35 207 China

Nr. 36 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 september 2020

Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken voldoe ik hierbij aan het verzoek van het lid Kuzu (DENK), gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 1 september 2020, om een brief naar aanleiding van een nieuwsbericht waarin werd aangegeven dat een op de vijf kledingstukken afkomstig is van Oeigoerse dwangarbeid (Handelingen II 2019/20, nr. 95).

Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China en Xinjiang. De berichtgeving over Oeigoerse dwangarbeid is zeer verontrustend. Zoals reeds gemeld in de antwoorden op vragen van de leden Ploumen en Van den Hul van 4 september jl. (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 4000), heeft de Minister van Buitenlandse Zaken dit onderwerp op 26 augustus jl. aangekaart in zijn gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken, Wang Yi. Het kabinet blijft de mensenrechten van Oeigoeren consequent bilateraal, in EU-verband, en in de VN-Mensenrechtenraad aan de orde stellen.

Het kabinet blijft bedrijven wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en wijst bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in China, bijvoorbeeld via de MVO risicochecker. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid, in overeenstemming met de genoemde richtlijnen, is de verantwoordelijkheid van bedrijven. Van ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s, zoals dwangarbeid, wordt verwacht dat zij bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dat zij dat besluit kunnen motiveren. Zij moeten overwegen of zij daar verantwoord kunnen blijven opereren of inkopen. Gegeven de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapportages en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie passend zijn. Met het oog op de uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen voor IMVO genomen kunnen worden, wordt het IMVO-beleid momenteel herzien. Binnen deze herziening wordt meegenomen hoe bedrijven misstanden, zoals deze kwestie van dwangarbeid in China, kunnen voorkomen en aanpakken. Uw Kamer wordt daarover voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd.

Met betrekking tot ondernemen in China heeft het kabinet, in lijn met de gewijzigde motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 35 207, nr. 28), extra middelen vrijgemaakt om in te zetten op bewustwording en het vergroten van kennis ten aanzien van China onder bedrijven en stakeholders (zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen) in Nederland. Kennis over de mensenrechtensituatie in China maakt daar een integraal onderdeel van uit. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal met andere belanghebbenden, zoals VNO-NCW, in het vierde kwartaal van 2020 alsnog een kennissessie organiseren voor Nederlandse bedrijven over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Deze sessie was uitgesteld vanwege COVID-19.

Voor wat betreft de Nederlandse textielindustrie informeert het secretariaat van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel bedrijven aan de hand van algemene nieuwsberichten over de situatie in Xinjiang en stelt het de situatie in Xinjiang aan de orde in jaarlijkse beoordelingsgesprekken met bedrijven.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Naar boven