35 216 Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet milieubeheer voor de invoering van een minimum CO2-prijs bij elektriciteitsopwekking (Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is vanwege de aardopwarming om de emissie van broeikasgassen te verminderen door een nationale belasting op de emissie van CO2bij elektriciteitsopwekking in te voeren;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. een minimum CO2-prijs.

B

Na hoofdstuk VI wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK VIA MINIMUM CO2-PRIJS

AFDELING 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 71a

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. broeikasgas:

broeikasgas als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

b. broeikasgasemissierecht:

broeikasgasemissierecht als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

c. broeikasgasinstallatie:

broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer;

d. één ton kooldioxide-equivalent:

één ton kooldioxide-equivalent als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

e. elektriciteitsemissieverslag:

elektriciteitsemissieverslag als bedoeld in artikel 16a.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

f. inrichting:

inrichting als bedoeld in artikel 16a.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

AFDELING 2 GRONDSLAG EN BELASTINGPLICHT

Artikel 71b

Onder de naam minimum CO2-prijs wordt een belasting geheven ter zake van de emissie van broeikasgas als gevolg van de opwekking van elektriciteit.

Artikel 71c
  • 1. De belasting wordt geheven van degene die op 31 december van het tijdvak een inrichting drijft.

  • 2. Indien op 31 december van het tijdvak geen inrichting meer wordt gedreven, wordt de belasting geheven van degene die als laatste in dat tijdvak de inrichting heeft gedreven.

AFDELING 3 MAATSTAF VAN HEFFING EN VERSCHULDIGDHEID

Artikel 71d
  • 1. De belasting wordt berekend over het aantal ton kooldioxide-equivalent dat in de lucht is veroorzaakt overeenkomstig het elektriciteitsemissieverslag van de inrichting.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien de emissieautoriteit ambtshalve de elektriciteitsjaarvracht heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 16a.8, tweede lid, van de Wet milieubeheer en die vaststelling is onherroepelijk geworden, de belasting berekend over het aantal ton kooldioxide-equivalent dat in de lucht is veroorzaakt overeenkomstig die vaststelling.

Artikel 71e

De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de emissie van broeikasgas plaatsvindt.

AFDELING 4 TARIEF

Artikel 71f
  • 1. Het tarief bedraagt per ton kooldioxide-equivalent: € 0.

  • 2. Aan het begin van elk kalenderjaar wordt het tarief, genoemd in het eerste lid, bij regeling van Onze Minister vervangen door een ander tarief. Dit tarief wordt berekend als volgt. Als uitgangspunt wordt genomen het bedrag voor dat kalenderjaar, genoemd in het vierde lid. Vervolgens wordt dat bedrag verminderd met de termijnkoers van het broeikasgasemissierecht. Het tarief is niet lager dan nihil.

  • 3. De termijnkoers van het broeikasgasemissierecht, bedoeld in het tweede lid, is voor een kalenderjaar het gewone gemiddelde, in euro, van de dagelijkse éénjaarstermijnkoersen van broeikasgasemissierechten (slotverkoopkoersen) voor levering in december van het jaar waarvoor het tarief wordt vastgesteld overeenkomstig het tweede lid, zoals waargenomen van 1 september tot en met 31 oktober voorafgaand aan dat jaar op de koolstofbeurs in de Europese Unie met het hoogste handelsvolume van broeikasgasemissierechten in die maanden.

  • 4. Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, derde zin, bedraagt voor:

    • het kalenderjaar 2020: € 12,30;

    • het kalenderjaar 2021: € 13,50;

    • het kalenderjaar 2022: € 14,90;

    • het kalenderjaar 2023: € 16,40;

    • het kalenderjaar 2024: € 18,00;

    • het kalenderjaar 2025: € 19,80;

    • het kalenderjaar 2026: € 21,80;

    • het kalenderjaar 2027: € 24,00;

    • het kalenderjaar 2028: € 26,40;

    • het kalenderjaar 2029: € 29,00;

    • de kalenderjaren vanaf 2030: € 31,90.

Artikel 71g
  • 1. Voor de heffing en invordering van de belasting wordt voor de toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de op die wetten berustende bepalingen onder rijksbelastingdienst verstaan de Dienst Nederlandse Emissieautoriteit. Hierbij staat deze dienst onder het gezag van de Minister van Financiën.

  • 2. Indien het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit de elektriciteitsjaarvracht, bedoeld in artikel 16a.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, ambtshalve vaststelt en deze vaststelling onherroepelijk is geworden op een tijdstip na vier jaren en tien maanden na het tijdvak waarin de belasting verschuldigd is geworden, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag, bedoeld in artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de bevoegdheid tot het opleggen van de boeten, bedoeld in de artikelen 67c en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen twee maanden na het hiervoor bedoelde tijdstip.

  • 3. In afwijking van de artikelen 10, tweede lid, en 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelasting worden de in een tijdvak verschuldigd geworden belasting voldaan en de daarop betrekking hebbende aangifte gedaan uiterlijk op het tijdstip waarop het elektriciteitsemissieverslag moet worden ingediend.

  • 4. Bestaande geheimhoudingsbepalingen staan er niet aan in de weg dat de ambtenaren van de dienst Nederlandse emissieautoriteit gegevens of informatie verkregen op grond van deze afdeling gebruiken voor de taak, bedoeld in hoofdstuk 16a van de Wet milieubeheer, dan wel gegevens of informatie verkregen op grond van de taak, bedoeld in hoofdstuk 16a van de Wet milieubeheer, gebruiken voor de taak, bedoeld in deze afdeling.

ARTIKEL II

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «16» ingevoegd «, 16a».

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt na «titel 16.2» ingevoegd «en hoofdstuk 16a».

B

Na hoofdstuk 16 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 16A. DE EMISSIE VAN BROEIKASGAS BIJ ELEKTRICITEITSOPWEKKING

Artikel 16a.1

  • 1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    elektriciteitsemissieverslag:

    verslag betreffende de emissies in een kalenderjaar als gevolg van elektriciteitsopwekking;

    elektriciteitsmonitoringplan:

    plan betreffende de bepaling en registratie van de emissies als gevolg van elektriciteitsopwekking;

    elektriciteitsjaarvracht:

    het aantal ton kooldioxide-equivalent dat in de lucht is veroorzaakt als gevolg van het opwekken van elektriciteit in de betreffende inrichting in het betreffende kalenderjaar, waarbij een gedeelte van een ton rekenkundig wordt afgerond op een hele ton;

    noodstroomaggregaat:

    technische eenheid die uitsluitend wordt gebruikt om elektriciteit op te wekken indien de gebruikelijke primaire elektriciteitsvoorziening uitvalt en niet meer dan 50 uren per jaar in werking is;

    restgassen:

    rookgassen die ontstaan bij specifieke processen door onvolledige oxidatie van koolstof houdende brandstoffen;

    warmtekrachtkoppeling:

    gelijktijdige opwekking in een proces van thermische energie en elektrische of mechanische energie.

  • 2. Artikel 16.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16a.2

  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op inrichtingen als bedoeld in de artikelen 16.2, eerste lid, en 16.3, waarin door brandstofverbruik of grondstofgebruik elektriciteit wordt opgewekt, met uitzondering van inrichtingen waarin uitsluitend elektriciteit wordt opgewekt door middel van een noodstroomaggregaat.

  • 2. Artikel 16.2, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16a.3

  • 1. Degene die een inrichting drijft, monitort de emissie van broeikasgas als gevolg van de opwekking van elektriciteit op basis van een elektriciteitsmonitoringplan, tenzij het tarief, bedoeld in artikel 71f, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, nihil is.

  • 2. Het elektriciteitsmonitoringplan of een wijziging daarvan behoeft goedkeuring van het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 3. De artikelen 16.6, eerste en derde lid, 16.7, 16.9, 16.11, 16.12, 16.18 en 16.19 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat telkens:

    • a. voor «vergunning» wordt gelezen «goedkeuring van een elektriciteitsmonitoringplan»;

    • b. voor «vergunninghouder» wordt gelezen «degene die een inrichting drijft»;

    • c. voor «monitoringsplan» wordt gelezen «elektriciteitsmonitoringsplan»;

    • d. voor «emissieverslag» wordt gelezen «elektriciteitsemissieverslag»;

    • e. voor «Verordening monitoring en rapportage emissiehandel» wordt gelezen «de regels gesteld bij of krachtens hoofdstuk 16a».

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. het melden van een wijziging of een tijdelijke afwijking van het elektriciteitsmonitoringsplan aan het bestuur van de emissieautoriteit;

    • b. het goedkeuren van een wijziging van het elektriciteitsmonitoringsplan.

Artikel 16a.4

Het bestuur van de emissieautoriteit weigert de goedkeuring van een elektriciteitsmonitoringplan indien het elektriciteitsmonitoringplan niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn bij of krachtens dit hoofdstuk of het bestuur van de emissieautoriteit van oordeel is dat onvoldoende is gewaarborgd dat de aanvrager in staat is het elektriciteitsmonitoringplan naar behoren uit te voeren.

Artikel 16a.5

  • 1. Degene die een inrichting drijft wijzigt het elektriciteitsmonitoringsplan zo spoedig mogelijk, indien:

    • a. de regels gesteld bij of krachtens hoofdstuk 16a daartoe aanleiding geven;

    • b. het bestuur van de emissieautoriteit daarom verzoekt.

  • 2. Degene die een inrichting drijft legt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit de meest actuele versie van het elektriciteitsmonitoringsplan over.

Artikel 16a.6

  • 1. Degene die een inrichting drijft dient elk jaar een elektriciteitsemissieverslag in bij de emissieautoriteit gelijktijdig met het emissieverslag, bedoeld in artikel 16.1, derde lid, tenzij het tarief, bedoeld in artikel 71f, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, nihil is.

  • 2. Het elektriciteitsemissieverslag bevat de elektriciteitsjaarvracht.

Artikel 16a.7

  • 1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar waarin het elektriciteitsemissieverslag moet worden ingediend, vaststellen dat dit verslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld. Het bestuur van de emissieautoriteit kan de beslissing voor ten hoogste drie maanden verdagen. Van de verdaging wordt voor het in de eerste volzin genoemde tijdstip schriftelijk mededeling gedaan aan degene die het elektriciteitsemissieverslag heeft ingediend. De mededeling omvat de reden voor de verdaging.

  • 2. Het bestuur van de emissieautoriteit kan na het tijdstip, genoemd in het eerste lid, onderscheidenlijk, indien toepassing is gegeven aan de tweede volzin van dat lid, na het tijdstip dat met toepassing van die volzin is vastgesteld alsnog vaststellen dat het elektriciteitsemissieverslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld, indien:

    • a. degene bij het bestuur van de emissieautoriteit een elektriciteitsemissieverslag heeft ingediend, in dat verslag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en verstrekking van juiste of volledige gegevens zou hebben geleid tot de vaststelling van een andere elektriciteitsjaarvracht;

    • b. het betrokken elektriciteitsemissieverslag anderszins onjuist was en de betrokken persoon dit wist of behoorde te weten.

  • 3. De bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, vervalt tien jaren na afloop van het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 16a.8

  • 1. Bij de opwekking van elektriciteit zonder een warmtekrachtkoppeling, bepaalt en registreert degene die een inrichting drijft zijn elektriciteitsjaarvracht op basis van het brandstofverbruik en het grondstofverbruik overeenkomstig het goedgekeurde elektriciteitsmonitoringsplan.

  • 2. Bij de opwekking van elektriciteit met een warmtekrachtkoppeling, bepaalt en registreert degene die een inrichting drijft zijn elektriciteitsjaarvracht op basis van het brandstofverbruik, de elektriciteitsopwekking en de warmteopwekking overeenkomstig het goedgekeurde elektriciteitsmonitoringsplan.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden met betrekking tot:

    • a. de bepaling en registratie van de elektriciteitsjaarvracht, bedoeld in het eerste en tweede lid;

    • b. de bepaling en registratie van de elektriciteitsjaarvracht bij de opwekking van elektriciteit door middel van restgassen.

  • 4. Het bestuur van de emissieautoriteit kan de elektriciteitsjaarvracht van een inrichting op basis van een conservatieve schatting ambtshalve vaststellen indien:

    • a. het elektriciteitsemissieverslag niet of niet tijdig bij de emissieautoriteit is ingediend;

    • b. het bestuur van de emissieautoriteit ingevolge artikel 16a.7, eerste of tweede lid, heeft verklaard dat het elektriciteitsemissieverslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld.

Artikel 16a.9

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in artikel 16a.2, eerste lid, regels worden gesteld die nodig zijn in het belang van de goede werking van het monitoren van emissie als gevolg van elektriciteitsopwekking. Bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel kan worden bepaald dat bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de verificatie van het elektriciteitsemissieverslag.

C

In artikel 18.2f, eerste lid, wordt «hoofdstuk 16» vervangen door «hoofdstukken 16 en 16a».

D

Artikel 18.6a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 16a.3, eerste of tweede lid, dan wel het derde lid in verbinding met de artikelen 16.6, eerste en derde lid, 16.12, of 16.19, of de artikelen 16a.5, 16a.6 of 16a.9, kan het bestuur van de emissieautoriteit een last onder dwangsom opleggen.

E

Na artikel 18.16a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.16b

  • 1. In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 16a.3, eerste of tweede lid, dan wel het derde lid in verbinding met de artikelen 16.6, eerste en derde lid, 16.12, of 16.19, of de artikelen 16a.5, 16a.6, 16a.8, eerste en tweede lid, of 16a.9, kan het bestuur van de emissieautoriteit de overtreder een bestuurlijke boete opleggen.

  • 2. In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 16a.9, voor zover het een voorschrift betreft dat is verbonden aan de goedkeuring van een elektriciteitsmonitoringplan krachtens hoofdstuk 16a, kan het bestuur van de emissieautoriteit de overtreder een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom tezamen opleggen.

F

In artikel 18.16e, eerste lid, wordt «artikel 18.16a, eerste lid» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste lid, en 18.16b, eerste lid».

G

In artikel 18.16g, eerste lid, wordt «artikel 18.16a, eerste en tweede lid, eerste volzin» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste en tweede lid, eerste volzin en 18.16b, eerste lid».

H

In artikel 18.16l wordt «artikel 18.16a, eerste en tweede lid» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste en tweede lid, en 18.16b, eerste lid».

I

Artikel 19.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt «een emissieverslag als bedoeld in artikel 16.1» telkens vervangen door «een emissieverslag als bedoeld in artikel 16.1 of een elektriciteitsemissieverslag als bedoeld in artikel 16a.1».

2. In het vierde lid wordt «het betrokken emissieverslag» vervangen door «het betrokken emissieverslag of elektriciteitsemissieverslag».

ARTIKEL III

In bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in artikel 6 «Wet milieubeheer: artikel 18.16a, eerste, tweede of vijfde lid» vervangen door «Wet milieubeheer: de artikelen 18.16a, eerste, tweede of vijfde lid, en 18.16b, eerste lid».

ARTIKEL IV

Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat zendt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 11 april 2019 ingediende voorstel Wijziging van de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van Besluit (EU) 2015/1814 (PbEU L 76), Kamerstukken II 2018/19, 35 190, nr. 2, tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdelen F en J, van die wet eerder in werking treedt of is getreden dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel B:

a. vervalt in artikel 71a, onder vervanging van de puntkomma in onderdeel e door een punt, onderdeel f;

b. wordt in artikel 71c, eerste lid, «degene die op 31 december van het tijdvak een inrichting drijft» vervangen door «degene die op 31 december van het tijdvak een broeikasgasinstallatie exploiteert»;

c. komt artikel 71c, tweede lid te luiden:

  • 2. Indien op 31 december van het tijdvak geen broeikasgasinstallatie meer wordt geëxploiteerd, wordt de belasting geheven van degene die als laatste in dat tijdvak de broeikasgasinstallatie heeft geëxploiteerd.;

d. en wordt in artikel 71d, eerste lid, «inrichting» vervangen door «broeikasgasinstallatie».

B

In artikel II, onderdeel B, wordt:

a. in artikel 16a.1 «inrichting» vervangen door «broeikasgasinstallatie»;

b. in artikel 16a.2, eerste lid, en 16a.9, eerste lid, «inrichtingen» telkens vervangen door «broeikasgasinstallaties»;

c. in de artikelen 16a.3, eerste lid, 16a.5, eerste en tweede lid, en 16a.6, eerste lid, «Degene die een inrichting drijft» telkens vervangen door «De exploitant van een broeikasgasinstallatie»;

d. in artikel 16a.3, derde lid, 16a.8, eerste en tweede lid, «degene die een inrichting drijft» telkens vervangen door «de exploitant van een broeikasgasinstallatie».

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

ARTIKEL VII

Deze wet wordt aangehaald als: Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Naar boven