35 300 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020

Nr. 61 MOTIE VAN HET LID FUTSELAAR

Voorgesteld 7 november 2019

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de uitvoering van het rapport-Van Rijn door Minister van Engelshoven onder andere zal betekenen dat er financiële middelen overgeheveld zullen worden van de gamma-, alfa- en medische wetenschappen naar de bèta- en technische universiteiten en de Nederlandse economie getypeerd kan worden als zijnde kenniseconomie;

overwegende dat de uitvoering van het rapport-Van Rijn vermoedelijk zal resulteren in het toenemen van de werkdruk voor universitair personeel;

overwegende dat de uitvoering van het rapport-Van Rijn een negatieve uitwerking zal hebben op de financiële stabiliteit van universitaire faculteiten;

overwegende dat de uitvoering van het rapport-Van Rijn de positieve effecten op het gebied van de verbetering van de kwaliteit van onderwijs als gevolg van de studievoorschotmiddelen ongedaan dreigt te maken;

overwegende dat de studies aan technische faculteiten van klassieke universiteiten benadeeld worden ten opzichte van de studies aan technische- en bèta-universiteiten bij de uitvoering van het rapport-Van Rijn;

overwegende dat de huidige maatschappelijke problemen vragen om een interdisciplinaire aanpak van problemen, waarbij te denken valt aan de realisatie van de energietransitie, wat betekent dat investering in onderwijs en onderzoek over de gehele breedte noodzakelijk is;

verzoekt het kabinet, uit te spreken dat de herverdeling van financiële middelen c.q. het tegen elkaar uitspelen van universitaire faculteiten onwenselijk is, in een tijd die vraagt om een multidisciplinaire aanpak van problemen;

verzoekt het kabinet tevens, de herverdeling van middelen zoals beschreven in het rapport-Van Rijn niet uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Futselaar

Naar boven