35 309 Initiatiefnota van de leden Bromet en Futselaar over Nationaal Bomenplan

Nr. 3 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 mei 2020

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de initiatiefnemers over de Initiatiefnota van de leden Bromet en Futselaar over een Nationaal Bomenplan (Kamerstuk 35 309, nr. 2).

De vragen en opmerkingen zijn op 18 februari 2020 aan de initiatiefnemers voorgelegd. Bij brief van 27 mei 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Goorden

VRAGEN EN ANTWOORDEN

De initiatiefnemers danken de verschillende fracties voor hun interesse in, en vragen en opmerkingen over de initiatiefnota over het Nationaal Bomenplan

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota over een Nationaal Bomenplan van de leden Bromet en Futselaar. Graag willen deze leden de initiatiefnemers enkele vragen stellen. Allereerst hechten zij er waarde aan de stelling te onderstrepen dat bomen, bos en groenvoorziening een belangrijk publiek belang dienen. Een initiatief dat tot doel stelt om meer bomen in Nederland te planten is dan ook in principe prijzenswaardig.

Wel hebben de leden van de VVD-fractie enkele kritische vragen. Allereerst ten aanzien van de financiering. De initiatiefnota stelt een bijzonder ambitieus doel, maar in de financiële paragraaf wordt maar summier ingegaan op de geschatte kosten van een dergelijk voorstel en de wijze van financiering. Deze leden vragen de initiatiefnemers dan ook of zij hier een uitgebreidere toelichting op kunnen geven.

De initiatiefnemers zijn verheugd om te lezen dat de leden van de VVD-fractie onderschrijven dat bos- en groenvoorzieningen een belangrijk publiek belang dienen. Voor wat betreft de geschatte kosten van de aanleg van 100.000 hectare extra bos en bijkomend 20.000 hectare aan landschapselementen hanteren de initiatiefnemers de doorberekening van het Actieplan Bos en Hout als voorlopig richtsnoer.

Adviesbureau CE Delft stelde in haar MKBA dat de investeringskosten voor de aanleg van 100.000 hectare bos ruim drie miljard euro vergen. Daarbij zijn de kosten voor afwaardering van grond en de aanleg- en onderhoudskosten meegenomen. Uitgaande van een looptijd van dertig jaar kwam dit in het Actieplan Bos en Hout neer op een jaarlijkse investering van 101 miljoen euro, waarvan 61 miljoen euro vanuit de rijksoverheid. Investeringen van private en publieke partijen werden voorzien voor de overige 40 miljoen.

Zoals in de nota gemeld willen de initiatiefnemers voor de bekostiging een combinatie gebruiken van provinciale SNL-fondsen, de SDE++-regeling, natuurgelden van het Rijk en Europese GLB-middelen, rekening houdend met de herziening van dit stelsel. Hierbij kunnen ook de nieuw gereserveerde bedragen voor natuur binnen de stikstofmaatregelen gebruikt worden.

Daarnaast veronderstellen deze leden dat provincies en gemeenten hiervoor tevens middelen reserveren, te meer daar zij de natuurdoelen uit het klimaatakkoord hebben omarmd.

De initiatiefnemers realiseren zich dat decentrale overheden hierin autonoom zijn en dat er geen sprake mag zijn van het over de schutting gooien van taken zonder (co)financiële verantwoordelijkheid vanuit de rijksoverheid.

De aanleg van de 100.000 hectare extra natuur heeft als positief neveneffect dat de extra CO2 vastlegging oploopt van 0,5 Mton per jaar in 2030 tot 1,2 Mton per jaar in 2050. Afgezet tegenover de investeringen die dit vergt komt dit neer op respectievelijk 4.000 euro per ton in 2030 en 170 euro per ton in 2050. CE Delft stelt dat deze investeringen op lange termijn kostenefficiënter zijn dan andere klimaatmaatregelen. Met andere woorden: per ton vermeden CO2 zijn de kosten lager dan bij alternatieve maatregelen die genomen zouden moeten worden.1

Vervolgonderzoek naar onder meer de kosten van 20.000 hectare aan landschapselementen is wenselijk zo menen de initiatiefnemers. Hiermee kan dan ook een schatting gemaakt worden in hoeverre er geschoven moet worden in de GLB-gelden.

De leden van de VVD-fractie merken daarnaast op dat bij het maken van de afweging of bomenplant op een locatie langs een weg haalbaar is, de verkeersveiligheid te allen tijde voorop zou moeten staan. Concessies aan verkeersveiligheid ten behoeve van het planten van bomen zouden wat deze leden betreft uitgesloten moeten blijven. Zijn de initiatiefnemers dit met hen eens?

De initiatiefnemers delen de visie van de leden van de VVD-fractie dat de verkeersveiligheid voorop dient te staan. Wel zijn de initiatiefnemers van mening dat er bij de aanleg van infrastructuur meer rekening gehouden kan worden met een groene invulling van de publieke ruimte. Daarnaast pleiten deze leden voor het zoeken naar creatieve oplossingen om de verkeersveiligheid te vergroten alvorens over te gaan tot kap van volwassen bomenrijen. De Brabantse Milieu Federatie heeft recent bijvoorbeeld gepleit voor maatregelen als geleiderails, stoplichten en verlagen van maximumsnelheden om de kap van bomenrijen langs Brabantse N-wegen in het kader van de veiligheid overbodig te maken.2

Voorts vernemen de leden van de VVD-fractie graag van de initiatiefnemers welke impact het voorstel om bij het onderhoud of aanleg van nieuwe wegen, dijken of spoorlijnen eerst te kijken waar dit mogelijk is zonder de kap van bomen, zou kunnen hebben op de tijd die noodzakelijk is om dergelijke projecten af te ronden. Kunnen de initiatiefnemers dit toelichten? In dit verband wijzen de initiatiefnemers op de mogelijkheid tot «het gebruik van nieuwe soorten asfalt». Deze verwijzing behoeft een toelichting. Kunnen de initiatiefnemers deze mogelijkheid verder toelichten? Welke «nieuwe soorten asfalt» worden hier bedoeld en wat zijn hiervan de gevolgen voor kosten, onderhoud en verkeersveiligheid?

De initiatiefnemers kunnen nog niet veel zeggen over de impact van het meenemen van innovatieve oplossingen bij de aanleg van nieuwe wegen, dijken of spoorlijnen om bomenkap te voorkomen omdat dit nog niet uitgevoerd wordt. Zoals in het Nationaal Bomenplan benoemd staat willen de initiatiefnemers dat het CROW (kennisplatform voor infrastructuur, de openbare ruimte en het verkeer) helpt bij het opstellen van een afwegingskader van bomenkap en verkeersveiligheid. Wat betreft de vraag over nieuwe soorten asfalt, hierbij kan gedacht worden aan zeer open asfaltbeton (ZOAB). Dit zorgt er voor dat er meer water doorgelaten wordt wat de bomen langs de weg minder gevoelig maakt voor droogte en de verkeersveiligheid ten goede komt doordat de weg sneller droog is.

De leden van de VVD-fractie prijzen de intentie van de initiatiefnemers om de Nationale Boomfeestdag te stimuleren. De initiatiefnemers wijzen op het feit dat 25% van de gemeenten in Nederland nu nog niet meedoet aan de Boomfeestdag. Hebben de initiatiefnemers verkend welke oorzaken hieraan ten grondslag liggen?

Ja, dit hebben de initiatiefnemers verkend. Navraag bij de organisatie van de Nationale Boomfeestdag leert dat deze stichting zich zeer inspant om alle gemeenten in Nederland te betrekken bij het initiatief. Iedere gemeente is/wordt actief benaderd en de stichting onderhoudt ook contact met het Ministerie van LNV en de VNG om de respons zo groot mogelijk te maken.

Desondanks wordt er bij een aantal gemeenten kennelijk onvoldoende urgentie gevoeld. Redenen die door gemeenten bij de organisatie worden genoemd zijn bijvoorbeeld ambtelijk capaciteitsgebrek of andere financiële prioriteiten. De organisatoren van de Nationale Boomfeestdag hopen dat de vrijwel unaniem onderschreven natuurdoelen uit het Klimaatakkoord bijdragen aan het vergroten van de animo onder de leden van de VNG.

De initiatiefnemers hopen tevens dat alle collega-leden bereid zijn om de Nationale Boomfeestdag actief onder de aandacht te brengen binnen hun eigen partijpolitieke netwerken met als doel om ook de laatste gemeenten over de streep te trekken.

Verder stellen de initiatiefnemers voor om «financiering beschikbaar te stellen om mensen op te leiden om hun tuin in te richten als een inheems bos». Dit voorstel wordt weliswaar gedaan in het kader van de voorstellen voor het bevorderen van zogeheten «tiny forests», maar roept desondanks vragen op over de mate waarin het inrichten van een gemiddelde tuin als een «inheems bos» een bijdrage kan leveren aan de doelstellingen die de initiatiefnemers zich stellen met dit voorstel. Kunnen zij dit toelichten? Hoe ziet deze financiering voor particulieren er uit? Welke entiteit zal deze cursussen gaan verzorgen in het voorstel van de initiatiefnemers?

Het IVN heeft reeds als doelstelling om 150 extra minibossen aan te leggen en is bij de initiatiefnemers in beeld als beoogde partij om cursussen te verzorgen. Daarvoor wordt de samenwerking gezocht met gemeenten en provincies. De initiatiefnemers zijn van mening dat VNG en IPO hieraan bij kunnen dragen door het succes van de reeds aangelegde Tiny Forests onder de aandacht te brengen bij hun leden.

Uit onderzoek van de universiteit van Wageningen blijkt dat de projecten Grouwse Bos en het Groene Woud in de gemeente Zaanstad beiden bijdragen aan het verhogen van de biodiversiteit. Deze bossen zijn de eerste Tiny Forests die jaarrond zijn gemonitord op het voorkomen van biodiversiteit.

In deze onderzochte Tiny Forests bleek zowel het aantal soortgroepen als het aantal individuen hoger te liggen dan in de onderzochte referentiebossen. Het concept van Tiny Forests gaat uit van percelen ter grootte van een tennisbaan. In de bestudeerde projecten in Zaanstad ging het om percelen van 250 vierkante meter.3

Initiatiefnemers zijn zich er van bewust dat gemiddelde tuinen van particulieren niet aan deze oppervlaktemaat voldoen. Desondanks zijn deze leden van mening dat het concept van en de opgedane kennis met betrekking tot Tiny Forests kunnen worden toegepast op particuliere terreinen. De Nationale Postcode Loterij heeft IVN in 2018 een prijs toegekend van 1,85 miljoen euro waarmee honderd Tiny Forestbossen kunnen worden gerealiseerd.

Steeds meer gemeenten nemen deel aan de campagne Operatie Steenbreek waarbij in samenwerking met bedrijven en inwoners wordt gewerkt aan het vergroenen van particuliere ruimte. In dit kader worden door vrijwilligers van IVN en KNNV reeds workshops verzorgd over onder meer het natuurlijker en diervriendelijker inrichten van tuinen.4

Tot slot vernemen de leden van de VVD-fractie graag welke rol de initiatiefnemers weggelegd zien voor de Nederlandse boeren, tuinders en bosbouwers in hun voorstel. Hoe kunnen zij volgens de initiatiefnemers profiteren van een versterkte inzet op het planten van bomen?

Zoals aangegeven in de initiatiefnota hebben boerenorganisaties gepleit voor het opnemen van landschapselementen in de subsidieregeling van het GLB. In 2018 heeft een brede coalitie van onder meer LTO, LandschappenNL, BoerenNatuur en VNC hierover een brief gestuurd aan de Minister van LNV. Deze initiatiefnemers zijn van mening dat boeren betaald dienen te worden voor inspanningen die het landschap vergroenen. Vandaar ook dat zij pleiten voor vernieuwing dan wel verruiming van Bosregelingen. Veel boeren hechten waarde aan het behoud van cultuurlandschap en biodiversiteit en de initiatiefnemers vinden het van belang dat hun inspanningen daartoe worden beloond.

Voor tuinders en bosbouwers zullen de doelen van het Nationaal Bomenplan zorgen voor een hogere vraag naar hun producten en diensten, zo verwachten de initiatiefnemers. Vergroening van het landschap kan daarnaast positief uitpakken voor (agrarische) partijen die inkomsten vergaren uit toerisme en vrijetijdsbeding. Initiatiefnemers menen dat het aanbrengen van extra groen bovendien functioneel kan zijn voor boeren als het gaat om het vergroten van bodemkwaliteit en biodiversiteit. Ook kunnen hiermee extra schaduw- en schuilplaatsen voor (landbouw)dieren worden gecreëerd. Het hernieuwen van de oude bosregeling voor agrariërs die er tot 2013 was kan hier een rol in spelen om bosaanplant en andere landschapselementen aantrekkelijk te maken voor de boer.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden Bromet en Futselaar over een Nationaal Bomenplan en willen de initiatiefnemers enkele vragen voorleggen.

Druk op landbouwgrond

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat moet worden voorkomen dat er als gevolg van een Nationaal Bomenplan weer onnodig druk komt te staan op landbouwgrond. Tussen 1950 en 2016 is immers al zo’n 550.000 hectare grond aan de landbouw onttrokken. Deze leden zijn daarom van mening dat zowel bij de Bossenstrategie als het Nationaal Bomenplan in eerste instantie moet worden gekeken naar grond die in eigendom van overheden is, met name in het stedelijk gebied. Deze leden vragen de initiatiefnemers of zij deze mening delen en hoe zij hieraan invulling geven in hun plannen.

De initiatiefnemers pleiten er voor om naar verschillende gronden te kijken waar bos aangeplant kan worden. De initiatiefnemers zijn het met de leden van de CDA-fractie eens dat er ook gekeken moet worden naar grond in eigendom van overheden. Zeker ook in stedelijk gebied, zoals ook benoemd in het Nationaal Bomenplan. Deze grond is echter beperkt. De initiatiefnemers zien daarom ook veel kansen om landbouwgrond te vergroenen door middel van het neerzetten van bomen en andere landschapselementen. Bosaanplant kan in veel gevallen ook goed samen gaan met landbouw, bijvoorbeeld door het bieden van schaduw en schuilplaatsen voor vee in de wei. Het hernieuwen van de oude bosregeling voor agrariërs die er tot 2013 was kan hier een rol in spelen om bosaanplant en andere landschapselementen aantrekkelijk te maken voor de boer.

De leden van de CDA-fractie merken daarnaast op dat met name weidevogels gebaat zijn bij een open landschap. Deze leden vragen de initiatiefnemers wat meer bomen planten uiteindelijk zal betekenen voor de weidevogelstand.

Het doet de initiatiefnemers deugd dat de leden van de CDA-fractie zich het lot van de weidevogels aantrekken. De relatie tussen nieuw te planten bomen en de weidevogelstand hangt in grote mate af van de locatie waarop nieuwe aanplant wordt gerealiseerd, zo verwachten de initiatiefnemers. Akker- en weidevogels zijn inderdaad gebaat bij een open landschap en de initiatiefnemers zijn dan ook van mening dat reeds aangewezen weidevogelgebieden een open karakter moeten blijven behouden. Voorname oorzaken van de slechte weidevogelstand zijn te vinden in intensief agrarisch landgebruik, schaalvergroting, specialisatie en toenemende monocultuur, waardoor de bodemkwaliteit en de biodiversiteit en daarmee tevens de vogelstand onder druk zijn komen te staan. Deze initiatiefnota is niet primair gericht op het verbeteren van de weidevogelstand, maar zal wel aanzienlijk bijdragen aan de algehele vogel- en dierenstand en natuurwaarde in Nederland. Daarnaast is een nadrukkelijk doel van het plan om ook het streekeigen karakter van landschap en natuur te bevorderen.

Rol landbouw

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat boeren en tuinders een belangrijke rol spelen op het gebied van landschaps- en natuurbeheer en dat deze bijdrage gepaard dient te gaan met een verdienmodel. Deze leden vragen de initiatiefnemers hoe zij de rol van boeren en tuinders als beheerders van het landelijke gebied zien en hoe deze onderdeel uitmaakt van hun plan. Tevens vragen zij hoe er middels dit plan invulling kan worden gegeven aan een verdienmodel voor boeren op het gebied van landschaps- en natuurbeheer en aan de daarvoor benodigde meetbaarheid van resultaten, bijvoorbeeld als het gaat om een meet- en monitoringssysteem met betrekking tot CO2-vastlegging.

Zoals aangegeven in de initiatiefnota hebben boerenorganisaties gepleit voor het opnemen van landschapselementen in de subsidieregeling van het GLB. In 2018 heeft een brede coalitie van onder meer LTO, LandschappenNL, BoerenNatuur en VNC hierover een brief gestuurd aan de Minister van LNV. Deze initiatiefnemers zijn van mening dat boeren betaald dienen te worden voor inspanningen die het landschap vergroenen. Vandaar ook dat zij pleiten voor vernieuwing dan wel verruiming van Bosregelingen. Veel boeren hechten waarde aan het behoud van cultuurlandschap en biodiversiteit en de initiatiefnemers vinden het van belang dat hun inspanningen daartoe worden beloond.

Volgens de initiatiefnemers komen de doelen van het Nationaal Bomenplan dan ook tegemoet aan de vraag om meer natuurinclusieve landbouw. Voor tuinders en bosbouwers zullen de doelen van het Nationaal Bomenplan mogelijk zorgen voor een hogere vraag naar hun producten en diensten, zo verwachten de initiatiefnemers. Vergroening van het landschap kan waarschijnlijk positief uitpakken voor (agrarische) partijen die inkomsten vergaren uit toerisme en vrijetijdsbeding. Ook kunnen hiermee extra schaduw- en schuilplaatsen voor (landbouw)dieren worden gecreëerd.

Voor wat betreft de monitoring van resultaten zien initiatiefnemers geen reden om af te wijken van het stellen van beheereisen zoals die bij de huidige SNL-subsidies op landschapsbeheer worden geformuleerd voor natuurbeheerders en agrarische collectieven. Steekproefsgewijze controles worden uitgevoerd om na te gaan of aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan en deze monitoring moet blijven plaatsvinden om uitgave van gemeenschapsgeld te verantwoorden. Wel zijn de initiatiefnemers van mening dat het makkelijker moet worden voor agrariërs om aanspraak te maken op gemeenschapsgeld wanneer zij landschappen op zodanige manier beheren dat de biodiversiteit erop vooruit gaat. Het Deltaplan biodiversiteitsherstel geeft handvaten om dit meetbaar te maken.

Bomen in steden en dorpen

De leden van de CDA-fractie delen de mening van de initiatiefnemers dat het van groot belang is dat er ook in de stad meer groen komt. In zowel de Bossenstrategie als het Nationaal Bomenplan is een extra stimulans voor meer bomen in steden en dorpen volgens deze leden daarom wenselijk.

De leden van de CDA-fractie merken op dat het CDA in dit kader eerder een programma voor natuurinclusieve steden heeft voorgesteld, waarin natuurvrijwilligers, het Ministerie van Binnenlandse Zaken, provincies en gemeenten samen werken aan meer groen in de stad (motie van het lid Geurts, Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 32). Ook wijzen deze leden erop dat de regering in reactie op de Europese Green Deal tevens heeft aangegeven graag meer nadruk te zien op natuurinclusiviteit bij duurzame stedelijke ontwikkeling. Zij trekken hieruit de conclusie dat zowel de initiatiefnemers als de Minister het belang van natuurinclusieve steden en meer bomen in steden en dorpen onderkennen. Zij vragen daarom de initiatiefnemers te omschrijven hoe zij met hun Nationaal Bomenplan concreet een extra stimulans zullen geven aan natuurinclusieve steden en op welke wijze zij daarmee zullen zorgen voor meer bomen in steden en dorpen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de ambitie voor meer bomen in steden en dorpen al geruime tijd wordt uitgedragen door onder andere Stichting De Groene Stad. Zij vragen de initiatiefnemers welke rol zij zien voor deze stichting en andere vergelijkbare organisaties in het verwezenlijken van de doelen uit het Nationaal Bomenplan.

Met name in steden hebben bomen het moeilijk door het intensieve gebruik van de ruimte. Door monumentale bomen, vaak binnen steden, een juridische status te geven door hen toe te voegen aan het Landelijk Register van Monumentale Bomen kunnen deze bomen beter beschermd worden. Daarnaast is er in het Nationaal Bomenplan sprake van het extra aanplanten van (inheemse) bomen en tiny forests in gemeenten in overleg met VNG. Ook wordt er in het Nationaal Bomenplan beschreven hoe gemeenten aan te sporen om tuinen te onttegelen en inheemse gewassen te planten. Het Nationaal Bomenplan focust voornamelijk op bomen waar de motie van het lid Geurts (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 32) een stuk verder gaat en ook spreekt over de wijze van bouwen. Desalniettemin onderschrijven de initiatiefnemers het streven om te werken richting natuurinclusieve steden ten behoeven van biodiversiteit. Zij wijzen er ook op dat er door de bezuinigingen van het programma Recreatie om de Stad (RodS) veel geplande natuur rondom de stad niet is verwezenlijkt.

Over de rol van de stichting De Groene Stad kunnen de initiatiefnemers kort zijn. Deze stichting doet goed werk als onderdeel van het Europese programma «Green Cities for a sustainable Europe» en kan daarmee helpen bij de uitvoering van de doelen van het Nationaal Bomenplan. De initiatiefnemers denken dat Stichting De Groene Stad kan helpen bij de juiste besteding van geld en daarnaast van nut kan zijn vanwege haar ervaring in het spelen van een verbindende rol op de kennisuitwisseling tussen verschillende partijen. Organisaties zoals Bomenstichting en Stichting Nationale Boomfeestdag kunnen ook helpen bij het verwezenlijken van deze doelen in het stedelijk gebied.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige initiatiefnota van de leden Bromet en Futselaar over een Nationaal Bomenplan. Deze leden juichen het toe dat leden gebruikmaken van het recht op initiatief. De leden zijn het eens met de initiatiefnemers dat bos en bomen een belangrijk onderdeel kunnen vormen van de aanpak van klimaatverandering, belangrijk voor biodiversiteit en ecosystemen, naast dat hout een duurzame en circulaire grondstof is. Ook zijn zij het ermee eens dat de bescherming van bos en van oude monumentale bomen meer aandacht verdient. Zij willen hier ook bij benoemen dat dit voor iedere soort natuur geldt in Nederland, Europa en de wereld. Zij hebben nog enkele vragen.

Bescherming en beheer van bossen vanuit het Rijk

De leden van de D66-fractie lezen in de initiatiefnota dat het belang van uitbreiding van bos duidelijk naar voren komt. Een uitbreiding van het bosareaal zien ook deze leden als belangrijk, maar tegelijkertijd zien zij ook dat andere natuur, zoals open landschappen (moeras, duinen, heide en graslanden) in Nederland onder druk staan. Zijn de initiatiefnemers het eens met de leden dat nieuw bos niet ten koste mag gaan van waardevolle open landschappen? Voor Rode Lijstsoorten als de tapuit zijn open landschappen cruciaal. Op welke manier houden de initiatiefnemers rekening met de deze diersoorten? Zijn er daarnaast al specifieke locaties in gedachten voor de bosaanplant?

De relatie tussen nieuw te planten bomen en de weidevogelstand hangt in grote mate af van de locatie waarop nieuwe aanplant wordt gerealiseerd, zo verwachten de initiatiefnemers. Akker- en weidevogels zijn inderdaad gebaat bij een open landschap en de initiatiefnemers zijn dan ook van mening dat reeds aangewezen weidevogelgebieden een open karakter moeten blijven behouden. Specifieke locaties zijn niet in gedachten voor de nieuwe aanplant. In het Actieplan Bos en Hout is studie verricht naar mogelijke locaties waar de aanplant plaats zou kunnen vinden. Dit kader kan worden gebruikt bij de zoektocht naar vergroeningslocaties, maar de initiatiefnemers staan vanzelfsprekend ook open voor andere locatiesuggesties. Voltooiing van voormalige EHS-projecten die zijn geschrapt zou wat betreft de initiatiefnemers een goede optie kunnen zijn omdat hier al veel voorwerk voor is verricht.

Initiatiefnemers achten het van belang dat de rijksoverheid in gesprek gaat met provincies en gemeenten om geschikte locaties te vinden voor nieuwe aanplant. Waardevolle open landschappen dienen uiteraard behouden te blijven. Initiatiefnemers zijn van mening dat de 20.000 hectare aan landschapselementen kunnen bijdragen aan doelen van instandhouding voor weidevogels. Hierbij valt te denken aan extensivering van agrarisch landgebruik en de in antwoord op soortgelijke vragen van het CDA genoemde maatregelen.

Zijn de initiatiefnemers het met de leden van de D66-fractie eens dat naast klimaatslim bosbeheer ook de diversiteit van het bos centraal moet komen te staan in de subsidieregelingen? Kunnen de initiatiefnemers specificeren wat de precieze bijdrage is aan biodiversiteit wanneer een bos «met rust wordt gelaten» ten opzichte van een bos waarbij dit niet zo is? Hoeveel procent en hectare van het bestaande bos wordt als natuurbos beschouwd in Nederland? Zijn de kwaliteit en kwantiteit van het bos hier beter dan in andere bossen?

Bossen hebben meerdere functies. Een belangrijk deel van de Nederlandse biodiversiteit is aan bos verbonden. Ook slaan bomen CO2 op waardoor zij een belangrijke rol spelen in het tegengaan van klimaatverandering. Toch zijn er ook enkele gebieden waar de biodiversiteit juist onder druk staat doordat grassen en bomen er dominant zijn over soorten die beschermd moeten worden. Deze doelen zijn niet te vergelijken met de doelen rondom klimaat en moeten dan ook naast elkaar kunnen bestaan. Als het planten om biodiversiteitsredenen niet overal in natuurgebieden kan moet er dus ook buiten natuurgebieden gezocht worden naar plekken om bomen te planten.

In bossen die met rust gelaten worden kunnen bomen niet alleen oud worden maar ze kunnen er ook aftakelen, instorten en verrotten. In deze holten en spleten van dood hout leven organismen die thuishoren in het bos, meer dan de helft van de bossoorten is afhankelijk van dood hout en aftakelende bomen voor het voltooien van hun natuurlijke levenscyclus. Een belangrijke bijdrage aan de biodiversiteit5.

Het totale oppervlak van de 60 bosreservaten waar geen beheer of houtoogst plaatsvindt is 2.907,6 hectare, dat is minder dan 1% van het totale bosoppervlakte in Nederland. In deze bosreservaten wordt onderzoek gedaan naar wat er gebeurt als bomen en struiken zelf kunnen bepalen waar ze groeien en hoe ze groeien. Dit is belangrijk in de zoektocht naar nieuwe kansen voor het beheer en beleid bij de ontwikkeling van veerkrachtige boslandschappen.6 Dit en het Duitse onderzoek kosten tijd en de initiatiefnemers volgen de resultaten hiervan dan ook op de voet. Minder of geen beheer van bossen kan ook als een bezuinigingsmaatregel gezien worden als de biodiversiteit er niet onder lijdt.

Wat is de achterliggende reden dat er in de periode van 2012 tot 2015 jaarlijks 2% is gekapt voor verjonging van het bos? Hoeveel is in de periode hierna gekapt?

Het cijfer van 2% gaat over de bestanden van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer geeft in haar verslag prestatie-output 2012 aan dat veel van haar multifunctionele bossen aan verjonging toe waren en dat er in de voorgaande decennia maar een fractie van de jaarlijkse 1- % kapdoelstelling was gerealiseerd. De verdubbeling van die doelstelling naar 2% vanaf 2012 wordt in het verslag omschreven als een nodige inhaalslag. Tevens wordt continuïteit in houtproductie als motief genoemd.

In 2018 kapte Staatsbosbeheer 330.000 m3. In 2017 was dit 313.000 m3. In 2016 was dit 318.000 m3. In 2015 338.000 m3.7 Staatsbosbeheer geeft op haar website aan dat de organisatie gemiddeld genomen 300.000 m3 hout oogst en dat er minder wordt geoogst dan wat er jaarlijks bijgroeit.8

Volgens onderzoek van de universiteit van Wageningen is er tussen 2013 en 2017 jaarlijks 1.350 hectare bos verdwenen in Nederland. Tot 2013 kwam er gemiddeld genomen juist bos bij omdat ontbossing nog in voldoende mate elders gecompenseerd werd; vanaf 1990 groeide het landelijke bosareaal van 362.046 hectare uit tot 375.679 hectare. Een verklaring voor deze afname vanaf 2013 kan zijn dat de bosregeling voor agrariërs in veel gebieden afliep.9

Zien de initiatiefnemers ook de voordelen van een bepaalde bomenkap met als doel om bijzondere biodiversiteit te herstellen, zoals tapuiten, zeldzame vlinders en reptielen als de zandhagedis op heiden en in duinen?

Ja. In de nota wordt dan ook benadrukt dat in sommige gevallen kap noodzakelijk is voor het omvormen van natuur.

Op welke manier zouden de initiatiefnemers de negatieve connotatie van bomenkap wegnemen?

Kapprojecten roepen dikwijls veel weerstand op bij omwonenden, natuurliefhebbers en recreanten. Dat is begrijpelijk en het toont aan hoeveel waarde er wordt gehecht aan bomen en bossen. Een negatieve connotatie bij bomenkap heeft als positief effect dat bomen niet zonder slag of stoot verdwijnen en in sommige gevallen zelfs behouden kunnen blijven. Ook bij de initiatiefnemers roepen kaalgekapte vlaktes bepaald geen warme gevoelens op.

De initiatiefnemers achten het van belang dat natuurbeheer- en overheidsorganisaties bij kapprojecten transparant zijn over de ecologische- of veiligheidsdoelstellingen die met de kap worden beoogd. Dit is nog geen garantie voor het vergroten van draagvlak, maar heldere communicatie zal volgens de initiatiefnemers zeker positief bijdragen aan dat draagvlak. Zoals in antwoord op de vorige vraag is omschreven erkennen de initiatiefnemers dat kap soms noodzakelijk is.

Dat neemt niet weg dat verantwoordelijke organisaties behoedzaam te werk dienen te gaan bij bomenkap. In de nota stellen de initiatiefnemers dan ook voor om de rijksoverheid samen met VNG en IPO te laten overleggen over de wijze waarop communicatie omtrent bomenkap kan worden verbeterd.

Kunnen de initiatiefnemers specificeren welke onderdelen zij graag in de Gedragscode bosbeheer terug zouden willen zien die nu ontbreken?

De initiatiefnemers zouden graag zien dat de Gedragscode bosbeheer gelijkgesteld wordt aan de Wet Natuurbescherming. Nu lopen deze twee namelijk uiteen doordat de gedragscode verouderd is. Hierdoor bestaat er onder andere onduidelijkheid over de voorwaarden waaronder kaalkap is toegestaan. Daarnaast staat er niets in over de kwaliteit van de grond waarop herplanting plaats vindt. Deze moet namens volgens de Wet Natuurbescherming ten minste dezelfde kwaliteit hebben als de grond waarop de gevelde houtopstand zich bevond. In de gedragscode wordt hierover gesproken.

Natuureducatie

De leden van de D66-fractie zijn positief over de inzet omtrent «tiny forests». De ambitie voor meer bomen in steden en dorpen wordt al lange tijd uitgedragen door Stichting De Groene Stad. Welke punten komen overeen en zijn de initiatiefnemers van mening dat extra inzet hier nodig is?

Zie de antwoorden op vergelijkbare vragen van het CDA.

Deze leden zien ook zeker grote meerwaarde voor grote robuuste bossen. Op welke manier hebben de initiatiefnemers oog voor het belang van grote bossen?

De meerwaarde van grote robuuste bossen staat ook voor de initiatiefnemers buiten kijf. Niet voor niets betreuren de initiatiefnemers het versoberen van de ambities op de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De initiatiefnemers stellen voor om 100.000 hectare extra bos in Nederland te realiseren. Vanzelfsprekend moet er goed worden gezocht naar locaties waar dit mogelijk is en dat zal in de praktijk zeker ook betekenen dat bestaande grote bossen worden uitgebreid.

Daarnaast stellen de initiatiefnemers diverse maatregelen voor om de biodiversiteit en bodemkwaliteit te versterken die de natuurwaarde van alle natuur -en dus ook de grote bossen- ten goede moet komen. Hiervoor valt te denken aan het aan aanwijzen van natuurbossen of het aanbrengen van de voorgestelde landschapselementen. Zeker met het oog op de stikstofproblematiek achten de initiatiefnemers het wenselijk dat bufferzones rondom Natura-2000 gebieden worden aangelegd en versterkt en vergroot met meer bosgebied. Extra natuurhectares en bufferzones fungeren daarnaast als ecologische «springplank» dan wel verbindingszone voor bestaande (grote) natuurgebieden.

Binnen bestaande bossen is er ook veel ruimte voor verbetering van biodiversiteit door veroudering én verjonging. Op welke manier houden de initiatiefnemers rekening met deze mogelijkheid om zo streekeigen bomen, naast inheemse boomsoorten en gewassen mee te nemen in de afweging die gemaakt wordt om bestaande bossen robuuster te maken?

Door gebruik te maken van natuurvolgend bosbeheer kunnen monocultuurbossen met vooral sparren omgevormd worden naar diverse en daarmee robuustere bossen. De bossen worden uitgedund waardoor plaatsgemaakt wordt voor nieuwe aanwas. Inheemse boomsoorten en gewassen spelen hier een belangrijke rol. Wanneer er meer verschillende soorten in een bos staan is dit bos minder vatbaar voor ziekten die één soort aangaan, denk hier bij bijvoorbeeld aan de essentaksterfte.

Welke rol zien de initiatiefnemers voor boeren en tuinders als beheerders van het landelijke gebied? Op welke manier zou de inzet meetbaar gemaakt kunnen worden?

Zoals aangegeven in de initiatiefnota hebben boerenorganisaties gepleit voor het opnemen van landschapselementen in de subsidieregeling van het GLB. In 2018 heeft een brede coalitie van onder meer LTO, LandschappenNL, BoerenNatuur en VNC hierover een brief gestuurd aan de Minister van LNV. Deze initiatiefnemers zijn van mening dat boeren betaald dienen te worden voor inspanningen die het landschap vergroenen. Vandaar ook dat zij pleiten voor vernieuwing dan wel verruiming van Bosregelingen. Veel boeren hechten waarde aan het behoud van cultuurlandschap en biodiversiteit en de initiatiefnemers vinden het van belang dat hun inspanningen daartoe worden beloond. Voor tuinders en bosbouwers zullen de doelen van het Nationaal Bomenplan zorgen voor een hogere vraag naar hun producten en diensten, zo verwachten de initiatiefnemers. Vergroening van het landschap kan daarnaast positief uitpakken voor (agrarische) partijen die inkomsten vergaren uit toerisme en vrijetijdsbeding.

Evenals geantwoord op soortgelijke vragen van het CDA zien de initiatiefnemers voor monitoring van resultaten geen reden om af te wijken van het stellen van beheereisen zoals die bij de huidige SNL-subsidies op landschapsbeheer worden geformuleerd voor natuurbeheerders en agrarische collectieven. Steekproefsgewijze controles worden uitgevoerd om na te gaan of aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan en deze monitoring moet blijven plaatsvinden om uitgave van gemeenschapsgeld te verantwoorden.

Houtwallen en andere landschapselementen en financiële paragraaf

De leden van de D66-fractie zijn blij te lezen dat de initiatiefnemers, net als deze leden, het belang zien van houtwallen en andere landschapselementen in en rondom agrarische gebieden. Deze leden hebben eerder moties ingediend over het beter beschermen van landschapselementen (motie van het lid De Groot, Kamerstuk 33 576, nr. 158). Zij zijn van mening dat in het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) meer ruimte moet komen voor Pijler 2 en daarmee voor de eco-regelingen. Zij zijn dan ook blij te lezen dat de initiatiefnemers binnen het GLB ruimte zien voor de eco-regelingen.

De leden van de D66-fractie willen het Europese Meerjarig Financieel Kader (MFK) moderniseren, waarbij de nadruk wordt gelegd op natuurlijke leefomgeving, klimaat en een duurzame landbouwsector en plattelandsontwikkeling. Binnen het GLB zullen de omzet naar kringlooplandbouw, de klimaatopgave en het verbeteren van biodiversiteit speerpunten worden. Verder moet inkomenssteun sterk gekoppeld worden aan vergroeningsmaatregelen en maatschappelijke doelen. Inhoudelijke hervormingen binnen het GLB zijn daarom noodzakelijk. Zijn de initiatiefnemers het daarom met deze leden eens dat een ambitieuze moderniseringsslag nodig is van het huidige MFK en GLB en dat het, om deze moderniseringsslag en hervormingen mogelijk te maken noodzakelijk is dat Nederland zich inzet voor een goede Europese samenwerking? Zijn de initiatiefnemers het derhalve eens dat de nadruk tijdens de onderhandelingen van het MFK daarom moet liggen bij de hervormingen? Kunnen de initiatiefnemers dit toelichten? Willen de initiatiefnemers dat in het GLB een verschuiving plaatsvindt van hectaresteun (Pijler 1) naar de eco-regelingen (Pijler 2)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

De initiatiefnemers zijn het met de leden van D66 eens dat er hervormingen nodig zijn in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het Meerjarig Financieel Kader. Daarvoor is goede Europese samenwerking nodig, zeker als het gaat om de biodiversiteits- en klimaatdoelen binnen de landbouw te halen. De initiatiefnemers vinden dat de hervorming van het GLB een belangrijk uitgangspunt moet zijn van het nieuwe MFK.

De initiatiefnemers stellen een financiële verschuiving van directe betalingen naar eco-regelingen voor. Dit zou zowel in pijler 1 als in pijler 2 kunnen. Het geld dat naar eco-regelingen gaat moet voldoen aan duidelijke, meetbare en controleerbare doelstellingen. Om de biodiversiteits- en klimaatdoelen te halen is het noodzakelijk om de directe betalingen zo veel mogelijk af te bouwen. De agrarische sector zal publieke diensten moeten leveren om EU-subsidie te ontvangen. Het gaat hier immers om publiek geld. Denk hierbij aan landschapsbeheer waarbij het behalen van biodiversiteitsdoelen centraal staat. Het Deltaplan Biodiversiteitsherstel zet hierbij al een stap in de goede richting door duidelijk doelstellingen te formuleren.

Hierbij is het uiteraard van belang dat de vergoeding voor bosaanplant en andere landschapselementen hoger of gelijk moet zijn aan gewasopbrengst.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie danken de initiatiefnemers voor hun uitgebreide initiatiefnota over het bosbeheer in Nederland. Deze leden zijn van mening dat het huidige bosbeheer in Nederland tekortschiet. Zij constateren dat de initiatiefnemers een aantal goede voorstellen doen om bossen en bomen beter te beschermen en ervoor te zorgen dat er bomen bij komen. Wel missen zij een grondige analyse van de oorzaken van ontbossing in Nederland en concrete voorstellen om deze ontbossing te stoppen. Zij hebben hier nog enkele vragen bij.

Allereerst willen de leden van de PvdD-fractie benadrukken dat de grootschalige kap van bomen in ons land zo snel mogelijk gestopt dient te worden. Zij maken zich ernstige zorgen over het feit dat er in Nederland per jaar gemiddeld 3.000 hectare bos gekapt wordt, oftewel op een gemiddelde werkdag worden er zo in Nederland 18 voetbalvelden aan bos gekapt. Bomen worden gekapt om uiteenlopende redenen. Feit is echter wel dat als we niets doen aan deze ontbossing, het planten van bomen dweilen met de kraan open zal zijn. Het planten van bomen is erg belangrijk om ook op de lange termijn een gezonde en robuuste natuur te hebben, maar jonge aanplant kan geen compensatie zijn voor het kappen van bestaand bos, zowel niet op het gebied van biodiversiteit als dat van natuurwaarden van oud bos versus nieuwe aanplant. Delen de initiatiefnemers deze visie?

Deze visie onderschrijven de initiatiefnemers zonder meer. In de nota wordt dit ook op verschillende manieren belicht. Zo benadrukken de initiatiefnemers zowel de landschappelijke waarde als de CO2-opnamecapaciteit van volgroeide bomen ten opzichte van nieuwe aanplant en stellen zij voor om meer natuur ongemoeid te laten. De zorgen over het aantal hectare dat wordt gekapt delen deze leden dan ook met de fractie van de Partij voor de Dieren. Initiatiefnemers zijn desondanks niet tegen iedere vorm van houtkap. In sommige gevallen kan dit noodzakelijk zijn voor beheerdoelen, veiligheidsdoeleinden of voor het elimineren van ziektes.

De leden van de PvdD-fractie missen in de voorliggende nota enkele grondoorzaken van ontbossing, zoals te hoge stikstofuitstoot. De natuur staat zwaar onder druk door stikstof afkomstig uit de intensieve landbouw, verkeer en industrie. Hierdoor groeien heide- en stuifduingebieden dicht. Ruim 38% van de Nederlandse ontbossing in de periode 2013–2017 vond plaats om deze kwetsbare natuur te laten overleven. Bomen kappen om deze gebieden weer open te maken zonder de stikstofuitstoot omlaag te brengen is dweilen met de kraan open. Delen de initiatiefnemers deze visie?

Ja. Uiteraard vinden de initiatiefnemers het van groot belang dat de stikstofuitstoot en -neerslag sterk moet verminderen. De inzet van beide fracties in de Tweede Kamer is hier ook altijd op gericht geweest. In de initiatiefwet van GroenLinks die zij onlangs hebben ingediend staat dat de uitstoot met 50% verminderd moet worden in 2030.

Slechts 13% van Nederland bestaat momenteel uit beschermd (Natura 2000) natuurgebied, waarvan bovendien een groot deel in zee ligt. Het is op zo’n klein oppervlak niet mogelijk om zowel kwetsbare natuur én bomen te behouden; vandaar de noodzaak tot omvorming. De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat het grote belang van het uitbreiden van het bosareaal en het belang van de bescherming van de kwetsbare natuur niet tegen elkaar uitgespeeld mogen worden, maar allebei de ruimte moeten krijgen die ze verdienen. Deze leden zijn van mening dat een bossenstrategie alleen succesvol kan zijn als de oorzaken van ontbossing aangepakt worden en pleiten daarom voor het aanwijzen van meer natuurgebieden en het onmiddellijk fors reduceren van de stikstofuitstoot. Delen de initiatiefnemers deze visie?

De initiatiefnemers zijn zich bewust van de noodzaak van bomenkap om biodiversiteitsdoelen in Natura2000 gebieden te behalen. Dit wordt versterkt door de opstapelende neerslag van stikstof in de grond waardoor vegetatie die van arme grond houdt verdrongen wordt door gewassen die juist floreren op stikstofrijke grond. Een grondige lange termijn aanpak van de stikstofproblematiek is dan ook van belang naast het creëren van extra bos als oplossing voor zowel biodiversiteits- als klimaatvraagstukken. Deze twee zaken moeten dan ook niet als concurrenten van elkaar gezien worden en gelijktijdig aangepakt worden met een uitbreiding van het natuuroppervlak in Nederland. Zorgen voor de bescherming van Natura2000-gebieden waarin de biodiversiteit en daarmee de daling van de stikstofneerslag de hoogste prioriteit heeft en uitbreiding van het bosareaal voor onder andere klimaatdoelstellingen kunnen elkaar juist versterken.

De leden van de PvdD-fractie missen in de voorliggende initiatiefnota concrete voorstellen om deze vorm van ontbossing te stoppen. De initiatiefnemers doen enkele suggesties, zoals het realiseren van de biodiversiteitsdoelen buiten de huidige natuurgebieden en, indien bomen toch gekapt moeten worden, een ruimhartige compensatie. Echter, deze suggesties komen niet terug in het «overzicht van beslispunten». Waarom niet?

De initiatiefnemers zijn het met de fractie van de partij voor de Dieren eens dat dit expliciet genoemd moet worden in het overzicht van beslispunten. De aangehaalde punten zullen de initiatiefnemers dan ook toevoegen aan het overzicht.

De leden van de PvdD-fractie pleiten voor het in kaart brengen van mogelijkheden om de biodiversiteitsdoelstellingen te halen zonder daarvoor bomen te kappen, door expliciet de mogelijkheden te verkennen om gronden die nu nog een niet-natuurbestemming hebben bij de natuur te betrekken. Ook pleiten zij voor het invoeren van een compensatieplicht voor het kappen van bomen in het kader van Natura 2000-maatregelen. Kunnen de initiatiefnemers hierop reflecteren?

De initiatiefnemers kunnen zich goed vinden in deze voorstellen en wijzen hier zelf ook op in hoofdstuk twee van de nota. Met het aannemen van het plan om 100.000 hectare bosgebied toe te voegen zou aan deze compensatieplicht overigens ruimschoots worden voldaan. Voorts zijn initiatiefnemers van mening dat bufferzones rondom Natura-2000 gebieden met voorrang moeten worden aangelegd. Daarmee kan enerzijds aan het compensatiedoel worden voldaan en anderzijds de stikstofproblematiek het hoofd worden geboden.

Een andere oorzaak van ontbossing in ons land vindt plaats in het reguliere bosbeheer, door het creëren van kaalkapvlaktes. De initiatiefnemers stellen terecht voor om over te stappen van een bosbeheersysteem van kaalkap en herplanten naar kleinschalige bosbeheervormen zoals natuurvolgend bosbeheer. De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat kaalkap verboden moet worden en dat dat in de praktijk betekent dat ook «kleine» kapvlaktes van een halve hectare tot het verleden gaan behoren. Het ecosysteem wordt vernietigd door kaalkap, ook als het gekapte gebied «slechts» 5.000 m2 groot is, oftewel een klein voetbalveld. Er kunnen geen oude bomen ontstaan en de aftakelingsfase kan niet optreden, terwijl die fase juist heel waardevol is voor de biodiversiteit. Bovendien wordt de bodem, vaak zelfs machinaal, omgewoeld. Dat leidt tot het vrijkomen van in de bodem gebonden CO2 en tot verlaging van de bodemvruchtbaarheid. Kunnen de initiatiefnemers hierop reflecteren? Hebben de initiatiefnemers een verbod op kaalkap en het omwoelen van de bodem overwogen?

De initiatiefnemers zijn zich er van bewust dat kaalkap slecht is voor het natuurlijke ecosysteem. Oud hout is van belang voor de in het bos levende biodiversiteit. Ook zien de initiatiefnemers dat door graafmachines de grond verdrukt wordt waardoor een goede bodemkwaliteit en bodemleven verloren gaan. Een volledig verbod is voor de initiatiefnemers lastig omdat soms kaalkap nodig is bij de bestrijding van boomziekten zoals de essentaksterfte. Wel zien zij wat in een «nee, tenzij»-regeling waarbij er geen kaalkap plaats mag vinden tenzij dit nodig is voor de bescherming van het bos tegen ziekten.

Wat betreft de bodemkwaliteit, de Gedragscode bosbeheer kan, als deze goed werkt, zorgen dat de bodem in dezelfde staat aangeleverd wordt als voor de bomenkap en daarmee machinale omwoeling of platdrukking voorkomen.

De initiatiefnemers merken op dat Staatsbosbeheer sinds «het kabinet Rutte I, en Staatssecretaris Bleker, [...] een verzelfstandigde rijksdienst is geworden [...] flink [is] gekort op de publieke middelen» maar gaan verder niet in op de gevolgen hiervan. De leden van de PvdD-fractie vinden het onwenselijk dat Staatsbosbeheer deels afhankelijk is van inkomsten uit de houtoogst en biomassa om haar natuurgebieden te beheren.10 Het is duidelijk dat de verschillende taken van Staatsbosbeheer, zoals de bescherming van bossen en de biodiversiteit, het exploiteren van de bosgebieden en houtkap, niet altijd samengaan en zelfs tegenstrijdige belangen kunnen zijn. Delen de initiatiefnemers deze visie?

De initiatiefnemers delen de mening dat inkomsten uit houtkap geen doel op zich mogen zijn en zij realiseren zich ook dat de genoemde belangen strijdig kunnen zijn. Evengoed hebben de initiatiefnemers geen problemen met het vergaren van inkomsten door Staatsbosbeheer uit hout dat is gekapt vanuit het oogpunt van ecologische beheerdoelen. Daarnaast achten de initiatiefnemers het wenselijk dat minder hout uit andere landen wordt geïmporteerd, waar de controle op de productiewijze vaak geringer is en de natuur- en klimaatschade bij kap groter.

De leden van de PvdD-fractie stellen dat de gevolgen zeer zorgwekkend zijn. Staatsbosbeheer heeft keiharde financiële belangen bij het kappen van bomen en het afvoeren van biomassa. Als gevolg is de term «multifunctioneel bos» bedacht. Dat is feitelijk natuurbos waar bomen gekapt worden en biomassa wordt afgevoerd om geld aan te verdienen. Dit is onwenselijk omdat de natuur niet gebaat is bij houtoogst en de afvoer van biomassa, zeker wanneer dit met zwaar materieel of in het broedseizoen gebeurt. Deze leden vinden dat geld verdienen met houtoogst een perverse prikkel vormt voor een organisatie als Staatsbosbeheer, die als belangrijke taak heeft bos te beschermen. Zij vinden dan ook dat de bezuinigingen teruggedraaid moeten worden en Staatbosbeheer weer in dienst van het Rijk moet komen. Tevens zijn zij van mening dat Staatsbosbeheer moet stoppen met het kappen van bomen en het afvoeren van biomassa in natuurbos, zeker in het broedseizoen. Zij zijn er niet van overtuigd dat slechts het vernieuwen van de gedragscode, zoals de initiatiefnemers voorstellen, tot de gewenste omschakeling in het bosbeheer zal leiden. Een gedragscode is een vorm van zelfregulering. Het vormt niet voldoende waarborg dat het beschermen van de natuur écht voorop zal komen te staan. Kunnen de initiatiefnemers hierop reflecteren?

Regelgeving omtrent bos- en natuurbeheer zou wat de initiatiefnemers betreft een bindend karakter moeten krijgen. Tevens stellen deze leden voor om de hoeveelheid natuurbos in Nederland te vergroten en dood hout en kroontakken meer ongemoeid te laten. De fracties van GroenLinks en de SP zijn fervente tegenstanders van de in vorige kabinetten doorgevoerde bezuinigingen op het natuurbeleid. Met deze nota beogen zij dan ook om de omvang en kwaliteit van de natuur in Nederland te vergroten middels een forse investeringsimpuls. In het antwoord op uw volgende vraag gaan initiatiefnemers nader in op de wenselijkheid van opwekken van energie uit biomassa.

De leden van de PvdD-fractie delen de opvatting van de initiatiefnemers dat hout altijd in de eerste plaats hoogwaardig gebruikt dient te worden. De initiatiefnemers willen daarom dat er een duurzaamheidskader voor biomassa wordt gecreëerd om te verankeren dat hout altijd in de eerste plaats hoogwaardig wordt toegepast en dat kronen en takken niet in het geheel worden gebruikt voor biomassa. Deze leden vrezen echter dat zo’n duurzaamheidskader de ruimte biedt om het kappen en stoken van (delen) van bomen duurzaam te noemen, hoewel de negatieve klimaateffecten van het stoken van hout groter zijn dan bij het stoken van steenkool. Zeker omdat de Europese Commissie het kappen en verbranden van bomen voor de energieproductie officieel als CO2-neutraal (en daarmee «duurzaam») heeft gelabeld, met de redenering dat bomen gedurende hun leven CO2 hebben vastgelegd, zodat hun levenscyclus CO2-neutraal genoemd kan worden zodra de als hout opgeslagen CO2 via verbranding weer vrijkomt. Deze leden constateren dat er bij het stoken van hout veel CO2 vrijkomt en dat dit bijdraagt aan de klimaatverandering, ongeacht welk label eraan gehangen wordt. Delen de initiatiefnemers deze opvatting? Welke garantie vragen zij van de regering om te voorkomen dat er ook in de toekomst bomen gekapt worden voor de productie van energie, waarbij de uitstoot van CO2 «omgekat» wordt naar duurzaam?

Zijn de initiatiefnemers het met de leden van de PvdD-fractie eens dat tijdens het verbranden van hout in korte tijd veel CO2 vrijkomt en dat de CO2 die vrijkomt bij de natuurlijke sterfte en het vergaan van bomen in het bos minder bijdraagt aan de klimaatverandering dan bij verbranding, omdat bij het vergaan van bomen de opgeslagen CO2 in tientallen jaren vrijkomt en bovendien deels in de bodem blijft opgeslagen in de vorm van organisch materiaal?

De initiatiefnemers zijn tegen het gebruik van hele bomen of bossen voor de opwekking van elektriciteit en vinden dat hout altijd eerst hoogwaardig moet worden toegepast.

Er zijn heel veel verschillende soorten biomassa. De initiatiefnemers zijn voor het verstandig gebruiken van bepaalde soorten van biomassa voor de opwekking van energie zolang alternatieven niet in voldoende mate voor handen zijn. Om te bepalen wat slim gebruik is van biomassa en of biomassa duurzaam is of niet zijn duidelijke en goed onderbouwde regels nodig. Deze regels moeten in een duurzaamheidskader komen en goed gehandhaafd worden. Wat de initiatiefnemers betreft moeten deze strikte voorwaarden minstens ingaan op 1) een duidelijke limiet op de totale hoeveelheid biomassa die in Nederland gebruikt wordt; 2) een strikte cascadering waarbij energieopwekking pas op de laatste plaats komt; 3) strikte criteria om te zorgen dat de winning van biomassa op volledig duurzame wijze gebeurt door onder andere duidelijk meetbare en afrekende doestellingen voor de toename van biodiversiteit in gebieden waarin biomassa wordt gewonnen; 4) strikte criteria om te voorkomen dat biomassa niet van ver geïmporteerd wordt; 5) strikte criteria om er zorg voor te dragen dat de winning van warmte ook daadwerkelijk voordelen voor het klimaat oplevert door het stoken van hele bomen te verbieden; 6) strikte eisen aan de energieopwekking zelf, zodat het zo efficiënt en schoon mogelijk gebeurt en zodat het geen overlast oplevert. Op dit moment wordt er door de overheid gewerkt aan een rapport waarin staat hoeveel biomassa er beschikbaar is en hoe dit slim gebruikt kan worden. De initiatiefnemers zullen hier kritisch naar kijken en eisen dat er scherpe duurzaamheidseisen worden gesteld voor biomassa, vergelijkbaar met de hier boven gestelde voorwaarden.

Omdat er steeds meer hout geïmporteerd wordt voor biomassa is het des te belangrijker om de biomassa, die noodzakelijk is voor de overstap van fossiele naar volledig hernieuwbare energie, juist in eigen land te verzamelen door middel van extra groen uit steden (snoeihout) en van landbouwgronden met restafval van landschapselementen en voedselbossen. Hierop moet uiteraard de voorgestelde strikte cascadering van toepassing zijn. Dit moet gebeuren naast extra natuurbossen die om voor de hand liggende redenen belangrijk zijn om de biodiversiteits- en klimaatdoelen te halen.

Delen de initiatiefnemers bovendien de opvatting dat het niet opruimen van dood hout veel ander planten- en dierenleven mogelijk maakt en zo een positieve bijdrage levert aan de biodiversiteit en aan een gezond en robuust ecosysteem?

Deze opvatting delen de initiatiefnemers. In het eerste hoofdstuk van de initiatiefnota wordt dan ook gewezen op de positieve effecten van het laten liggen van dood hout voor de biodiversiteit en het belang dat tal van organismen daarbij hebben.


X Noot
1

CE Delft (2017), Mini MKBA 100.000 hectare extra bos in Nederland.

X Noot
2

Brabants Dagblad, 18 februari 2020, vindplaats: shorturl.at/gDOVW

X Noot
3

Wageningen Environmental Research (2018) Tiny Forest Zaanstad

X Noot
7

Jaarverslagen en publieksverslagen Staatsbosbeheer

X Noot
9

Wageningen University & Research (2017), vindplaats: https://www.wur.nl/nl/nieuws/Ook-in-Nederland-vindt-ontbossing-plaats.htm

X Noot
10

27,4 miljoen oftewel 13,8% van de bedrijfsopbrengsten in 2017. Zie het jaarverslag Staatsbosbeheer 2018.

Naar boven