpen». |
Artikel 108. Terugzending van verworpen voorstel van wet De Voorzitter zendt een verworpen voorstel van wet, door of vanwege de Koning ingediend, terug naar de Koning met het volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft het hierbij wederom gaande wetsvoorstel verworpen». |
||
§ 9.2 Bijzonderheden rijkswetsvoorstellen |
§ 2. Voorstellen van Rijkswet |
||
Artikel 9.16 Bijzondere regels Bij de behandeling van rijkswetsvoorstellen gelden de volgende bijzondere regels. |
Artikel 109. Algemene regel De behandeling van voorstellen van Rijkswet geschiedt op dezelfde wijze als die van andere voorstellen van wet, doch met inachtneming van de volgende bijzondere regels. |
||
Artikel 9.17 Schriftelijke voorbereiding Het voorbereidend onderzoek van een rijkswetsvoorstel geschiedt langs schriftelijke weg. |
Artikel 110. Schriftelijke voorbereiding De voorbereiding van de openbare beraadslaging in de Kamer over een voorstel van Rijkswet geschiedt langs schriftelijke weg. |
||
Artikel 9.18 Stellen van een termijn De Voorzitter of een lid kan de Kamer voorstellen een termijn vast te stellen waarbinnen de Staten van Aruba, Curaçao of Sint Maarten bevoegd zijn schriftelijk verslag uit te brengen over een rijkswetsvoorstel. |
Artikel 111. Stellen van een termijn Voorstellen tot het bepalen van een termijn waarbinnen het vertegenwoordigende lichaam van Aruba, Curaçao of Sint Maarten bevoegd is over een voorstel van Rijkswet schriftelijk verslag uit te brengen, en voorstellen om aan de regering te verzoeken zulk een termijn te stellen, moeten in een vergadering van de Kamer worden gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een van de leden. |
||
Artikel 9.19 Verslag van de Staten Een schriftelijk verslag van de Staten van Aruba, Curaçao of Sint Maarten over een rijkswetsvoorstel wordt na ontvangst zo spoedig mogelijk openbaar gemaakt, en toegezonden aan de leden en de regering. |
Artikel 112. Verslag van het vertegenwoordigende lichaam Het schriftelijke verslag van het vertegenwoordigende lichaam wordt gedrukt, aan de leden rondgedeeld en aan de regering toegezonden. |
||
Artikel 9.20 Aanneming met minder dan drie vijfden van de stemmen 1. De Voorzitter geeft de Minister-President kennis van het aannemen van een rijkswetsvoorstel, indien voor de eindstemming: a. een gevolmachtigde Minister of een daartoe aangewezen bijzondere gedelegeerde een verklaring als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk heeft afgelegd tegen het rijkswetsvoorstel; en b. de Kamer het rijkswetsvoorstel daarna heeft aangenomen met een meerderheid van minder dan drie vijfden van het aantal uitgebrachte stemmen. 2. De Voorzitter zendt het rijkswetsvoorstel slechts aan de Eerste Kamer, indien de Minister-President hem meedeelt dat het voorstel wordt gehandhaafd. |
Artikel 113. Aanneming met minder dan drie vijfden van de stemmen Indien de Kamer, nadat de Gevolmachtigde Minister onderscheidenlijk de bijzondere gedelegeerde zich tegen het voorstel heeft verklaard, dit aanneemt met een geringere meerderheid dan drie vijfden van het aantal der uitgebrachte stemmen, zendt de Voorzitter het aangenomen voorstel niet aan de Eerste Kamer, doch geeft hij van deze aanneming kennis aan de Minister-President. Deelt deze mede, dat het voorstel wordt gehandhaafd, dan zendt de Voorzitter het alsnog aan de Eerste Kamer. |
||
§ 9.3 Bijzonderheden initiatiefwetsvoorstellen |
§ 3. Initiatiefvoorstellen van (Rijks)wet |
||
Artikel 9.21 Aanhangig maken initiatiefwetsvoorstel 1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, als initiatiefnemer een initiatiefwetsvoorstel bij de Kamer aanhangig maken door dit schriftelijk en ondertekend aan de Voorzitter te zenden. 2. Indien het initiatiefwetsvoorstel een rijkswetsvoorstel betreft, zendt de Voorzitter dit meteen na ontvangst aan de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een voorstel van een gevolmachtigde Minister als bedoeld in artikel 15, derde lid, van het Statuut voor het Koninkrijk. |
Artikel 114. Inzenden van initiatiefvoorstellen van (Rijks)wet 1. Een of meer leden kunnen als initiatiefnemers een voorstel van wet of van Rijkswet bij de Kamer aanhangig maken door dit schriftelijk en ondertekend aan de Voorzitter te zenden. 2. Een door leden aanhangig gemaakt voorstel van Rijkswet wordt door de Voorzitter dadelijk na ontvangst aan de vertegenwoordigende lichamen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten gezonden. 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de inzending en doorzending van de voorstellen van de Gevolmachtigde Minister van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, bedoeld in artikel 15, derde lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. |
||
Artikel 9.22 Horen Afdeling advisering van de Raad van State 1. De Kamer hoort de Afdeling advisering van de Raad van State voordat zij een initiatiefwetsvoorstel in behandeling neemt. 2. De Kamer kan de Afdeling advisering nogmaals horen nadat het initiatiefwetsvoorstel in behandeling is genomen. Een lid kan daartoe, zo nodig met doorbreking van de orde, een voorstel doen tot aan de eindstemming over het wetsvoorstel. 3. De initiatiefnemers zijn verantwoordelijk voor een schriftelijke reactie op de door de Afdeling advisering uitgebrachte adviezen. |
Artikel 115. Horen Afdeling advisering van de Raad van State 1. De Kamer hoort de Afdeling advisering van de Raad van State voordat zij een door leden aanhangig gemaakt voorstel van wet of van Rijkswet in behandeling neemt. 2. De Kamer kan de Afdeling advisering van de Raad van State voorts horen omtrent de in het eerste lid bedoelde voorstellen, nadat deze in behandeling zijn genomen. Een daartoe strekkend voorstel kan, zo nodig met doorbreking van de orde, door een lid worden gedaan tot aan het tijdstip van de eindstemming over het voorstel van wet in zijn geheel. |
||
Artikel 9.23 Behandeling initiatiefwetsvoorstellen 1. Een initiatiefwetsvoorstel wordt pas in handen van een commissie gesteld nadat het advies van de Afdeling advisering, bedoeld in artikel 9.22, eerste lid, met de schriftelijke reactie van de initiatiefnemers is openbaar gemaakt. 2. Het initiatiefwetsvoorstel wordt op dezelfde wijze behandeld als door of vanwege de Koning ingediende wetsvoorstellen, met dien verstande dat: a. overal waar sprake is van het optreden van een Minister, de initiatiefnemers in zijn plaats optreden; en b. de initiatiefnemers niet aan het onderzoek van het voorstel deelnemen. 3. De initiatiefnemers kunnen zich in de vergadering van de commissies en van de Kamer doen bijstaan door ten hoogste vier door hen daartoe aangewezen personen. 4. Indien ministers bij de behandeling het woord verlangen, krijgen zij dit na de initiatiefnemers, tenzij de Kamer anders besluit. |
Artikel 116. Wijze van behandeling initiatiefvoorstellen van (Rijks)wet 1. Door leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet of van Rijkswet worden op dezelfde wijze behandeld als door of vanwege de Koning ingediende voorstellen van wet of van Rijkswet, met dien verstande dat overal waar sprake is van het optreden van een Minister, de initiatiefnemers in diens plaats optreden, en zij niet aan het onderzoek van het voorstel kunnen deelnemen. 2. De initiatiefnemers kunnen zich in de vergadering van de commissies en van de Kamer doen bijstaan door ten hoogste vier door hen daartoe aangewezen personen. 3. Als ministers bij de behandeling in de Kamer het woord verlangen, krijgen zij dit na de initiatiefnemers, tenzij de Kamer anders besluit. |
||
Artikel 9.24 Wijziging samenstelling initiatiefnemers 1. De eerste ondertekenaar van een initiatiefwetsvoorstel deelt elke wijziging in de samenstelling van de initiatiefnemers die zich tijdens de behandeling door de Kamer voordoet, schriftelijk mee aan de Voorzitter. 2. Indien de eerste ondertekenaar geen lid meer is, kan een door zijn fractie of groep aangewezen lid dat initiatiefnemer wordt of de eerstvolgende ondertekenaar die nog lid is, de schriftelijke mededeling doen. |
– |
||
Artikel 9.25 Initiatiefwetsvoorstellen zonder initiatiefnemers 1. De Voorzitter deelt jaarlijks na de verzending van het ontwerp voor de raming in een vergadering aan de Kamer mee bij welke aanhangige initiatiefwetsvoorstellen geen van de initiatiefnemers meer lid is. 2. Indien er in de eerste vergadering zes weken na de mededeling geen nieuwe initiatiefnemers zijn voor een initiatiefwetsvoorstel, stelt de Voorzitter aan de Kamer voor dit wetsvoorstel als vervallen te beschouwen. |
– |
||
Artikel 9.26 Verdediging in de Eerste Kamer 1. Indien een initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen door de Kamer, dan wordt de initiatiefnemers opgedragen het wetsvoorstel in de Eerste Kamer te verdedigen. De Kamer kan anders besluiten. 2. De Kamer kan gedurende de behandeling in de Eerste Kamer besluiten de verdediging van het wetsvoorstel aan andere leden op te dragen. |
Artikel 118. Verdediging in de Eerste Kamer Tenzij de Kamer anders besluit, wordt de verdediging, bedoeld in artikel 85 van de Grondwet, opgedragen aan de initiatiefnemers. |
||
Artikel 9.27 Verzending aangenomen initiatiefwetsvoorstel De Voorzitter zendt een door de Kamer aangenomen initiatiefwetsvoorstel aan de Voorzitter van de Eerste Kamer met het volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt bijgaand door haar aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer. Zij heeft..... opgedragen het voorstel in die Kamer te verdedigen». |
Artikel 117. Verzending van initiatiefvoorstel van (Rijks)wet naar Eerste Kamer De Voorzitter zendt een aangenomen voorstel van wet of van Rijkswet, door een of meer leden aanhangig gemaakt, door naar de Voorzitter van de Eerste Kamer met het volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt bijgaand door haar aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer. Zij heeft...... opgedragen het voorstel in die Kamer te verdedigen». |
||
§ 9.4 Bijzonderheden begrotingswetsvoorstellen |
– |
||
Artikel 9.28 Stemmingen begrotingswetsvoorstel De stemmingen over begrotingswetsvoorstellen en bij die wetsvoorstellen ingediende amendementen vinden steeds in samenhang plaats, bij voorkeur in één week. |
Artikel 43, tweede lid: 2. De stemmingen over alle begrotingswetsvoorstellen en de bij die wetsvoorstellen ingediende amendementen vinden in samenhang plaats, bij voorkeur in één week. |
||
§ 9.5 Bijzonderheden herziening Grondwet of Statuut voor het Koninkrijk |
– |
||
Artikel 9.29 Spoedige overweging in tweede lezing 1. De Kamer besluit met bekwame spoed over een wetsvoorstel tot verandering in de Grondwet dat aanhangig is gemaakt voor de overweging in tweede lezing, bedoeld in artikel 137, vierde lid, van de Grondwet. 2. Indien de Kamer niet over het wetsvoorstel heeft besloten in de eerste zitting nadat zij is ontbonden als bedoeld in artikel 137, derde lid, van de Grondwet, stelt de Voorzitter bij aanvang van de daaropvolgende zitting aan de Kamer voor het wetsvoorstel als vervallen te beschouwen. |
– |
||
Artikel 9.30 Aanhangig maken initiatiefwetsvoorstel tweede lezing 1. De fracties en groepen van de leden die in de Eerste Kamer een initiatiefwetsvoorstel hebben verdedigd dat is bekendgemaakt als wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, dragen zorg dat bij aanvang van de eerstvolgende zitting na die bekendmaking een wetsvoorstel tot verandering in de Grondwet aanhangig wordt gemaakt. 2. Indien het betrokken wetsvoorstel niet binnen zes weken na de aanvang van de zitting aanhangig is gemaakt, roept de Voorzitter de leden van de Kamer in een vergadering op het voorstel aanhangig te maken. Indien niet binnen twee weken aan de oproep gehoor wordt gegeven, verzoekt de Voorzitter de regering het betrokken wetsvoorstel in te dienen. |
– |
||
Artikel 9.31 Wijziging Statuut voor het Koninkrijk De artikelen 9.29 en 9.30 zijn van overeenkomstige toepassing op rijkswetsvoorstellen tot wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk die afwijken van de Grondwet. |
– |
||
HOOFDSTUK 10. VERDRAGEN, (ONTWERP)BESLUITEN EN (INITIATIEF)NOTA’S |
HOOFDSTUK IX. BEHANDELING VOORSTELLEN VAN (RIJKS)WET, INITIATIEFVOORSTELLEN VAN (RIJKS)WET, ANDERE IN HANDEN VAN EEN COMMISSIE GESTELDE STUKKEN EN VERDRAGEN |
||
§ 10.1 Verdragen |
§ 5. Verdragen |
||
Artikel 10.1 Brief stilzwijgende goedkeuring Verdrag 1. Zodra een verdrag ter stilzwijgende goedkeuring wordt overgelegd aan de Kamer, wordt op de begeleidende brief aangetekend: a. de dag van ontvangst; en b. de dag waarop de wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onderworpen uiterlijk te kennen kan worden gegeven. De begeleidende brief met de aantekening wordt verspreid onder de leden. 2. Als eerste dag van de termijn voor het te kennen geven van de wens, geldt de dag na die van ontvangst van het verdrag. |
Artikel 124. Verdrag ter stilzwijgende goedkeuring 1. Zodra een verdrag ter stilzwijgende goedkeuring aan de Kamer wordt overgelegd, tekent de Griffier op de begeleidende brief de dag van ontvangst aan en de dag, waarop de wens, dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring der Staten-Generaal zal worden onderworpen, uiterlijk te kennen kan worden gegeven. Hij draagt zorg, dat de begeleidende brief met de genoemde aantekening onverwijld aan de leden wordt rondgedeeld en, indien het een verdrag betreft, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, aan de desbetreffende Gevolmachtigde Ministers wordt toegezonden. Als eerste dag van de van toepassing zijnde termijn in de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geldt de dag na die van ontvangst van het overgelegde verdrag. [...] |
||
Artikel 10.2 Uitspreken wens door de Kamer 1. De Voorzitter of een lid kan in een vergadering aan de Kamer voorstellen de wens tot uitdrukkelijke goedkeuring van een verdrag te kennen te geven. 2. Indien de Kamer instemt met het voorstel, deelt de Voorzitter dit meteen mee aan de Minister van Buitenlandse Zaken, en vervolgens aan de Voorzitter van de Eerste Kamer. 3. Indien de Kamer niet met het voorstel instemt, maar ten minste dertig leden zich voor het voorstel verklaren, dan vindt artikel 10.4 toepassing. |
Artikel 125. Uitspreken van de wens door de Kamer zelf 1. Indien de Kamer besluit de bedoelde wens te kennen te geven, doet de Voorzitter hiervan onverwijld mededeling aan de Minister van Buitenlandse Zaken en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer. Betreft het een verdrag, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, dan doet de Voorzitter deze mededeling tevens aan de desbetreffende Gevolmachtigde Ministers. 2. Een voorstel tot het te kennen geven van deze wens moet in een vergadering van de Kamer worden gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een van de leden. 3. Verkrijgt zulk een voorstel geen meerderheid, doch verklaren ten minste dertig leden zich daarvoor, dan vindt artikel 127 toepassing. |
||
Artikel 10.3 Uitspreken wens namens de Kamer 1. De Voorzitter kan namens de Kamer de wens tot uitdrukkelijke goedkeuring van een verdrag te kennen geven. Hij raadpleegt zo mogelijk vooraf de betrokken commissies. 2. De Voorzitter geeft de wens te kennen aan de Minister van Buitenlandse Zaken, en deelt dit vervolgens meteen mee aan de Kamer en de Voorzitter van de Eerste Kamer. |
Artikel 126. Uitspreken van de wens namens de Kamer door de Voorzitter De wens, dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onderworpen, kan namens de Kamer door de Voorzitter te kennen worden gegeven. Alvorens hiertoe te besluiten, raadpleegt hij zo mogelijk de daarvoor in aanmerking komende commissie of commissies. Hij geeft de wens te kennen aan de Minister van Buitenlandse Zaken en deelt onverwijld aan de Kamer en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer mede, op welk tijdstip hij dit heeft gedaan. Betreft het een verdrag, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, dan doet de Voorzitter deze mededeling tevens aan de desbetreffende Gevolmachtigde Ministers. |
||
Artikel 10.4 Uitspreken wens door dertig leden 1. Indien dertig of meer leden de wens tot uitdrukkelijke goedkeuring van een verdrag te kennen willen geven, dan delen zij dit schriftelijk mee aan de Voorzitter. 2. De Voorzitter deelt het te kennen geven van de wens meteen mee aan de Minister van Buitenlandse Zaken, en vervolgens aan de Kamer en de Voorzitter van de Eerste Kamer. |
Artikel 127. Uitspreken van de wens door dertig leden Indien dertig of meer leden de bedoelde wens te kennen willen geven, doen zij dit door schriftelijke mededeling aan de Voorzitter, die hiervan onverwijld kennis geeft aan de Minister van Buitenlandse Zaken. De Voorzitter deelt onverwijld aan de Kamer en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer en, indien het een verdrag betreft, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, tevens aan de desbetreffende Gevolmachtigde Ministers mede, door welke leden de wens te kennen is gegeven en op welk tijdstip hij hiervan aan de Minister van Buitenlandse Zaken kennis heeft gegeven. |
||
Artikel 10.5 (Uitspreken wens door) gevolmachtigde ministers 1. Indien het verdrag dat is overgelegd Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, dan worden de desbetreffende gevolmachtigde ministers: a. in de gelegenheid gesteld de mondelinge behandeling van een voorstel als bedoeld in artikel 10.2, eerste lid, bij te wonen en daarbij zodanige voorlichting aan de Kamer te verstrekken als zij gewenst oordelen; en b. tevens steeds in kennis gesteld van het te kennen geven van de wens van uitdrukkelijke goedkeuring door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden. 2. Indien een gevolmachtigde Minister door tussenkomst van de Voorzitter de wens tot uitdrukkelijke goedkeuring van een verdrag te kennen geeft, dan deelt de Voorzitter dit meteen mee aan de Minister van Buitenlandse Zaken, en vervolgens aan de Kamer en de Voorzitter van de Eerste Kamer. |
Artikel 125, eerste lid, tweede zin: Betreft het een verdrag, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, dan doet de Voorzitter deze mededeling tevens aan de desbetreffende Gevolmachtigde Ministers. Artikel 126, vierde zin: Betreft het een verdrag, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, dan doet de Voorzitter deze mededeling tevens aan de desbetreffende Gevolmachtigde Ministers. Artikel 127, derde zin: De Voorzitter deelt onverwijld aan de Kamer en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer en, indien het een verdrag betreft, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, tevens aan de desbetreffende Gevolmachtigde Ministers mede, door welke leden de wens te kennen is gegeven en op welk tijdstip hij hiervan aan de Minister van Buitenlandse Zaken kennis heeft gegeven. Artikel 128. Uitspreken van de wens door de Gevolmachtigde Minister 1. Indien de Gevolmachtigde Minister de bedoelde wens door tussenkomst van de Voorzitter te kennen geeft, geeft deze hiervan onverwijld kennis aan de Kamer, de Voorzitter van de Eerste Kamer en de Minister van Buitenlandse Zaken. Bij de kennisgeving aan de Kamer en de Voorzitter van de Eerste Kamer doet hij voorts mededeling van het tijdstip van de kennisgeving aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Indien de Gevolmachtigde Minister de bedoelde wens te kennen geeft, doet de Voorzitter, zodra hij dit verneemt, hiervan onverwijld mededeling aan de Kamer. 2. Betreft een voorstel, als bedoeld in artikel 125, een verdrag, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, dan worden de desbetreffende Gevolmachtigde Ministers in de gelegenheid gesteld de mondelinge behandeling van dat voorstel bij te wonen en daarbij zodanige voorlichting aan de Kamer te verstrekken als zij gewenst oordelen. |
||
Artikel 10.6 Sluiting uitvoeringsverdrag, verlenging of opzegging verdrag De artikelen 10.1 tot en met 10.5 zijn van overeenkomstige toepassing, indien de regering aan de Kamer mededeling doet van het voornemen tot: a. sluiting van een verdrag uitsluitend betreffende de uitvoering van een goedgekeurd verdrag; b. verlenging van een aflopend verdrag; of c. opzegging van een verdrag. |
Artikel 129. Toetreding tot en opzegging van een verdrag Indien aan de Staten-Generaal mededeling wordt gedaan van het voornemen tot toetreding tot of opzegging van een verdrag, vindt het bepaalde in de artikelen 124 tot en met 128 overeenkomstig toepassing. |
||
§ 10.2 (Ontwerp)besluiten |
§ 6. Kennisgeving van de wens tot regeling bij wet |
||
Artikel 10.7 Brief over (ontwerp)besluit 1. Indien op grond van de wet aan de Kamer een (ontwerp)besluit wordt overgelegd en de wens te kennen kan worden gegeven dat het onderwerp of de inwerkingtreding van het (ontwerp)besluit bij wet wordt geregeld, dan wordt op de begeleidende brief aangetekend: a. de dag van ontvangst; en b. de dag waarop de wens uiterlijk te kennen kan worden gegeven. De begeleidende brief met de aantekening wordt verspreid onder de leden. 2. Als eerste dag van de wettelijke termijn voor het te kennen geven van de wens, geldt de dag na die van ontvangst van het ontwerpbesluit. 3. Dit artikel vindt overeenkomstige toepassing in andere gevallen waarin naar aanleiding van een door de Kamer ontvangen brief een in de wet omschreven wens te kennen kan worden gegeven. |
Artikel 130. Kennisgeving van de wens tot regeling bij wet 1. In gevallen waarin de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp dan wel de inwerkingtreding van een overgelegd (ontwerp)besluit bij wet wordt geregeld, tekent de Griffier op de begeleidende brief de dag van ontvangst aan en de dag, waarop de wens uiterlijk te kennen kan worden gegeven. Hij draagt zorg, dat de begeleidende brief met de genoemde aantekening onverwijld wordt gepubliceerd. Als eerste dag van de termijn die van toepassing is op het overgelegde (ontwerp)besluit, geldt de dag na die van ontvangst. 2. De procedure, bedoeld in het eerste lid, vindt eveneens toepassing wanneer de wens te kennen kan worden gegeven dat inlichtingen worden ontvangen of dat overleg wordt gewenst. |
||
Artikel 10.8 Uitspreken wens Voor zover de wet hierin voorziet, kan de wens aan de betrokken Minister te kennen worden gegeven: a. door de Kamer, onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.2; b. namens de Kamer, onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.3; c. door een in de wet genoemd aantal leden, onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.4. |
Artikel 130a. Uitspreken van de wens door de Kamer zelf |
||
1. Indien de Kamer besluit de bedoelde wens te kennen te geven, doet de Voorzitter hiervan onverwijld mededeling aan de desbetreffende Minister en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer. 2. Een voorstel tot het te kennen geven van deze wens moet in een vergadering van de Kamer worden gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een van de leden. Artikel 130b. Uitspreken van de wens namens de Kamer door de Voorzitter De wens dat regeling bij wet plaats heeft kan namens de Kamer door de Voorzitter te kennen worden gegeven. Alvorens hiertoe te besluiten, raadpleegt hij zo mogelijk de daarvoor in aanmerking komende commissie of commissies. Hij doet van het te kennen geven van de wens onverwijld mededeling aan de Kamer, aan de desbetreffende Minister en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer. Artikel 130c. Uitspreken van de wens door dertig leden Indien dertig of meer leden de bedoelde wens te kennen willen geven, doen zij dit door schriftelijke mededeling aan de Voorzitter, die hiervan onverwijld kennis geeft aan de Kamer, aan de desbetreffende Minister en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer. |
|||
§ 10.3 (Initiatief)nota’s |
§ 4. Andere in handen van een commissie gestelde stukken |
||
Artikel 10.9 Indiening en inhandenstelling initiatiefnota 1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, over een door hem te bepalen onderwerp een initiatiefnota indienen. 2. De initiatiefnota dient paragrafen met beslispunten en financiële aspecten te bevatten. 3. De Voorzitter stelt de initiatiefnota in handen van een commissie. Indien de paragrafen, bedoeld in het tweede lid, niet in de initiatiefnota zijn opgenomen, kan de Voorzitter de indieners verzoeken het stuk daarvan alsnog te voorzien. 4. Het besluit tot inhandenstelling wordt zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de Kamer. Bij die mededeling kan de Kamer anders besluiten over de inhandenstelling. |
Artikel 119. Inhandenstelling 1. De Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter kunnen besluiten andere stukken dan een voorstel van wet in handen van een commissie te stellen. Deze andere stukken kunnen afkomstig zijn van het kabinet dan wel van één of meer leden. 2. Voordat de Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter besluiten een stuk als bedoeld in het eerste lid in handen van een commissie te stellen, onderzoeken zij of dat stuk wordt voorafgegaan door een aparte paragraaf met duidelijke beslispunten en een paragraaf met de financiële consequenties. 3. De Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter kunnen aan de Kamer voorstellen een stuk aan de regering dan wel de leden van wie het stuk afkomstig is terug te zenden om alsnog te worden voorzien van de in het tweede lid bedoelde beslispunten. 4. Een besluit tot inhandenstelling wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis van de leden gebracht. Is het besluit niet met eenparigheid van stemmen genomen, dan wordt daaraan geen uitvoering gegeven voordat daarvan mededeling is gedaan in een openbare vergadering van de Kamer. Bij die mededeling kan de Kamer anders besluiten. Een voorstel hiertoe kan door ieder lid worden gedaan. 5. Blijft een besluit van de Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter achterwege, dan kan ieder lid in een openbare vergadering de Kamer een voorstel doen het stuk in handen van een commissie te stellen. |
||
Artikel 10.10 Behandeling (initiatief)nota’s 1. De commissie houdt in ieder geval een notaoverleg over een in haar handen gestelde initiatiefnota. 2. Indien een commissie besluit voorafgaand een verslag vast te stellen over de initiatiefnota, zijn de artikelen 9.2 en 9.3 van overeenkomstige toepassing. 3. Indien een commissie besluit een verslag uit te brengen over een ander stuk waarover zij een notaoverleg wenst te houden, zijn de artikelen 9.2 en 9.3 eveneens van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 121. Inzenden van opmerkingen (inbreng) 1. De leden van de Kamer zijn bevoegd binnen een door de commissie te bepalen termijn schriftelijk hun opmerkingen omtrent een in handen van een commissie gesteld stuk aan haar in te zenden. Van de gestelde termijn wordt mededeling gedaan aan de leden van de Kamer. 2. De commissie stelt de in het eerste lid bedoelde termijn vast binnen veertien dagen nadat het stuk in haar handen is gesteld. [...] Artikel 122. Termijnen 1. Nadat het stuk in handen van een commissie is gesteld, kan het presidium een termijn vaststellen waarbinnen die commissie haar verslag of haar lijst van vragen vaststelt. 2. Indien de commissie binnen de bepaalde tijd niet gereed kan zijn, vraagt zij verlenging van de termijn. Hierover wordt door het presidium beslist. Deze beslissing wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis van de leden van de Kamer gebracht. Tevens wordt daarvan mededeling gedaan in een openbare vergadering van de Kamer. Is de beslissing niet met eenparigheid van stemmen genomen, dan kan bij die mededeling de Kamer anders besluiten. Een voorstel hiertoe kan door ieder lid worden gedaan. Is een termijn eenmaal door het presidium verlengd, dan kan een verdere verlenging alleen door de Kamer worden toegestaan, tenzij de Kamer tot nadere bijeenroeping uiteengegaan is, in welk geval het presidium een verdere verlenging kan toestaan. 3. Mocht de commissie in gebreke gebleven zijn binnen de daarvoor gestelde termijn een verslag of lijst van vragen uit te brengen, dan kan de Kamer de beraadslaging openen zonder dat een verslag of lijst van vragen is uitgebracht. |
||
HOOFSTUK 11. DE KABINETSFORMATIE |
HOOFDSTUK XIA. KABINETS(IN)FORMATIE |
||
Artikel 11.1 Aanwijzing van kabinets(in)formateurs 1. De Kamer beraadslaagt na aanvang van een nieuwe zitting zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk na een week, over de verkiezingsuitslag. Het doel van de beraadslaging is een of meer informateurs onderscheidenlijk formateurs aan te wijzen en de door hen uit te voeren opdracht vast te stellen. Indien dat doel niet in de vergadering wordt bereikt, besluit de Kamer daarover zo spoedig mogelijk in een volgende vergadering. 2. Indien een informatieopdracht wordt afgerond, formuleert de Kamer in beginsel binnen een week na de dag van afronding een formatieopdracht, en wijst zij voor de uitvoering daarvan een of meer formateurs aan. 3. Indien de aangewezen informateurs of formateurs hun opdracht teruggeven, formuleert de Kamer in beginsel binnen een week na de dag van teruggave een nieuwe opdracht, en wijst zij voor de uitvoering daarvan een of meer informateurs onderscheidenlijk formateurs aan. 4. De aanwijzing van een informateur of formateur vindt plaats onder toepassing van de artikelen 8.24 tot en met 8.29. 5. Na een tussentijdse val van het kabinet kan de Kamer beraadslagen over de wenselijkheid of richting van een nieuwe kabinetsformatie. Het eerste tot en met vierde lid is dan van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 139a. Aanwijzing van kabinets(in)formateur(s) 1. Onverwijld na de installatie van een nieuw verkozen Tweede Kamer, maar uiterlijk een week na de installatie, beraadslaagt de Kamer in plenaire zitting over de verkiezingsuitslag. Het doel van de beraadslaging is een of meer informateurs onderscheidenlijk formateurs aan te wijzen en de door hen uit te voeren opdracht vast te stellen. Indien dat doel niet in de desbetreffende vergadering kan worden bereikt, besluit de Kamer daarover in een volgende vergadering, zo spoedig als dat mogelijk is. 2. Indien een informatieopdracht wordt afgerond, formuleert de Kamer in beginsel binnen een week na de dag van afronding een formatieopdracht, en wijst zij voor de uitvoering daarvan een of meer formateurs aan. 3. Indien de aangewezen informateurs of formateurs hun opdracht teruggeven, formuleert de Kamer in beginsel binnen een week na de dag van teruggave een nieuwe opdracht, en wijst zij voor de uitvoering daarvan een of meer informateurs onderscheidenlijk formateurs aan. 4. Na een tussentijdse val van het kabinet kan de Kamer beraadslagen over de wenselijkheid of richting van een nieuwe kabinetsformatie. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing. 5. De aanwijzing van een informateur dan wel formateur geschiedt onder toepassing van de artikelen 69 tot en met 73. |
||
Artikel 11.2 Inlichtingen over kabinetsformatie De Kamer kan de informateurs en formateurs tijdens de uitvoering van en na afronding van hun opdracht uitnodigen om inlichtingen te verschaffen over het verloop van de kabinetsformatie. |
Artikel 139b. Vragen van inlichtingen aan kabinets(in)formateur(s) De Kamer kan tijdens de uitvoering en na afronding van een opdracht tot kabinets(in)formatie besluiten om een formateur of informateur dan wel formateurs of informateurs uit te nodigen om over het verloop van die kabinets(in)formatie inlichtingen te verschaffen. |
||
Artikel 11.3 Controversiële onderwerpen 1. Na een tussentijdse val van het kabinet, een koninklijk besluit tot ontbinding van de Kamer, of verkiezingen voor de Kamer, kan de Kamer op schriftelijk voorstel van een commissie of van een of meer leden besluiten om een of meer onderwerpen controversieel te verklaren. 2. Indien een onderwerp controversieel is verklaard, wordt de behandeling daarvan uitgesteld totdat een nieuw kabinet is aangetreden of de Kamer tussentijds anders besluit. |
– |
||
HOOFDSTUK 12. INLICHTINGEN EN ONDERZOEK |
HOOFDSTUK XI. HET VRAGEN VAN INLICHTINGEN AAN DE REGERING HOOFDSTUK XII. PARLEMENTAIRE ENQUÊTE EN ANDER (PARLEMENTAIR) ONDERZOEK |
||
§ 12.1 De schriftelijke vragen |
§ 2. Schriftelijke vragen |
||
Artikel 12.1 Indienen schriftelijke vragen 1. Een lid dat schriftelijk vragen wil stellen aan een Minister dient deze vragen in bij de Voorzitter. De vragen moeten kort en duidelijk zijn geformuleerd. 2. De Voorzitter zendt de vragen door aan de betrokken Minister, tenzij hij van oordeel is dat de vragen woorden als bedoeld in artikel 8.15, eerste lid, onder a tot en met e, bevatten. 3. De Voorzitter brengt de doorgezonden vragen ter kennis van de leden en maakt deze vragen openbaar. |
Artikel 134. Indienen schriftelijke vragen 1. Het lid dat schriftelijk vragen wil stellen aan een of meer ministers dient deze vragen bij de Voorzitter in. De vragen dienen kort en duidelijk geformuleerd te zijn. 2. De Voorzitter zendt de vragen aan de desbetreffende Minister, tenzij bij hem wegens vorm of inhoud van de vragen daartegen overwegend bezwaar bestaat. De Voorzitter brengt de doorgezonden vragen ter kennis van de leden en maakt deze openbaar. |
||
Artikel 12.2 Beantwoording schriftelijke vragen 1. Indien een Minister niet in staat is om een schriftelijke vraag binnen drie weken te beantwoorden, dan laat hij de Voorzitter dit onder opgave van redenen weten. 2. De Griffier maakt regelmatig een overzicht openbaar van de vragen die langer dan zes weken op beantwoording wachten, en rappelleert daarover regelmatig bij de Ministers. |
Artikel 135. Beantwoording schriftelijke vragen 1. Indien de Minister niet in staat is de vragen binnen drie weken te beantwoorden laat hij dit de Voorzitter onder opgave van redenen weten. 2. De Griffier is belast met de publicatie elke drie maanden van een overzicht van de vragen die langer dan zes weken op beantwoording wachten. [...] |
||
§ 12.2 Het mondelinge vragenuur |
§ 3. Het mondelinge vragenuur |
||
Artikel 12.3 Tijdstip en voorbereiding mondelinge vragenuur |
Artikel 136. Het mondelinge vragenuur 1. Het mondelinge vragenuur vindt plaats op dinsdag aan het begin van de vergadering. De ministers zijn op dit tijdstip steeds beschikbaar behoudens verplichtingen die naar het oordeel van de Voorzitter voor moeten gaan. 2. Een lid kan ten hoogste één onderwerp aanmelden waarover hij tijdens het mondelinge vragenuur vragen wil stellen. Het lid meldt het onderwerp schriftelijk bij de Voorzitter aan uiterlijk dinsdag 12.00 uur. De aanmelding kan niet eerder geschieden dan donderdag 12.00 uur in de voorgaande week dan wel, indien dit later is, direct na sluiting van de laatste vergadering in de voorgaande week. 3. De Voorzitter beslist over welke van de aangemelde onderwerpen binnen het vragenuur vragen worden gesteld. 4. De Kamer kan in een bijzonder geval voor het mondeling vragenuur ook een ander tijdstip vaststellen. De Voorzitter bepaalt dan het tijdstip waarop het onderwerp van de vragen bij hem dient te zijn aangemeld. 5. De Voorzitter nodigt de desbetreffende ministers uit voor het vragenuur, waarbij hij mededeling doet van het onderwerp van de vragen. Vervolgens maakt de Voorzitter het onderwerp van de vragen openbaar. |
||
1. Het mondelinge vragenuur vindt plaats op dinsdag aan het begin van de vergadering. De ministers worden verzocht steeds beschikbaar te zijn op dit tijdstip, tenzij zij verplichtingen hebben die naar het oordeel van de Voorzitter moeten voorgaan. 2. Ieder lid kan ten hoogste één onderwerp aanmelden waarover hij tijdens het vragenuur vragen wil stellen. Het lid kan dit onderwerp schriftelijk aanmelden bij de Voorzitter vanaf de sluiting van de laatste vergadering in de voorafgaande week tot uiterlijk 11.00 uur op de dinsdag van het vragenuur. Indien in de voorafgaande week na donderdag 12.00 uur geen vergadering plaatsvindt, kan het lid zijn onderwerp vanaf dat tijdstip aanmelden. 3. De Voorzitter beslist zo spoedig mogelijk over welke van de aangemelde onderwerpen in het vragenuur vragen worden gesteld, en maakt deze onderwerpen openbaar. 4. De Voorzitter nodigt de betrokken ministers uit voor het vragenuur, onder vermelding van de uitgekozen onderwerpen. 5. De Kamer kan in een bijzonder geval besluiten het vragenuur te laten plaatsvinden op een ander tijdstip dan dat bedoeld in het eerste lid. De Voorzitter bepaalt dan tot wanneer de leden hun onderwerpen bij hem kunnen aanmelden. |
|||
Artikel 12.4 Verloop mondelinge vragenuur 1. De Voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen tijdens het mondelinge vragenuur aan de orde worden gesteld. 2. Bij elk onderwerp wordt het lid dat het onderwerp heeft aangemeld, de vragensteller, gedurende in totaal vier minuten een of meerdere keren het woord verleend om aan de Minister vragen te stellen, en wordt aan de Minister een of meerdere keren het woord verleend om de vragen beknopt te beantwoorden. 3. Vervolgens kan de Voorzitter aan de leden het woord verlenen om aan de Minister vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. Daarbij wordt het woord voor ten hoogste een halve minuut per vraag verleend, en kunnen de leden van een fractie gezamenlijk ten hoogste twee vragen stellen, en de leden van een groep gezamenlijk ten hoogste één vraag. De Minister wordt het woord verleend om de vragen beknopt te beantwoorden. 4. Indien een onderwerp aan het einde van het vragenuur nog niet aan de orde is gekomen, kan de Voorzitter besluiten dat dit komt te vervallen. |
Artikel 138. Volgorde vragenstellers en spreektijden 1. De Voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld. 2. Bij het aan de orde komen van een onderwerp wordt het lid dat het onderwerp heeft aangemeld, de vragensteller, eerst voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om over dit onderwerp aan een Minister vragen te stellen en een toelichting te geven. De Minister wordt voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden. 3. De vragensteller krijgt na de beantwoording opnieuw het woord voor ten hoogste twee minuten om aan de Minister aanvullende vragen te stellen. De Minister wordt voor ten hoogste een minuut per vraag het woord verleend om de vragen te beantwoorden. 4. Vervolgens kan de Voorzitter aan andere leden, ieder voor ten hoogste een halve minuut per vraag, het woord verlenen om aan de Minister vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. De Minister wordt voor ten hoogste een halve minuut per vraag het woord verleend om de vragen te beantwoorden. 5. Tijdens het vragenuur zijn interrupties niet toegestaan, en kunnen de leden van een fractie gezamenlijk ten hoogste tweemaal, en de leden van een groep gezamenlijk ten hoogste eenmaal, een vraag als bedoeld in het vierde lid stellen. Artikel 139, tweede lid: 2. Onderwerpen die aan het einde van het vragenuur nog niet aan de orde zijn gekomen, komen te vervallen. |
||
Artikel 12.5 Beperkingen tijdens mondelinge vragenuur Tijdens het mondelinge vragenuur: a. zijn interrupties niet toegestaan; b. is het indienen van moties niet toegestaan; en c. zijn de artikelen 8.10, derde lid, en 8.12 niet van toepassing. |
Artikel 138, vijfde lid: 5. Tijdens het vragenuur zijn interrupties niet toegestaan, en kunnen de leden van een fractie gezamenlijk ten hoogste tweemaal, en de leden van een groep gezamenlijk ten hoogste eenmaal, een vraag als bedoeld in het vierde lid stellen. Artikel 139. Geen moties; einde vragenuur 1. Tijdens het vragenuur kan geen verlof gevraagd worden tot het houden van een interpellatie, noch kunnen moties worden ingediend. [...] |
||
§ 12.3 De interpellatie |
§ 1. De interpellatie |
||
Artikel 12.6 Interpellatie 1. Ieder lid dat inlichtingen van een Minister verlangt over een onderwerp, kan de Kamer verzoeken om hem toe te staan een interpellatie te houden. Het lid vermeldt hierbij de belangrijkste punten waarover hij bij de interpellatie vragen wil stellen. 2. Het verzoek wordt toegekend indien het wordt gesteund door ten minste dertig leden. 3. De Voorzitter bepaalt wanneer de interpellatie wordt gehouden. 4. De interpellant dient de vragen die hij zal stellen binnen een week schriftelijk in bij de Voorzitter. Deze zendt de vragen door aan de betrokken Minister. Artikel 12.1, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing. 5. In afwijking van artikel 8.12 voert tijdens de interpellatie slechts de interpellant het woord in ten hoogste twee termijnen en de andere leden het woord in ten hoogste één termijn. 6. Indien bij een interpellatie zeer veel spoed is vereist en de Minister aanwezig is, kan de Kamer besluiten dat een interpellatie meteen wordt gehouden. Het vierde lid is dan niet van toepassing, en de Minister geeft meteen de gevraagde inlichtingen. Als dit niet mogelijk is, stelt de Kamer de verdere behandeling uit tot een later tijdstip. |
Artikel 133. De interpellatie 1. Indien een lid over een onderwerp dat vreemd is aan de orde van de dag inlichtingen van een of meer ministers verlangt, kan hij, onder aanduiding van de voornaamste punten waarover hij vragen wil stellen, aan de Kamer verlof vragen tot het houden van een interpellatie. Zulk een verlof wordt mondeling gevraagd bij gelegenheid van een regeling van werkzaamheden. De Voorzitter kan ook op een ander tijdstip het aanvragen van een interpellatie toestaan. 2. De Kamer verleent het verlof indien het verzoek tot het houden van interpellatie wordt gesteund door ten minste dertig leden. 3. Wanneer de Kamer het gevraagde verlof verleent, bepaalt zij hetzij dadelijk, hetzij later, een dag, waarop de interpellatie zal worden gehouden. De daarbij betrokken Minister wordt uitgenodigd op de bepaalde dag in de vergadering tegenwoordig te zijn. Indien de zaak zeer veel spoed vereist en de Minister tegenwoordig is, kan de Kamer besluiten, dat de interpellatie dadelijk wordt gehouden. De Minister geeft dan, indien hem dit mogelijk is, dadelijk de gevraagde inlichtingen; is hem dit niet mogelijk, dan stelt de Kamer de verdere behandeling tot een later tijdstip uit. 4. De interpellant doet, tenzij de interpellatie dadelijk wordt gehouden, de Voorzitter zo spoedig mogelijk schriftelijk weten, welke vragen hij bij de interpellatie zal stellen. Deze zendt ze aan de daarbij betrokken Minister door, tenzij bij hem, wegens vorm of inhoud van de vragen, daartegen overwegend bezwaar bestaat. Doorgezonden vragen brengt de Voorzitter ter kennis van de leden, en maakt deze openbaar. 5. Bij een interpellatie voert de interpellant niet meer dan twee malen en een ander lid niet meer dan eenmaal het woord, tenzij de Kamer hiertoe verlof geeft. |
||
§ 12.4 Het dertigledendebat |
§ 2a. Het dertigledendebat |
||
Artikel 12.7 Dertigledendebat 1. Ieder lid kan verzoeken een dertigledendebat te houden, onder vermelding van het onderwerp van het debat. 2. Het verzoek wordt toegekend indien het wordt gesteund door ten minste dertig leden. 3. De Voorzitter bepaalt wanneer het debat wordt gehouden. |
Artikel 54a. Het dertigledendebat 1. Een dertigledendebat wordt gehouden indien een verzoek daartoe wordt gesteund door ten minste dertig leden. 2. Het verzoek geschiedt bij de regeling van werkzaamheden onder aanduiding van het onderwerp van het dertigledendebat. 3. De Voorzitter bepaalt de dag waarop het dertigledendebat wordt gehouden. |
||
§ 12.5 Vervallen toekenning debat |
– |
||
Artikel 12.8 Vervallen toekenning debat 1. Indien in de eerste vergadering twaalf weken na de toekenning van een interpellatiedebat, een dertigledendebat of een ander door een lid verzocht debat waartoe de Kamer heeft besloten, dit debat nog niet heeft plaatsgevonden, dan vervalt de toekenning. 2. Het lid dat om het debat heeft verzocht, of een ander lid van zijn fractie of groep, kan uiterlijk in de in het eerste lid bedoelde vergadering meedelen dat hij de termijn voor de toekenning wenst te verlengen. De verlenging geldt vanaf die mededeling tot en met de eerste vergadering twaalf weken nadien. De termijn kan op deze wijze ten hoogste twee keer worden verlengd. |
– |
||
§ 12.6 Parlementair en extern onderzoek |
HOOFDSTUK XII. PARLEMENTAIRE ENQUÊTE EN ANDER (PARLEMENTAIR) ONDERZOEK |
||
Artikel 12.9 Parlementaire enquête Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een daarvoor in te stellen enquêtecommissie. |
Artikel 141. Enquêtecommissie Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een hiervoor in te stellen commissie uit de Kamer, de enquêtecommissie. |
||
Artikel 12.10 Ander parlementair onderzoek |
Artikel 142. Tijdelijke commissie Ander parlementair onderzoek dan bedoeld in artikel 141 wordt uitgevoerd door een hiervoor in te stellen commissie uit de Kamer, de tijdelijke commissie. |
||
Ander parlementair onderzoek wordt uitgevoerd door een daarvoor in te stellen tijdelijke commissie. |
|||
Artikel 12.11 Regeling parlementair en extern onderzoek Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden nadere regels gesteld voor: a. parlementair onderzoek door een enquêtecommissie; b. parlementair onderzoek door een tijdelijke commissie; en c. extern onderzoek door derden. |
Artikel 140. Regeling parlementair en extern onderzoek Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden voorschriften gegeven over de besluitvorming betreffende de totstandkoming van en betreffende andere onderwerpen met betrekking tot: a. parlementair onderzoek middels een parlementaire enquête of door een tijdelijke commissie, en b. extern onderzoek. |
||
HOOFDSTUK 13. EUROPESE, INTERNATIONALE EN INTERPARLEMENTAIRE AANGELEGENHEDEN |
– |
||
§ 13.1 Europese aangelegenheden |
– |
||
Artikel 13.1 Lidmaatschap Europees parlement De artikelen 2.1, eerste tot en met derde lid, en 2.2 zijn van overeenkomstige toepassing op de op grond van de wet door de Kamer te nemen beslissingen over de toelating tot het lidmaatschap van in Nederland gekozen leden van het Europees parlement, en het verlies van dat lidmaatschap. |
Artikel 3, tweede lid: 2. Met betrekking tot een lid van het Europees parlement is het eerste lid van overeenkomstige toepassing. |
||
Artikel 13.2 Deelname aan beraadslaging door leden Europees parlement De Kamer kan besluiten dat in Nederland gekozen leden van het Europees parlement worden uitgenodigd om inlichtingen te verstrekken en daartoe deel te nemen aan de beraadslaging van de Kamer over een aan de orde gesteld onderwerp. |
Artikel 55a. Deelname aan de beraadslaging van in Nederland gekozen leden van het Europees parlement |
||
1. De Kamer kan besluiten dat in Nederland gekozen leden van het Europees parlement worden uitgenodigd om inlichtingen te verstrekken en daartoe deel te nemen aan de beraadslaging over een aan de orde gesteld onderwerp. [...] |
|||
Artikel 13.3 Betrokkenheid Kamer bij besluitvorming Europese Unie Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden regels gesteld over de betrokkenheid van de Kamer bij de totstandkoming van besluitvorming van de Europese Unie. |
– |
||
§ 13.2 Internationale rechtsorde |
– |
||
Artikel 13.4 Inzet of ter beschikking stellen krijgsmacht Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden regels gesteld over de procedure bij ontvangst van inlichtingen van de regering over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. |
– |
||
§ 13.3 Interparlementaire aangelegenheden |
§ 2b. Rapportage over interparlementaire vergaderingen § 3b. Interparlementair Koninkrijksoverleg |
||
Artikel 13.5 Griffie interparlementaire betrekkingen Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de beide Kamers der Staten-Generaal, wordt de instelling van een griffie voor de interparlementaire betrekkingen geregeld. |
Artikel 23. Het onderhouden van interparlementaire betrekkingen 1. Bij afzonderlijk reglement, vast te stellen door de beide Kamers der Staten-Generaal, wordt de instelling van een griffie voor de interparlementaire betrekkingen geregeld. [...] |
||
Artikel 13.6 Rapportage interparlementaire vergaderingen De voorzitters van delegaties die hebben deelgenomen aan internationale interparlementaire vergaderingen rapporteren schriftelijk aan de Kamer over hun bevindingen. |
Artikel 54b. Rapportage over interparlementaire vergaderingen De voorzitters van delegaties die hebben deelgenomen aan internationale interparlementaire vergaderingen rapporteren schriftelijk aan de Kamer over hun bevindingen. |
||
Artikel 13.7 Interparlementair Koninkrijksoverleg Indien het Interparlementair Koninkrijksoverleg van delegaties van de beide Kamers der Staten-Generaal en van de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten plaatsvindt in Den Haag onder het voorzitterschap van een lid van de Tweede Kamer of van diens plaatsvervanger, dan is dit Reglement op dat overleg van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 24a. Interparlementair Koninkrijksoverleg Indien het Interparlementair Koninkrijksoverleg plaatsvindt onder voorzitterschap van een lid van de Tweede Kamer dan wel zijn plaatsvervanger, is dit Reglement van toepassing, tenzij een van de deelnemende commissies daar tevoren bezwaar tegen heeft gemaakt. |
||
HOOFDSTUK 14. VERZOEKSCHRIFTEN EN BURGERINITIATIEVEN |
HOOFDSTUK X. VERZOEKSCHRIFTEN HOOFDSTUK XA. BURGERINITIATIEF |
||
Artikel 14.1 Verzoekschriften In de regeling, bedoeld in artikel 7.7, achtste lid, worden voorwaarden gesteld waaraan een door de Kamer ontvangen schriftelijk stuk dient te voldoen om in behandeling te kunnen worden genomen als verzoekschrift. |
– |
||
Artikel 14.2 Burgerinitiatieven 1. Een burgerinitiatief is een voorstel aan de Kamer om een onderwerp te behandelen, en dient te zijn gericht op de vervaardiging, wijziging of intrekking van een wettelijke regeling, of op het te voeren regeringsbeleid. 2. Een burgerinitiatief kan geen betrekking hebben op: a. een aangelegenheid van een decentrale overheid; b. een vraag over, klacht over, of een bezwaar tegen het regeringsbeleid; c. een onderwerp waarover korter dan twee jaar voor de indiening van het burgerinitiatief door de Kamer een besluit is genomen, tenzij er substantiële en voldoende concrete nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de Kamer bij de eerdere besluitvorming niet bekend waren; d. belastingen en begrotingen; e. zaken die in strijd zijn met de Grondwet of de goede zeden. 3. In de regeling, bedoeld in artikel 7.7, achtste lid, worden nadere voorwaarden gesteld waaraan een door de Kamer ontvangen schriftelijk stuk dient te voldoen om in behandeling te kunnen worden genomen als burgerinitiatief. 4. De initiatiefnemers van een burgerinitiatief kan worden verzocht een toelichting op hun burgerinitiatief te geven. 5. De Kamer neemt een besluit over elk burgerinitiatief dat zij in behandeling neemt. |
Artikel 132a. Burgerinitiatief 1. Het burgerinitiatief is een voorstel om een onderwerp voor behandeling door de Kamer voor te dragen en is gericht op de vervaardiging, wijziging of intrekking van een wettelijke regeling dan wel op het te voeren regeringsbeleid. 2. Het burgerinitiatief kan niet betreffen: a. een aangelegenheid van een decentrale overheid; b. een vraag over, klacht of bezwaar tegen het regeringsbeleid; c. een onderwerp waarover korter dan twee jaar voor indiening van het burgerinitiatief door de Kamer een besluit is genomen, behoudens in het geval van substantiële en voldoende concrete nieuwe feiten of omstandigheden die ten tijde van de beraadslaging over het onderwerp in de Kamer niet bekend waren; d. belastingen en begrotingen; e. zaken die in strijd zijn met de Grondwet en de goede zeden. 3. In het reglement, bedoeld in artikel 20, eerste lid, kunnen nadere voorwaarden worden gesteld. 4. De initiatiefnemer kan verzocht worden een toelichting te geven op zijn burgerinitiatief. 5. De Kamer neemt ten aanzien van elk geagendeerd burgerinitiatief een besluit. |
||
Artikel 14.3 Behandeling conclusies verzoekschriften en burgerinitiatieven 1. Bij de behandeling door de Kamer van door de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven voorgestelde conclusies, kan ieder lid wijzigingen voorstellen op deze conclusies. De artikelen over amendementen op wetsvoorstellen zijn op deze voorstellen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat ook voorstellen waarvan de strekking tegengesteld is aan die van de conclusies toelaatbaar zijn. 2. Indien de Kamer de voorgestelde conclusies verwerpt zonder daarvoor andere in de plaats te stellen, dan worden de betrokken stukken doorgeleid naar een daartoe in te stellen tijdelijke commissie, die daarover nader verslag uitbrengt aan de Kamer. 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op in het verslag van de tijdelijke commissie voorgestelde conclusies. Bij herhaalde toepassing van het tweede lid worden de betrokken stukken doorgeleid naar een nieuwe tijdelijke commissie. |
Artikel 131. Behandeling van de conclusies van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven 1. Bij de openbare behandeling van de door de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven voorgestelde conclusies kan ieder lid amendementen op deze conclusies voorstellen. Op deze voorstellen zijn de bepalingen omtrent amendementen op voorstellen van wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat ook amendementen, waarvan de strekking tegengesteld is aan die van de conclusies van de commissie, toelaatbaar zijn. 2. Verwerpt de Kamer de voorgestelde conclusies zonder daarvoor andere in de plaats te stellen, dan worden de stukken in handen van een tijdelijke commissie gesteld of, indien de conclusies reeds door een tijdelijke commissie waren voorgesteld, in handen van een nieuwe tijdelijke commissie, die daaromtrent nader aan de Kamer verslag zal moeten uitbrengen. |
||
Artikel 14.4 Brief Minister geen gevolg geven aan conclusies 1. Indien de Kamer heeft ingestemd met conclusies over een verzoekschrift of burgerinitiatief, waarbij een Minister wordt uitgenodigd iets te doen of na te laten, en de Minister bij brief te kennen geeft daaraan geen gevolg te geven, dan wordt die brief doorgeleid naar de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven. 2. De commissie kan aan de Kamer voorstellen om de brief en de bijbehorende stukken door te geleiden naar een andere commissie, die daarover nader aan de Kamer verslag uitbrengt. |
Artikel 132. Minister besluit geen gevolg te geven aan besluit; inhandenstelling Indien de Kamer zich heeft verenigd met de conclusies in een verslag van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven, waarbij een Minister wordt uitgenodigd iets te doen of na te laten en de Minister bij brief te kennen heeft gegeven daaraan geen gevolg te geven, wordt deze brief in handen gesteld van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven, die aan de Kamer kan voorstellen dit stuk met de onder haar berustende stukken te stellen in handen van een vaste of een algemene commissie, ten einde daarover dan nader aan de Kamer verslag uit te brengen. |
||
HOOFDSTUK 15. OPENBAARHEID EN VERTROUWELIJKHEID |
HOOFDSTUK XIIA. GEHEIMHOUDING BIJ VERGADERINGEN MET GESLOTEN DEUREN HOOFDSTUK XIIB. VERTROUWELIJKE STUKKEN HOOFDSTUK XIIC. REGISTERS HOOFDSTUK XIII. DE PUBLICATIE VAN STUKKEN HOOFDSTUK XIV. BEZOEKERS EN TOEHOORDERS |
||
§ 15.1 Openbaarheid vergaderingen |
– |
||
Artikel 15.1 Openbaarheid vergaderingen 1. De vergaderingen van de Kamer en de commissies zijn openbaar, met uitzondering van de in de Grondwet en artikel 7.20 bedoelde gevallen. 2. De agenda van de openbare vergaderingen wordt voorafgaand openbaar gemaakt. |
Artikel 41, tweede lid: 2. De agenda van een algemeen overleg wordt tevoren door een commissie vastgesteld en meegedeeld op het internet. |
||
§ 15.2 Toehoorders en overige aanwezigen |
HOOFDSTUK XIV. BEZOEKERS EN TOEHOORDERS |
||
Artikel 15.2 Toehoorders en overige aanwezigen |
Artikel 152. Bezoekers en toehoorders [...] 2. Alle tekenen van goed- of afkeuring zijn aan de toehoorders verboden. De Voorzitter zorgt voor de handhaving van dit verbod en voor de bewaring van behoorlijke stilte. Hij kan bij overtreding degene, die de orde stoort of gestoord heeft, doen vertrekken en desnoods alle toehoorders of allen die zich op een bepaalde tribune bevinden doen verwijderen. 3. De toehoorders zijn verplicht de aanwijzingen van het personeel van de Kamer en van het toezichthoudend personeel van de politie op te volgen. Bij overtreding hiervan heeft de Voorzitter de bevoegdheden bedoeld in het tweede lid. |
||
1. De toehoorders van een vergadering van de Kamer, en de overige aanwezigen in de gebouwen van de Kamer, mogen de orde niet verstoren. Alle aanwezigen moeten in ieder geval de aanwijzingen opvolgen van de Voorzitter, de ambtenaren van de Kamer, de politie en andere toezichthoudende functionarissen. 2. De toehoorders moeten tijdens een vergadering in ieder geval alle tekenen van goed- of afkeuring achterwege laten en een behoorlijke stilte in acht nemen. 3. De Voorzitter zorgt tijdens een vergadering voor de handhaving van het eerste en tweede lid ten aanzien van de toehoorders. Bij overtredingen kan hij de overtreders, en desnoods een deel van de overige toehoorders of alle toehoorders, doen laten vertrekken. 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op vergaderingen van commissies. |
|||
Artikel 15.3 Tijdelijke ontzegging toegang 1. Het presidium kan degene die de orde heeft verstoord tijdelijk de toegang ontzeggen tot de gebouwen van de Kamer of een deel daarvan. De toegang kan slechts worden ontzegd, indien naar het oordeel van het presidium de orde ernstig is verstoord en vrees bestaat voor een nieuwe verstoring van de orde. 2. De ontzegging kan voor de duur van ten hoogste drie maanden worden vastgesteld en telkens worden verlengd, en wordt niet langer gehandhaafd dan door het presidium noodzakelijk wordt geacht op grond van de overwegingen, bedoeld in het eerste lid. |
– |
||
Artikel 15.4 Nadere regels Het presidium kan bij afzonderlijke regeling nadere regels vaststellen over de toegang van de toehoorders van vergaderingen en van overige aanwezigen tot de gebouwen van de Kamer en tot de vergaderingen van de Kamer en de commissies. |
Artikel 152, eerste lid: 1. Het presidium kan regels stellen voor de toelating van bezoekers tot het gebouw van de Kamer en in het bijzonder van toehoorders tot de tribunes. Deze regels mogen het beginsel van de openbaarheid van de vergadering van de Kamer, met uitzondering van die welke overeenkomstig dit Reglement met gesloten deuren worden gehouden, niet aantasten. |
||
§ 15.3 Verslaglegging |
§ 6. Slotbepalingen |
||
Artikel 15.5 Woordelijk verslag 1. Er wordt een geredigeerd woordelijk verslag gemaakt van wat is gezegd tijdens: a. elke openbare vergadering van de Kamer; b. elke bijeenkomst als bedoeld in artikel 8.3, tweede lid, van de Kamer; c. elk openbaar commissiedebat, wetgevingsoverleg en notaoverleg als bedoeld in artikel 7.27. 2. De Kamer of een commissie kan besluiten dat van andere van haar vergaderingen een geredigeerd woordelijk verslag wordt gemaakt. |
Artikel 39, derde lid: 3. Van een wetgevingsoverleg wordt een stenografisch verslag gemaakt. Artikel 40, tweede lid: 2. Van een notaoverleg wordt een stenografisch verslag gemaakt. Artikel 41, derde lid: 3. Van een algemeen overleg wordt een stenografisch verslag gemaakt. Artikel 87, eerste lid: 1. De Griffier draagt zorg dat van elke vergadering en van elke bijeenkomst bedoeld in artikel 50 een stenografisch verslag (Handelingen) van de gehouden beraadslaging wordt gemaakt. Op dit verslag is het in artikel 24, eerste lid, bedoelde reglement van toepassing. |
||
Artikel 15.6 Officieel verslag 1. Er wordt tevens een officieel verslag gemaakt van de vergaderingen van de Kamer, en van bijeenkomsten als bedoeld in artikel 8.3, tweede lid. 2. Het officieel verslag van een vergadering van de Kamer bevat in ieder geval: a. de namen van de aanwezige leden; b. de uitslagen van de stemmingen en of leden zich bij een hoofdelijke stemming voor of tegen verklaarden; c. de lijst van ingekomen stukken met de mededelingen en voorstellen voor de wijze van behandeling; en d. alle door de Kamer of de Voorzitter genomen besluiten. 3. Het officieel verslag van een bijeenkomst als bedoeld in artikel 8.3, tweede lid, bevat in ieder geval: a. de namen van de aanwezige en afwezige leden; en b. de lijst van ingekomen stukken met de mededelingen en voorstellen voor de wijze van behandeling. 4. De officiële verslagen worden vastgesteld door ondertekening door de Voorzitter en de Griffier, en in het archief van de Kamer bewaard. |
Artikel 50, tweede lid: 2. De namen van zowel de aanwezige als de afwezige leden worden in het officieel verslag van de Handelingen van de Kamer opgenomen; voor wat betreft de afwezige leden onder vermelding van de opgegeven redenen van verhindering. Artikel 53, eerste lid, vierde zin: De lijst en de voorstellen worden in het officieel verslag opgenomen. Artikel 87. Officieel verslag en Handelingen [...] 2. De Griffier draagt zorg, dat van elke vergadering en van elke bijeenkomst bedoeld in artikel 50 een officieel verslag wordt gemaakt. Dit verslag behelst in elk geval de namen van de leden die tegenwoordig waren en van hen die zich bij de stemmingen voor of tegen verklaarden, een beknopte opgave van de inhoud van alle ingekomen stukken, en alle door de Kamer of door de Voorzitter genomen besluiten. Het officieel verslag wordt vastgesteld door de Voorzitter en de Griffier, ten bewijze daarvan door hen ondertekend, en in het centraal archief van de Tweede Kamer bewaard. |
||
Artikel 15.7 Verslaglegging vergadering met gesloten deuren van de Kamer 1. Indien de Kamer besluit dat van een vergadering met gesloten deuren van de Kamer een woordelijk verslag wordt gemaakt, hebben de medewerkers van de Dienst Verslag en Redactie die dit verslag maken, toegang tot de vergadering. Het woordelijk verslag wordt niet openbaar gemaakt en wordt achter slot bewaard, tenzij de Kamer hierover dadelijk of op een later tijdstip anders besluit. 2. Indien de Kamer niet besluit tot het laten maken van een woordelijk verslag van een vergadering met gesloten deuren van de Kamer, maakt de Griffier of een door hem aan te wijzen ambtenaar notulen. Deze bevatten de informatie, bedoeld in artikel 15.6, tweede lid, en een beknopt verslag van de beraadslagingen. De notulen worden meteen of in een volgende vergadering met gesloten deuren aan de goedkeuring van de Kamer onderworpen. Zij worden niet openbaar gemaakt en achter slot bewaard, tenzij de Kamer hierover dadelijk of op een later tijdstip anders besluit. |
Artikel 89. Verslag of notulen van een vergadering met gesloten deuren 1. De Kamer kan besluiten, dat in een vergadering met gesloten deuren medewerkers van de Dienst Verslag en Redactie aanwezig mogen zijn. In dat geval wordt van het verhandelde overeenkomstig de daarvoor geldende regels een stenografisch verslag gemaakt, dat echter, tenzij de Kamer dadelijk of later anders besluit, niet wordt gedrukt, doch in het centraal archief van de Tweede Kamer achter slot wordt bewaard, tenzij de Kamer anders besluit. 2. Heeft de Kamer niet besloten, dat medewerkers van de Dienst Verslag en Redactie aanwezig mogen zijn, dan maakt de Griffier notulen. Deze worden dadelijk of in een volgende vergadering met gesloten deuren gelezen en aan goedkeuring onderworpen. Behalve hetgeen in artikel 87, tweede lid, tweede volzin, is vermeld, behelzen deze notulen een beknopt verslag van de beraadslagingen. Zij worden in het centraal archief van de Tweede Kamer achter slot bewaard, tenzij de Kamer anders besluit. |
||
Artikel 15.8 Verslaglegging besloten commissievergadering 1. Artikel 15.7 is van overeenkomstige toepassing op besloten commissievergaderingen en besloten gedeelten van een commissievergadering, waarvan een commissie een woordelijk verslag of notulen wenst te maken. 2. De commissie beslist over de openbaarmaking van het woordelijk verslag of de notulen. Indien de betrokken commissie niet langer bestaat of onduidelijk is welke commissie over de openbaarmaking kan beslissen, beslist de Kamer. |
– |
||
Artikel 15.9 Openbaarmaking verslagen en Handelingen 1. De woordelijke verslagen worden in ongecorrigeerde vorm openbaar gemaakt. 2. De woordelijke verslagen, bedoeld in artikel 15.5, eerste lid, onder a en b, worden na vaststelling openbaar gemaakt als de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. 3. De woordelijke verslagen, bedoeld in artikel 15.5, eerste lid, onder c, worden na vaststelling opgenomen in het verslag van de commissie van het overleg of debat waarop zij betrekking hebben, en openbaar gemaakt. 4. Indien ministers of personen die hen in een vergadering van de Kamer bijstaan een deel van de aan hen tijdens een vergadering gestelde vragen schriftelijk beantwoorden, worden deze antwoorden opgenomen bij de Handelingen als bijvoegsel bij de vergadering waarin de overige vragen mondeling werden beantwoord. 5. De schriftelijke vragen, bedoeld in artikelen 12.1 worden met de daarop gegeven antwoorden opgenomen in het aanhangsel van de Handelingen. |
Artikel 87. Officieel verslag en Handelingen 1. De Griffier draagt zorg dat van elke vergadering en van elke bijeenkomst bedoeld in artikel 50 een stenografisch verslag (Handelingen) van de gehouden beraadslaging wordt gemaakt. Op dit verslag is het in artikel 24, eerste lid, bedoelde reglement van toepassing. [...] 3. Indien ministers of de personen die hen in de vergadering bijstaan, gedurende de openbare beraadslaging gestelde vragen voor de sluiting van de beraadslaging deels schriftelijk, deels mondeling beantwoorden, worden de schriftelijke antwoorden opgenomen in een bijlage bij het verslag van de vergadering, waarin de overige vragen mondeling werden beantwoord. Artikel 135, derde lid: 3. De vragen worden met de schriftelijke antwoorden opgenomen in het Aanhangsel van de Handelingen. |
||
Artikel 15.10 Dienst Verslag en Redactie 1. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door beide Kamers der Staten-Generaal, worden de zorg voor de dienst die is belast met de verslaglegging voor die Kamers, de Dienst Verslag en Redactie, de taakuitoefening van die dienst met betrekking tot in ieder geval de woordelijke verslagen, alsmede het openbaar maken en bewaren van de verslagen geregeld. 2. De Dienst is in ieder geval belast met het maken van de woordelijke verslagen en officiële verslagen. |
Artikel 24, eerste lid: 1. Bij afzonderlijk reglement, vast te stellen door de beide kamers der Staten-Generaal, worden de zorg voor de Dienst Verslag en Redactie, de taakuitoefening met betrekking tot stenografische en beknopte verslagen, de openbaarmaking van het verslag van het verhandelde in de vergaderingen der Staten-Generaal alsmede de bewaartermijnen geregeld. |
||
§ 15.4 Geheimhouding besloten vergaderingen |
HOOFDSTUK XIIA. GEHEIMHOUDING BIJ VERGADERINGEN MET GESLOTEN DEUREN |
||
Artikel 15.11 Geheimhouding vergadering Kamer met gesloten deuren 1. Een ieder neemt de geheimhouding in acht ten aanzien van de gedachtewisseling in een vergadering met gesloten deuren van de Kamer. 2. De plicht tot geheimhouding geldt in ieder geval voor hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen. 3. De Kamer kan de geheimhouding slechts opheffen in een vergadering met gesloten deuren. |
Artikel 144. Geheimhouding plenaire vergadering met gesloten deuren 1. Ten aanzien van de gedachtewisseling in een plenaire vergadering met gesloten deuren wordt geheimhouding in acht genomen. 2. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de Kamer haar opheft. 3. De geheimhouding kan door de Kamer, met gesloten deuren vergaderend, worden opgeheven. |
||
Artikel 15.12 Geheimhouding besloten commissievergadering 1. Een ieder neemt de geheimhouding in acht ten aanzien van de gedachtewisseling in een besloten commissievergadering of een besloten deel van een commissievergadering, met uitzondering van wat de commissie vermeldt in een verslag van de vergadering. 2. De plicht tot geheimhouding geldt in ieder geval voor hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen. 3. De commissie kan de geheimhouding slechts opheffen in een besloten commissievergadering of een besloten deel van een commissievergadering. Indien de betrokken commissie niet langer bestaat of onduidelijk is welke commissie over het opheffen van de geheimhouding kan beslissen, beslist de Kamer. |
Artikel 143. Geheimhouding besloten commissievergadering 1. Ten aanzien van de gedachtewisseling in een besloten commissievergadering wordt geheimhouding in acht genomen, met uitzondering van hetgeen de commissie in haar verslag vermeldt. 2. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft. 3. De geheimhouding kan door de commissie in een besloten commissievergadering worden opgeheven. |
||
Artikel 15.13 Schending geheimhouding 1. De Kamer kan, op voorstel van het presidium, besluiten om een lid dat de geheimhouding, bedoeld in de artikelen 15.11 en 15.12, niet in acht neemt, uit te sluiten van: a. alle vergaderingen van één of meer commissies, voor ten hoogste één maand; en b. de kennisneming van vertrouwelijke stukken, voor ten hoogste de verdere duur van de zitting. 2. Het presidium doet slechts een voorstel als bedoeld in het eerste lid, nadat het betrokken lid in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. 3. De Kamer stemt over het voorstel bij aanvang van de eerste vergadering na de dag waarop het presidium tot het doen van het voorstel heeft besloten. Er wordt niet over het voorstel beraadslaagd. 4. De Voorzitter deelt het besluit van de Kamer meteen mee aan het betrokken lid. |
Artikel 145. Schending van de geheimhouding |
||
1. Het presidium kan de Kamer voorstellen om een lid, dat de geheimhouding, bedoeld in de artikelen 143 en 144, niet in acht neemt, voor ten hoogste één maand uit te sluiten van alle vergaderingen van één of meer commissies. 2. Het presidium kan de Kamer eveneens voorstellen om een lid, als bedoeld in het eerste lid, voor ten hoogste de verdere duur van de zitting uit te sluiten van de kennisneming van vertrouwelijke stukken. 3. Een voorstel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt niet gedaan dan nadat het presidium het betrokken lid in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. 4. Een voorstel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt in stemming gebracht bij de aanvang van de eerste vergadering na de dag waarop het presidium tot het doen van het voorstel heeft besloten. Over dit voorstel wordt niet beraadslaagd. 5. Een besluit van de Kamer ingevolge dit artikel wordt door de Voorzitter onverwijld ter kennis gebracht van het betrokken lid. |
|||
§ 15.5 Openbaar maken van stukken |
HOOFDSTUK XIII. DE PUBLICATIE VAN STUKKEN |
||
Artikel 15.14 Openbaar maken van stukken 1. Alle tussen de regering en de Kamer gewisselde stukken worden meteen openbaar gemaakt, tenzij dit niet mogelijk is of een stuk vertrouwelijk is. 2. De betrokken stukken worden ook op andere wijze verspreid, zodra de Kamer dit nodig acht. |
Artikel 151. Publicatie van stukken 1. Alle tussen regering en Kamer gewisselde stukken worden voor zover mogelijk terstond digitaal gepubliceerd, tenzij een stuk als vertrouwelijk stuk wordt aangemerkt. 2. Deze stukken worden ook op andere wijze vermenigvuldigd zodra de Kamer dit nodig acht. |
||
§ 15.6 Vertrouwelijkheid stukken |
HOOFDSTUK XIIB. VERTROUWELIJKE STUKKEN |
||
Artikel 15.15 Vertrouwelijkheid stukken 1. Een ieder neemt de vertrouwelijkheid in acht ten aanzien van de inhoud van een vertrouwelijk stuk. 2. Indien een lid de vertrouwelijkheid niet in acht neemt, is artikel 15.13 van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 146. Vertrouwelijke stukken 1. De vertrouwelijkheid ten aanzien van de inhoud van een vertrouwelijk stuk wordt door een ieder in acht genomen. [...] Artikel 147. Schending van de vertrouwelijkheid ten aanzien van de inhoud van een vertrouwelijk stuk In het geval een lid de vertrouwelijkheid ten aanzien van de inhoud van een vertrouwelijk stuk niet in acht neemt, is artikel 145 van overeenkomstige toepassing. |
||
Artikel 15.16 Register vertrouwelijke stukken De griffie houdt een register bij van de door de Kamer en de commissies ontvangen vertrouwelijke stukken. |
Artikel 146, tweede lid: 2. Ter griffie wordt een register bijgehouden van bij de Kamer dan wel bij de commissies ingekomen vertrouwelijke stukken. |
||
Artikel 15.17 Regeling vertrouwelijke stukken 1. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden nadere regels gesteld over de aanwijzing, het bewaren en de behandeling van vertrouwelijke stukken. 2. De regeling bevat in ieder geval regels voor het registreren, ter inzage leggen, inzien, verspreiden en vermenigvuldigen van de vertrouwelijke stukken. |
Artikel 146, derde lid: 3. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden voorschriften gegeven omtrent de aanwijzing en de behandeling van vertrouwelijke stukken. In ieder geval worden in deze regeling voorschriften gegeven over het registreren, het ter inzage leggen, het inzien, het verspreiden en het vermenigvuldigen van vertrouwelijke stukken. |
||
§ 15.7 Openbare registers |
HOOFDSTUK XIIC. REGISTERS |
||
Artikel 15.18 Register nevenactiviteiten en belangen |
Artikel 150a. Registers 1. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun nevenactiviteiten en de (te verwachten) inkomsten uit hun nevenactiviteiten vermelden, uiterlijk één week na aanvaarding daarvan, alsmede belangen die redelijkerwijs als relevant kunnen worden beschouwd. Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31 van die wet of winst uit onderneming in de zin van afdeling 3.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Op uiterlijk 1 april na ieder kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten vermelden de leden opnieuw hun inkomsten over dat kalenderjaar. [...] |
||
1. De griffie houdt een register bij van: a. de nevenactiviteiten van de leden; b. de uit de nevenactiviteiten te verwachten of genoten inkomsten; en c. andere redelijkerwijs relevante belangen van leden. 2. De leden vermelden de in het eerste lid bedoelde informatie steeds in het register: a. binnen een week nadat ze als lid tot de Kamer zijn toegelaten; b. binnen een week na het aanvaarden van een nevenactiviteit of het ontstaan van een relevant belang; en c. opnieuw op uiterlijk 1 mei na ieder kalenderjaar, voor zover het inkomsten betreft die zijn genoten in dat kalenderjaar. 3. Onder inkomsten als bedoeld in dit artikel wordt verstaan het loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31 van die wet, en de winst uit onderneming, bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. |
|||
Artikel 15.19 Register buitenlandse reizen 1. De griffie houdt een register bij van de door leden ondernomen buitenlandse reizen waarvan de vervoerskosten en verblijfskosten geheel of gedeeltelijk worden betaald door anderen dan het lid, zijn fractie, de Kamer of een commissie van de Kamer. 2. De leden vermelden de buitenlandse reizen steeds binnen een week na terugkeer in Nederland in het register. |
Artikel 150a, tweede lid: 2. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun buitenlandse reizen waarvan vervoers- en verblijfskosten geheel of gedeeltelijk door derden worden betaald vermelden, uiterlijk één week na terugkeer in Nederland. |
||
Artikel 15.20 Register geschenken en voordelen 1. De griffie houdt een register bij van de door leden ontvangen geschenken en voordelen met een hogere waarde dan 50 euro. 2. De leden vermelden de geschenken en voordelen steeds binnen een week na ontvangst daarvan in het register. |
Artikel 150a, derde lid: 3. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden de door hen ontvangen geschenken en voordelen met een hogere waarde dan 50 euro vermelden, uiterlijk één week na ontvangst van het geschenk of het voordeel. |
||
Artikel 15.21 Openbaarheid registers 1. De registers, genoemd in deze paragraaf, liggen voor een ieder ter inzage. 2. De Griffier draagt zorg dat een actueel overzicht van de opgaven in de registers wordt openbaar gemaakt. |
Artikel 150a, vierde en vijfde lid: 4. De drie registers liggen voor een ieder ter inzage. 5. De Griffier is belast met de publicatie, twee maal per jaar, van de opgaven in het register voor de nevenfuncties en belangen. |
||
HOOFDSTUK 16. SLOTBEPALINGEN |
HOOFDSTUK XV. SLOTBEPALINGEN |
||
Artikel 16.1 Wijziging van het Reglement 1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, een voorstel tot wijziging van dit Reglement indienen. 2. Het presidium of een commissie kan ook een voorstel tot wijziging van het Reglement indienen als dit het gevoelen van een meerderheid van het aantal leden waaruit zij bestaat weergeeft. Het voorstel wordt ondertekend door de leden van het presidium of de commissie die het zullen verdedigen. 3. Op een voorstel tot wijziging zijn de voor initiatiefwetsvoorstellen geldende artikelen van overeenkomstige toepassing. 4. Het voorbereidend onderzoek van een voorstel tot wijziging wordt verricht door de commissie voor de Werkwijze, tenzij de Kamer besluit een andere commissie hiermee te belasten. Indien het voorstel is ingediend door de commissie voor de Werkwijze, wordt in ieder geval een andere commissie met het voorbereidend onderzoek belast. 5. Een door de Kamer aangenomen voorstel tot wijziging treedt onmiddellijk in werking, tenzij de Kamer anders besluit. 6. Indien een aangenomen voorstel tot wijziging in de loop van de beraadslaging of als gevolg van de stemmingen is gewijzigd, wordt de aangenomen tekst van het voorstel openbaar gemaakt. |
Artikel 153. Herziening van het Reglement |
||
1. Ieder lid kan schriftelijk voorstellen een of meer bepalingen van het Reglement te herzien. 2. Ook een commissie kan zodanig voorstel indienen, mits dit het gevoelen van de meerderheid van het aantal leden waaruit zij bestaat weergeeft. Zulk een voorstel wordt ondertekend door de leden van de commissie die zich daar vóór hebben verklaard. 3. Op de voorstellen bedoeld in het eerste en tweede lid zijn de bepalingen betreffende door leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet van toepassing. Indien ze van eenvoudige aard zijn, kan de Kamer echter bepalen, dat ze zonder vooronderzoek in openbare behandeling komen. 4. De beraadslaging over een wijzigingsvoorstel van de Commissie voor de Werkwijze, dat naar het oordeel van het presidium niet van eenvoudige aard is, wordt voorbereid door een verslag van de commissie. Dit verslag bevat alle binnen een door de Commissie voor de Werkwijze vast te stellen termijn van ten minste veertien dagen door een of meer leden aan de commissie toegezonden schriftelijke opmerkingen en vragen, alsmede de daarop door de commissie opgestelde antwoorden. 5. Neemt de Kamer een voorstel tot herziening aan, dan treedt dit onmiddellijk in werking, tenzij de Kamer anders besluit. |
|||
Artikel 16.2 Overige regelingen Artikel 16.1 is van overeenkomstige toepassing op voorstellen tot vaststelling of wijziging van de overige op grond van dit Reglement door de Kamer vast te stellen regelingen. |
– |
||
Artikel 16.3 Afwijking van het Reglement De Kamer kan besluiten van dit Reglement af te wijken, tenzij: a. een lid zich daartegen verzet; of b. de afwijking in strijd is met de wet. |
Artikel 154. Afwijking van het Reglement De Kamer kan te allen tijde besluiten van de bepalingen van dit Reglement af te wijken, indien geen der leden zich daartegen verzet en indien de afwijking niet in strijd is met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, de Grondwet of een andere wet. |
||
Artikel 16.4 Overgangsbepaling 1. Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het in artikel 16.5, eerste lid, bedoelde tijdstip, wordt ingetrokken. 2. De Regeling tijdelijke ontzegging toegang, zoals deze luidde onmiddellijk voorafgaand aan het in artikel 16.5, eerste lid, bedoelde tijdstip, wordt ingetrokken. 3. De op grond van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het in artikel 16.5, eerste lid, bedoelde tijdstip, ingestelde organen en geldende besluiten en overige regelingen, berusten met ingang van dat tijdstip op dit Reglement. |
– |
||
Artikel 16.5 Inwerkingtreding Dit Reglement treedt in werking met ingang van een door de Kamer te bepalen tijdstip. |
Artikel 155. Inwerkingtreding Dit Reglement treedt in werking met ingang van de dag waarop na de eerstvolgende verkiezingen de nieuw gekozen Kamer voor de eerste maal samenkomt. |
||
Artikelen en artikelleden die geheel vervallen: Artikel 15, eerste lid: 1. De Kamer stelt de commissies in die door de bepalingen van dit Reglement worden voorgeschreven. Artikel 17. Algemene commissies 1. De Kamer kan algemene commissies instellen voor onderwerpen die van bijzonder belang zijn voor de uitoefening van haar taken dan wel vrijwel alle ministeries aangaan. 2. Een algemene commissie wordt ingesteld voor de duur van een zitting. 3. De Kamer kan ook andere commissies belasten met de behandeling van dergelijke onderwerpen. Artikel 17a. Themacommissies 1. De Kamer kan themacommissies instellen voor onderwerpen van groot maatschappelijk belang die niet specifiek één ministerie aangaan. 2. Een themacommissie wordt ingesteld maximaal voor de duur van een zitting. Artikel 35, tweede lid: 2. Een gezamenlijke vergadering van twee of meer commissies wordt voorgezeten door de commissievoorzitter, die het langst in de Kamer zitting heeft. Bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in leeftijd voor. Artikel 36, tweede lid: 2. Besluiten in een gezamenlijke vergadering van twee of meer commissies worden door elk van de commissies afzonderlijk genomen. Indien de besluiten niet gelijkluidend zijn beslist zo nodig de Kamer. Artikel 39a. Begrotingsoverleg 1. Elke commissie kan over de in haar handen gestelde begroting(en) een begrotingsoverleg houden. 2. Van het begrotingsoverleg wordt een stenografisch verslag gemaakt. 3. Tijdens een begrotingsoverleg kunnen moties worden ingediend. Artikel 66 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 43, eerste lid: 1. Voor de plenaire afronding van het begrotingsoverleg stelt de Kamer een maximumspreektijd per fractie en groep vast. Artikel 47, tweede lid: 2. Tot het voortzetten van de vergadering na 23.00 uur wordt een besluit van de Kamer vereist. |
|||
Artikel 53, tweede lid: 2. De Voorzitter blijft bevoegd van die stukken welke hij daartoe belangrijk genoeg acht, in de vergadering mededeling te doen. Artikel 63, tweede lid: 2. Bij de bepaling, hoeveel maal een lid over hetzelfde onderwerp heeft gesproken, wordt niet meegerekend het spreken over een persoonlijk feit of over een voorstel van orde. Artikel 66, zevende lid: 7. Tijdens een notaoverleg of een wetgevingsoverleg kan een motie niet worden overgenomen. Artikel 91. Debat op hoofdlijnen De Kamer kan op voorstel van de commissie besluiten dat de beraadslaging in het algemeen over een voorstel van wet zal geschieden voordat met het onderzoek door de commissie een aanvang wordt gemaakt. Artikel 92. Wetgevingsrapport 1. Voordat met het onderzoek door de commissie een aanvang is gemaakt, adviseert de griffier van de commissie over de vraag of het wenselijk is dat over dat voorstel een wetgevingsrapport wordt uitgebracht. 2. Een wetgevingsrapport wordt opgesteld door de griffier van de commissie. Artikel 93, derde lid: 3. De commissie kan besluiten dat de opmerkingen van de leden van de Kamer, behalve langs de in het eerste lid voorziene schriftelijke weg, zullen worden ingebracht in een voor alle leden van de Kamer toegankelijke vergadering. In een in de eerste volzin bedoelde vergadering is elk lid van de Kamer bevoegd aan de beraadslaging deel te nemen. Artikel 100, derde lid: 3. Tijdens een wetgevingsoverleg kan een amendement niet worden overgenomen. Artikel 101, tweede lid: 2. De Kamer kan besluiten na de algemene beraadslaging een voor een in hun volgorde de afzonderlijke artikelen en de daarop voorgestelde amendementen en tenslotte de beweegreden van het voorstel in behandeling te nemen. |
|||
Artikel 102. Behandeling voorstel van wet en artikelsgewijze behandeling in wetgevingsoverleg 1. De Kamer kan op voorstel van de Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter, de commissie gehoord, besluiten: a. dat, onverminderd het bepaalde in artikel 91, over een voorstel van wet een wetgevingsoverleg wordt gehouden voordat het in een vergadering van de Kamer aan de orde komt; b. dat, na de algemene beraadslaging over een voorstel van wet, de beraadslaging over de afzonderlijke artikelen en de beweegreden van dat voorstel in een wetgevingsoverleg plaatsvindt. 2. In een wetgevingsoverleg als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden de artikelen van een voorstel van wet en de daarop ingediende amendementen op dezelfde wijze behandeld als voor de behandeling van artikelen en amendementen in de vergadering van de Kamer is voorgeschreven. Artikel 120. Debat op hoofdlijnen over in handen gestelde stukken De Kamer kan op voorstel van de commissie besluiten dat de beraadslaging in het algemeen over een in handen van een commissie gesteld stuk zal geschieden voordat met het onderzoek door de commissie een aanvang is gemaakt. Artikel 121, derde lid: 3. De commissie kan besluiten dat de opmerkingen van de leden van de Kamer, behalve langs de in het eerste lid voorziene schriftelijke weg, zullen worden ingebracht in een voor alle leden van de Kamer toegankelijke vergadering. In een in de eerste volzin bedoelde vergadering is elk lid van de Kamer bevoegd aan de beraadslaging deel te nemen. Artikel 124, tweede lid: 2. De wens kan te kennen worden gegeven door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden. Betreft het een verdrag, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, dan kan de wens ook door de desbetreffende Gevolmachtigde Ministers te kennen worden gegeven. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35322-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.