Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor
Infrastructuur en Waterstaat met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel (Kamerstukken
2019–2020 II, nr. 5, 35 319). Ik dank de leden van de PVV-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie en de SP-fractie
voor het kennis nemen van het wetsvoorstel, en de Groenlinks-fractie voor hun bijdrage.
In het navolgende ga ik in op de vraag uit het verslag.
Artikelsgewijs
Artikel IX onderdeel D: de milieueffectrapportage
De leden van de fractie van GroenLinks hebben vragen over de milieueffectrapportage (mer). Ik ben het geheel eens met de leden van de GroenLinks-fractie
dat mer een belangrijk middel is om tot keuzes te komen en niet een bureaucratisch
vinkje op een vergunning. Bij de voorliggende wetswijziging wordt enkel een verandering
in de procedure aangebracht. Er vindt geen verandering plaats in de verplichting om
een mer-beoordeling, en zo nodig een milieueffectrapport (MER), te maken.
De verandering in de procedure betreft het moment waarop de initiatiefnemer de informatie
ten behoeve van de mer-beoordeling moet aanleveren. Dat moet uiterlijk op het moment
dat de aanvraag van een vergunning wordt ingediend. De mer-beoordeling hoeft dus niet
geheel voorafgaand aan de aanvraag van de vergunning gereed te zijn. De mer-beoordeling
kan tegelijkertijd met de behandeling van de aanvraag worden uitgevoerd. Dit leidt
tot tijdwinst voor de initiatiefnemer. Deze manier van werken heeft van april 2011
tot mei 2017 goed gefunctioneerd. Er is geen reden om aan te nemen dat het bevoegd
gezag de mer-beoordeling straks niet of minder serieus oppakt wanneer dit gelijktijdig aan de aanvraag
plaatsvindt. Door een omissie is die werkwijze bij de laatste wijziging van de Wet
milieubeheer veranderd. Met de voorgestelde wijziging wordt die werkwijze weer terug
ingevoerd. De wijziging geldt overigens alleen voor gevallen beneden de eventuele
drempels van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit
mer).
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af of het niet tot veel extra vertraging
leidt als na indiening van de vergunningaanvraag alsnog een MER moet worden gemaakt
en dat dit niet een drempel opwerpt voor het bevoegd gezag om tot die conclusie te
komen.
Het wetsvoorstel verandert niets aan de wijze waarop een mer-beoordeling moet worden verricht of wanneer een MER moet worden gemaakt. Voor een initiatiefnemer
brengt deze verandering in procedure alleen een versnelling en geen vertraging. Als
een MER moet worden gemaakt is dat nu zo en blijft dat ook met deze wijziging zo.
Juist de huidige procedure leidt soms tot vertraging voor een initiatiefnemer, omdat
op dit moment, voordat de vergunningaanvraag kan worden gedaan, eerst een afzonderlijke
mer-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen met een apart (mer-beoordelings)besluit
van het bevoegd gezag. Met deze wijziging kunnen de mer-beoordelingsprocedure en de
vergunningprocedure tegelijkertijd worden doorlopen. Dat leidt tot versnelling, maar
verandert niets aan de uitkomst van die procedures.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan garanderen dat nu niet
heel veel projecten alsnog onterecht ongetoetst worden vergund. Zoals ik hiervoor
al heb aangegeven, blijft de verplichting om voor bepaalde activiteiten (genoemd in
onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer) een mer-beoordeling te verrichten,
ongewijzigd. Dat houdt in dat projecten niet onterecht ongetoetst worden vergund.
Op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie in hoeverre de Nederlandse mer-wetgeving
na deze wijziging voldoet aan de Europese eisen kan ik antwoorden dat daar geheel
aan wordt voldaan. De mer-richtlijn schrijft niet voor op welk moment precies een
mer-beoordeling moet worden verricht, anders dan dat deze moet zijn verricht voordat de vergunning
wordt verleend. Met dit wetsvoorstel wordt zeker geen nieuwe variant op de vormvrije
beoordeling geïntroduceerd. De procedurele eisen die nu in de Wet milieubeheer en
het Besluit mer worden gesteld aan de mer-beoordeling van activiteiten onder de drempel
van kolom 2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer (voorheen ook wel de
«vormvrije» mer-beoordeling genoemd) blijven ongewijzigd.
Het instrument mer wordt met deze wijziging dus niet minder belangrijk. De mer-plicht
in de huidige wetgeving volgt de mer-richtlijn. Daar kunnen geen uitzonderingen op
worden gemaakt.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga