35 252 Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en een aantal andere wetten in verband met diverse maatregelen gericht op het versterken van de positie van mbo-studenten (Wet versterken positie mbo-studenten)

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 19 juni 2020

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader voorlopig verslag van de vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en een aantal andere wetten in verband met diverse maatregelen gericht op het versterken van de positie van mbo-studenten (Wet versterken positie mbo-studenten). De leden van de CDA-fractie, de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie hebben aangegeven nog enkele vragen te hebben. De fracties van GroenLinks en de PvdA sluiten zich bij elkaars vragen en opmerkingen aan. De OSF-fractie sluit zich bij alle vragen aan. Ik zal op de vragen reageren in de hiernavolgende tekst. Bij de beantwoording van de vragen is de indeling van het nader voorlopig verslag aangehouden.

De leden van de CDA-fractie stellen een vraag over de volgende passage in de memorie van antwoord: «Ook zijn instellingen vrij om, wanneer de instelling dit nodig acht, meer middelen toe te kennen vanuit de lumpsum aan het mbo-studentenfonds.» De leden van de CDA-fractie vragen de regering of deze passage in de kern strijdig is met de Wet educatie en beroepsonderwijs. Kan de regering hier een toelichting op geven? De extra middelen boven de 10 miljoen euro worden in dat geval namelijk niet voor het onderwijs benut.

Nee, dit is niet strijdig met de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB). In artikel 2.2.1, derde lid, WEB is bepaald waaraan de lumpsum mag worden besteed. Met dit wetsvoorstel wordt een extra categorie toegevoegd aan dit artikel, namelijk «studenten die in aanmerking komen voor ondersteuning uit het mbo-studentenfonds».1 Het bevoegd gezag van de instelling mag zelf bepalen hoe de lumpsum wordt ingezet. Conform dit uitgangspunt mogen instellingen, wanneer er middelen overblijven uit het mbo-studentenfonds, deze middelen inzetten voor een van de andere doelen waarvoor de lumpsum bestemd is. Ook zijn instellingen vrij om, wanneer de instelling dit nodig acht, meer middelen toe te kennen vanuit de lumpsum aan het mbo-studentenfonds.

Voorts vragen voornoemde leden of de regering kan garanderen dat bij overschrijding van de 10 miljoen euro (empirisch vast te stellen) er wordt bijgeplust door het Ministerie van OCW.

Het voorstel is om reeds één jaar na inwerkingtreding van het studentenfonds te bekijken welk bedrag instellingen aan het studentenfonds uitgeven en of dit binnen de 10 miljoen euro blijft. Indien dat bedrag hoger blijkt te zijn, wat niet de verwachting is, zal te zijner tijd bekeken moeten worden of hiervoor extra middelen van de OCW-begroting kunnen worden aangewend.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke redenen er zijn om de positie van mbo-studenten anders te regelen dan die van ho-studenten met betrekking tot het profileringsfonds respectievelijk het mbo-studentenfonds? Waarom is bij mbo-studenten studievertraging geen criterium voor toekenning van een vergoeding uit het profileringsfonds (in het geval van bijvoorbeeld lidmaatschap studentenraad) en bij ho-studenten wel? Is de regering het met deze leden eens dat het wenselijk zou zijn opzet en criteria zoveel als mogelijk gelijk te houden in mbo en ho? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de regering bereid dat in de toekomst met reparatiewetgeving te verbeteren?

De regering deelt het uitgangspunt dat het de voorkeur verdient om de opzet en criteria waar mogelijk gelijk te houden voor het mbo en het ho. In het voorlopig verslag verwezen voornoemde leden al naar de memorie van toelichting waarin enkele verschillen en overeenkomsten tussen het mbo-studentenfonds en het profileringsfonds in het hoger onderwijs zijn opgenomen.2 In de memorie van toelichting is ook ingegaan op de verschillen in het mbo en het ho met betrekking tot de studiefinanciering.3 Dergelijke verschillen zorgen ervoor dat er, enkel waar nodig, andere keuzes zijn gemaakt. Inderdaad geldt voor de studenten in het mbo dat als zij op grond van het voorgestelde artikel 8.1.5 WEB een vergoeding uit het mbo-studentenfonds krijgen, in tegenstelling tot het hoger onderwijs, niet steeds sprake hoeft te zijn van studievertraging. Aan deze voorwaarde wordt in het mbo namelijk niet snel voldaan door de afwijkende regeling voor de studiefinanciering ten opzichte van het ho. Daarom is voor deze mbo-studenten de voorwaarde dat een tegemoetkoming alleen gegeven wordt als geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering in de vorm van een gift of prestatiebeurs, niet van toepassing (het voorgestelde artikel 8.1.5a, derde lid, dat enkel van toepassing is op bijzondere omstandigheden i.v.m. studievertraging). Deelname aan een studentenraad wordt gezien als extra inzet van de student voor de mbo-studenten op zijn of haar instelling. Het is – conform het hoger onderwijs – redelijk om een vergoeding te bieden voor deze extra inzet. In zijn algemeenheid zal ik bij nieuwe wetsvoorstellen voor het mbo en het hoger onderwijs het verzoek om de wetgeving zoveel mogelijk gelijk te houden betrekken. Vanzelfsprekend zal ik mij ook rekenschap moeten geven van de financiële consequenties van een eventuele aanpassing.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoeveel tijd het een instelling per verklaring kost om een mbo-verklaring handmatig op te stellen en hoeveel tijd een geautomatiseerde verklaring zou vergen?

Afgifte van de mbo-verklaring kost instellingen handmatig ruim 1,5 uur per verklaring. Aangezien alle jongeren onder de 23 jaar die de instelling verlaten zonder startkwalificatie op grond van dit wetsvoorstel een mbo-verklaring krijgen, kan dit per instelling veel werk opleveren. Geautomatiseerd zou dit maar een fractie van de benodigde tijd vragen. Overigens zijn instellingen op grond van artikel 7.4.6a WEB al verplicht om een mbo-verklaring (daar instellingsverklaring genoemd) af te geven als de student daarom verzoekt. Studenten kunnen dus ook aankomend studiejaar, indien gewenst, een verklaring krijgen.

Voornoemde leden vragen tevens waarom de zomerperiode geen geschikte periode zou zijn om het beleidskader voor het mbo-studentenfonds voor instemming voor te leggen aan de studentenraad van een instelling. Waaruit blijkt dat studentenraden niet bereid zouden zijn hier tijd in te steken in de komende drie maanden die voor de aanvang van het studiejaar 2020–2021 nog resten?

De regering heeft aangegeven dat inwerkingtreding van het mbo-studentenfonds per 1 augustus 2020 niet de voorkeur verdient, onder meer omdat het beleidskader voor het mbo-studentenfonds voor instemming moet worden voorgelegd aan de studentenraad van de instelling. Vanzelfsprekend is dat niet de enige reden. Ook het opstellen van het kader door de instelling zal de nodige tijd vragen. De regering is van mening dat de zomerperiode niet goed geschikt is om het opstellen, voorleggen en vaststellen van het kader te realiseren. Om die reden heeft de regering het voornemen het mbo-studentenfonds per 1 augustus 2021 in werking te laten treden.

Voornoemde leden vragen ten slotte of de regering zicht heeft op de implicaties van de coronapandemie op de groep studenten die gebruik zouden gaan maken van het mbo-studentenfonds. Welke maatregelen gaat de regering treffen om te voorkomen dat juist deze studenten verdere vertraging oplopen, dan wel afhaken in het mbo? Welke mogelijkheden ziet te regering om deze studenten en hun ouders/verzorgers financieel bij te staan nu het mbo-studentenfonds pas per 1 augustus 2021 ingevoerd wordt?

De regering erkent de zorgen zoals die door de leden van de PvdA-fractie zijn genoemd. Om die reden worden ook voordat het mbo-studentenfonds in werking treedt, maatregelen genomen om studenten financieel tegemoet te komen zodat zij niet om die reden afhaken. De Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers zal met een jaar worden verlengd. Minderjarige studenten uit minimagezinnen kunnen, net zoals bij het mbo-studentenfonds, verzoeken om een vergoeding van onderwijsbenodigdheden. Daarnaast heeft de regering besloten voor alle studenten die van september 2020 tot uiterlijk eind januari 2021 een mbo-, hbo of een masterdiploma in het wo behalen in het eerste kwartaal van 2021 eenmalig een bedrag ter compensatie te geven, ter hoogte van maximaal drie maanden les-/cursus-/collegegeld. Dat gaat voor een bbl-student in het mbo om een eenmalige tegemoetkoming van € 150, een bol-student in het mbo ontvangt € 300. Voorts is besloten om alle studenten die in de maanden juli, augustus en september uit hun recht op basisbeurs (in de mbo-bol) of aanvullende beurs lopen eveneens een eenmalige tegemoetkoming te bieden. Voor bol-studenten met alleen een basisbeurs is dit een bedrag van € 800, voor bol-studenten die daarnaast ook een aanvullende beurs hebben gaat het om € 2.000.4

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstukken I, 2019/20, 35 252, A, zie artikel I, onderdeel E.

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 35 252, nr, 3, p. 6 en 7.

X Noot
3

Kamerstukken II 2018/19, 35 252, nr, 3, p. 4 en 5.

X Noot
4

Kamerstukken II 2019/20, 35 300 VIII, nr. 184.

Naar boven