35 260 (R2131) Goedkeuring van het op 2 juli 2018 te Washington tot stand gekomen Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake de totstandkoming van een raamwerk voor samenwerking op het gebied van defensieaangelegenheden, met bijlage (Trb. 2018, 125 en Trb. 2019, 102)

D NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 11 juni 2020

Inleiding

De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar nader voorlopig verslag van 18 mei 2020 met betrekking tot het wetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag met de Verenigde Staten van Amerika inzake de totstandkoming van een raamwerk voor samenwerking op het gebied van defensieaangelegenheden (hierna te noemen: Raamverdrag). Met belangstelling is hiervan kennisgenomen. In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt de gestelde vraag, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, beantwoord.

Vraag van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van antwoord dat de regering op grond van artikel 3 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden van mening is dat dit raamverdrag geen koninkrijksaangelegenheid is. Deze leden vinden dit niet overtuigend omdat in artikel 3 van het Statuut expliciet en als eerste genoemd worden:

  • a) de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk;

  • b) de buitenlandse betrekkingen

Nu dit raamverdrag betrekking heeft op de buitenlandse betrekkingen en de verdediging van het Koninkrijk, te weten samenwerking op het gebied van defensieaangelegenheden, is niet in te zien waarom het niet onder koninkrijksaangelegenheden zou vallen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een dragende argumentatie te leveren dan wel het verdrag alsnog aan te merken als koninkrijksaangelegenheid en dienovereenkomstig te handelen.

Antwoord

Het Raamverdrag is geen verdrag dat valt onder het eerste lid, sub a) van artikel 3 van het Statuut. Het betreft geen verdrag tot handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk, dat voor het gehele Koninkrijk verplicht zou moeten gelden. Het Raamverdrag biedt enkel een juridisch kader op basis waarvan de totstandkoming van samenwerkingsactiviteiten op defensiegebied met de Verenigde Staten kan worden vereenvoudigd en versneld.

Het is gebruikelijk om afspraken over samenwerkingsactiviteiten op defensiegebied vast te leggen in Memoranda of Understanding (MoU’s). Het Raamverdrag kan worden ingeroepen in bilaterale MoU’s op materieel en operationeel gebied. Het Raamverdrag bepaalt niet de inhoud van die MoU’s, maar legt de belangrijkste standaardbepalingen vast, waaronder bepalingen inzake aansprakelijkheid, uitwisseling en bescherming van informatie, bruikleen van materieel, logistieke ondersteuning en uitwisseling van personeel. Artikel 2 van het Raamverdrag geeft aan dat toekomstige MoU’s uitsluitend onderworpen zijn aan het Raamverdrag indien het verdrag expliciet wordt ingeroepen in deze MoU’s. Er bestaat dus, ook bij gelding van het verdrag voor een land van het Koninkrijk, geen verplichting om het Raamverdrag in te roepen.

De sluiting van verdragen valt onder de buitenlandse betrekkingen overeenkomstig het eerste lid, sub b) van artikel 3 van het Statuut. Alleen het Koninkrijk, en niet elk land afzonderlijk, geldt als rechtssubject in de zin van het volkenrecht. Alleen het Koninkrijk kan volkenrechtelijk relaties hebben met andere staten. Verdragen kunnen ook slechts door het Koninkrijk worden gesloten. Het sluiten van een verdrag is daarmee een Koninkrijksaangelegenheid. Dit betekent echter niet dat elk verdrag verplicht voor het hele Koninkrijk zou moeten gelden. Het Koninkrijk kan verdragen sluiten ten behoeve van een of meer delen van het Koninkrijk.

In het geval van het Raamverdrag hebben de partijen de wens uitgesproken het verdrag in de toekomst uit te breiden tot de Caribische delen van het Koninkrijk. Om uitdrukking te geven aan die wens is in artikel XII van het verdrag de mogelijkheid opgenomen om de gelding van het verdrag op een later moment uit te breiden tot de Caribische delen van het Koninkrijk. Het is aan de Caribische delen zelf om te beslissen of ze de gelding van het verdrag voor hun land wensen.

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Naar boven