35 245 Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en de Wet toezicht trustkantoren 2018 in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PbEU 2018, L 156) (Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn)

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 10 maart 2020

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Nadere vragen en opmerkingen van de SP-fractieleden

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de beantwoording van de eerdere vragen maar hebben naar aanleiding van de memorie van antwoord (MvA) nog enkele vervolgvragen, omdat enkele vragen niet volledig beantwoord zijn.2

De voornoemde leden vroegen onder meer naar wat er nu wel en wat er nu niet precies per algemene maatregel van bestuur (AMvB) wordt vastgelegd, maar hebben daar nog steeds geen helder beeld van. Klopt het dat in het voorgenomen Implementatiebesluit wijziging vierde anti- witwasrichtlijn op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) geënte eisen zijn opgenomen die geen deel uitmaken van de EU-richtlijn?3 Zo ja, welke eisen betreffen dit dan volgens de regering? Kan de regering bevestigen dat de in het concept Implementatiebesluit opgenomen eisen een grotere administratieve last en daarmee kosten met zich mee kunnen brengen voor met name kleinere bedrijven ten opzichte van wat voorzien was in de richtlijn? Deelt de regering de mening van sommige belangenorganisaties dat hiermee feitelijk – per AMvB – een nationale kop op de Europese richtlijn is gezet? Zo nee, waarom niet? Waarom kon volgens de regering wat nu is opgenomen in voornoemd besluit niet worden opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel?

Nadere vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractieleden

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering op de vragen van deze leden. Niet alle vragen zijn echter in deze beantwoording geadresseerd. Sommige antwoorden roepen nadere vragen op.4

Het bepalen van de proportionaliteit van wetsvoorstellen is een kerntaak van de Eerste Kamer. De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven ten volle de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering die verbonden zijn met de inzet van virtuele valuta. Het beoordelen van de omvang van het probleem blijft echter lastig. Is het de regering mogelijk op basis van een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve inzichten de omvang van witwassen enigszins aan te geven? Hoe groot is het probleem en wat zijn de verwachtingen over de inzet van deze valuta? Zijn daar in EU-verband ook gegevens over? De antwoorden in de memorie van antwoord verdienen aanscherping en duiding op dit punt.

Hechte samenwerking tussen EU-landen rond de bestrijding van witwassen is onmisbaar. Er is een gedeeld belang om van elkaar te leren. Dat geldt zeker voor de vraag wat effectieve bestrijdingsmethoden zijn. Wat werkt wel en wat werkt niet? Wat heeft Nederland, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie nogmaals, geleerd van andere EU-landen inzake de identificatie van risico’s op witwassen en terrorismefinanciering? Hoe worden ervaringen uitgewisseld? Bijvoorbeeld tussen landen die nadrukkelijk verdergaan dan een minimumharmonisatie. Slagvaardig anti-witwasbeleid vereist effectieve samenwerking tussen lidstaten ook op het punt van kennisdeling. Kan de regering verhelderen hoe dit is georganiseerd? De memorie van antwoord spreekt van doorlopende evaluatie van anti-witwasbeleid. Daarbij is ook sprake van een beleidsmonitor. Kan worden aangegeven tot welke concrete inzichten dit heeft geleid?

Ontwikkelingen rond de inzet van virtuele valuta gaan razendsnel. Om deze reden vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe het Ministerie van Financiën ervoor zorgt dat de departementale kennis van deze cryptovaluta up-to-date is en blijft. Hoe behoudt het ministerie overzicht van de fluïde markt van vraag en aanbod, van de verschillende marktpartijen en hun handelsprakrijken? Hoe vergaart het inzicht in de verwevenheid van boven- en onderwereld? Hoe is de interne expertisehuishouding belegd en georganiseerd? En met welke inzet van personen en middelen gaat dit gepaard? De leden onderstrepen het belang van een overheid die de kennis en vaardigheden in huis heeft om de strijd aan te kunnen tegen witwassen en terrorismefinanciering via virtuele valuta. Dat vereist een overheid die stevig investeert in kennisinfrastructuur en medewerkers. De leden vragen om een meer omvattende analyse en beschouwing op dit punt.

Nadere vragen en opmerkingen van de leden van de Fractie Otten

De leden van de Fractie Otten zijn doordrongen van de noodzaak om witwassen zo veel mogelijk tegen te gaan en financiering van terrorisme te bestrijden, maar zijn wel bezorgd dat de huidige implementatiewet op sommige punten zijn doel voorbij kan schieten en kan resulteren in situaties waarbij de innovatieve fintech sector, die van groot belang is voor het innovatieklimaat in Nederland, door deze implementatiewet internationaal op achterstand wordt gezet.

De leden van de Fractie Otten vinden het van groot belang voor de innovatie in Nederland dat er voor de Nederlandse fintech-ecosysteem een level playing field blijft bestaan in vergelijking met het buitenland, om te voorkomen dat deze sector uit Nederland verdwijnt.

De Nederlandsche Bank (DNB) wijst er in de Uitvoerings- en Handhaafbaarheidstoets rond het concept-implementatiebesluit bij deze wet op dat sprake kan zijn van aanzienlijke toezichtkosten en dat deze kosten niet zijn benoemd in paragraaf 4 van de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn.5 Dit betekent dat de innovatieve en kleinere Nederlandse partijen in het crypto- en blockchainecosysteem op grote achterstand worden gezet ten opzichte van concurrenten in de rest van Europa en dat niet onwaarschijnlijk is dat buitenlandse big-tech spelers met diepe zakken de partijen zullen zijn die uiteindelijk overblijven om de Nederlandse markt te gaan bedienen. Deelt de regering deze visie van DNB? Zo nee, waarom niet?

Is er na de marktconsultatie van eind 2018, met het toen nog beleidsarme wetsregime, een nieuwe kostenberekening gemaakt over de nalevings- en toezichtkosten voor de aanbieders?6 Zo nee, kan de regering een nieuwe opstelling maken waarin de nalevings- en toezichtkosten van de op het advies van DNB toegevoegde eisen wel zijn meegenomen?

Kan de regering aangeven hoe groot de omzet van de Nederlandse crypto-industrie zou moeten zijn om deze kosten te kunnen dragen en hoe die omzet zich verhoudt tot de feitelijke grootte van de markt? Is het volgens de regering realistisch en proportioneel om te verwachten dat deze markt die toezichtkosten kan dragen?

Moeten de Nederlandse cryptoaanbieders straks aan strengere eisen voldoen dan vrijgestelde betaaldienstverleners onder de Wet Financieel Toezicht en wat zijn precies de verschillen in kosten tussen het toezichtregime voor een vrijgestelde betaaldienstverlener en een wisselkantoor voor virtuele valuta? Ziet de regering ruimte om ook een dergelijke vrijstellingsregeling in de nieuwe wet te formuleren, zodat kleinere crypto-aanbieders aan een minder grote set eisen hoeven te voldoen?

Is de regering bereid om toe te zeggen dat, wanneer de Raad van State ter zake van het ontwerp van Implementatiebesluit wijziging vierde anti-witwasrichtlijn zal adviseren dat sprake is van onrechtmatige invoeging of formulering van artikel 23j van de Wwft (conform het eerdere advies), dit artikel 23j per direct zal worden vervangen door een nieuw artikel dat wel aansluit op de visie van de Raad van State rond rechtmatige en passende invoering van de Europese richtlijn?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Frentrop

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Wever (VVD), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (FVD), (voorzitter), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Karimi (GL), (ondervoorzitter), Van der Linden (FVD), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), Van Wely (FVD) en Van der Voort (D66).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2019–20, 35 245, C p. 6–9.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2018–19, 35 245, nr 2; EU Richtlijn, 2018/843.

X Noot
4

Kamerstukken I, 2019–20, 35 245, C p. 10–14.

X Noot
5

DNB, Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets Implementatiebesluit wijziging vierde anti-witwasrichtlijn (14 oktober 2019).

X Noot
6

Website internetconsultatie over de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn. https://www.internetconsultatie.nl//1276

Naar boven