35 155 Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Strategische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Canada, anderzijds (Trb. 2016, 190)

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 12 mei 2020

De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag van 13 april 2020 met betrekking tot het wetsvoorstel tot goedkeuring van de Strategische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Canada, anderzijds (hierna te noemen: «de Partnerschapsovereenkomst» of «de Overeenkomst»). Met belangstelling is kennisgenomen van de opmerkingen en vragen van de desbetreffende fracties. In deze memorie van antwoord worden de vragen beantwoord, waarbij de volgorde van de vragen wordt aangehouden.

Doel van het verdrag

De leden van de PVV-fractie merken op dat een doel van de voorliggende overeenkomst is om de politieke banden en samenwerking tussen de EU en Canada met betrekking tot vraagstukken op het gebied van buitenlands beleid en veiligheid te versterken door de betrekkingen naar het niveau van een strategisch partnerschap te tillen. Zij vragen hoe dit zich verhoudt tot het NAVO-verdrag.

De samenwerking op het gebied van veiligheid, in het bijzonder inzake internationale vrede en stabiliteit zoals vastgelegd in artikel 7 van de Partnerschapsovereenkomst, is complementair aan de samenwerking in NAVO-verband. De centrale rol van de NAVO op veiligheidsgebied wordt in onderdeel a van artikel 7 dan ook specifiek benadrukt:

«De partijen behartigen hun gemeenschappelijke belangen bij de bevordering van internationale vrede en veiligheid en effectieve multilaterale instellingen en beleid door:

  • a) hun inspanningen voor meer trans-Atlantische veiligheid voort te zetten, waarbij zij rekening houden met de centrale rol van de bestaande trans-Atlantische veiligheidsarchitectuur tussen Europa en Noord-Amerika;».

Tevens constateren de leden van de PVV-fractie dat een ander doel van de Partnerschapsovereenkomst nauwere samenwerking op een groot aantal beleidsgebieden, die verder reiken dan enkel handel en economie, is. Zij vragen welke gebieden dit betreft.

De Overeenkomst biedt een platform voor nauwere samenwerking rond verschillende thema’s op het gebied van buitenland- en veiligheidsbeleid. Hieronder vallen de beleidsgebieden:

  • rechten van de mens, fundamentele vrijheden, democratie en rechtsstaat;

  • internationale vrede en veiligheid en effectief multilateralisme;

  • economische en duurzame ontwikkeling;

  • justitie, vrijheid en veiligheid.

De leden van de SGP-fractie constateren dat partijen op basis van artikel 3 tot en met 8 de dialoog en samenwerking intensiveren op het gebied van buitenland- en veiligheidsbeleid en effectief multilateralisme. Zij vragen of de regering kan aangeven wat in dit kader de concrete inzet wordt voor het tegengaan van het disproportioneel ageren tégen de Joodse democratische staat Israël in internationale (VN-)organisaties.

Ten aanzien van het disproportioneel ageren tegen Israël waar door de leden van de SGP-fractie naar verwezen wordt, is in het kader van de Overeenkomst geen concrete inzet van de EU, haar Lidstaten en Canada geformuleerd.

Dit laat onverlet dat het kabinet het onbevredigend vindt dat Israël disproportioneel veel vaker genoemd wordt in resoluties binnen de Verenigde Naties dan sommige andere landen waar mensenrechten onder grote druk staan. Het kabinet zet zich daarom in om deze disproportionele aandacht te verminderen en voert daarbij de motie-Van der Staaij uit, zoals aangegeven in eerdere Kamerbrieven hieromtrent, bijvoorbeeld de brief van 19 september 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 23 432, nr. 471). Nederland zal deze inzet waar relevant ook voor het voetlicht brengen in de aanloop naar consultaties tussen de EU en Canada over multilaterale zaken, zoals voorzien in artikel 8 van de Overeenkomst.

Tevens vragen de leden van de SGP-fractie, met referentie naar de artikelen 18 tot en met 25 van de Partnerschapsovereenkomst, hoe het committeren aan drugsbestrijding inclusief het aanpakken van de maatschappelijke consequenties van drugsmisbruik zich verhoudt tot het «wietexperiment» waarbij de regering de legalisering van drugs overweegt en de consequenties daarvan in kaart brengt.

In de Overeenkomst is in artikel 19 vastgelegd dat de partijen zich inspannen om onder meer de gevolgen voor de gezondheid en de maatschappelijke consequenties van drugsmisbruik aan te pakken. Met het Experiment Gesloten Coffeeshopketen wil de regering zien of en hoe op kwaliteit gecontroleerde wiet gedecriminaliseerd aan de coffeeshops kan worden geleverd en wat de effecten hiervan zijn. Met dit voorstel wil de regering onderzoeken wat de effecten zijn voor de volksgezondheid, criminaliteitsbestrijding en openbare orde. Dit verhoudt zich wat de regering betreft zonder problemen tot het streven in de Overeenkomst om de maatschappelijke consequenties van drugsmisbruik aan te pakken.

Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie welke gevolgen nauwere justitiële samenwerking heeft voor datavergaring, -gebruik, -deling en -bescherming, ook in het licht van het recht van burgers op privacy en op data-eigenaarschap.

Voor de justitiële samenwerking zoals vastgelegd in de artikelen 18 tot en met 25 van de Overeenkomst, geldt – net zoals voor de rest van het verdrag – dat deze altijd plaats dient te vinden binnen de geldende kaders van het EU-recht. Deze artikelen worden overigens, met uitzondering van artikel 23, tweede lid, niet voorlopig toegepast tussen de EU en Canada.1 Met betrekking tot datavergaring, -gebruik, -deling en -bescherming is het recht op de bescherming van persoonsgegevens en privacy zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de EU leidend, alsmede de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Ook is de Europese richtlijn Gegevensbescherming Opsporing en Vervolging (2016/680), die bepalingen bevat over de internationale uitwisseling van gegevens, onverkort van toepassing op de uitwisseling van gegevens tussen de EU en Canada in het kader van de Overeenkomst.

Tot slot is relevant te wijzen op artikel 25 van de Overeenkomst waarin specifieke afspraken zijn vastgelegd op het gebied van bescherming van persoonsgegevens. Hierin erkennen de partijen dat het nodig is persoonsgegevens te beschermen en committeren zij zich aan een inspanning om hoge internationale standaarden op dit gebied te bevorderen. Ook erkennen de partijen dat het van belang is om de fundamentele rechten en vrijheden te beschermen, met inbegrip van het recht op privacy bij de bescherming van persoonsgegevens. Met dit doel verbinden de partijen zich ertoe om, binnen hun respectieve rechtskaders en regelgeving, de verbintenissen die zij zijn aangegaan in verband met deze rechten na te komen, ook tijdens de preventie en bestrijding van terrorisme en andere ernstige misdrijven van grensoverschrijdende aard, met inbegrip van georganiseerde misdaad. Tot slot is in dit artikel vastgelegd dat de partijen binnen hun respectieve rechtskaders en regelgeving blijven en zo nodig op bilateraal en multilateraal niveau samenwerken door middel van dialoog en kennisuitwisseling met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens.

De leden van de SGP-fractie vragen tot slot hoe de Partnerschapsovereenkomst de samenwerking kan bevorderen op het vlak van het bestrijden van mensenhandel en gedwongen prostitutie.

In het kader van de Overeenkomst vinden jaarlijkse migratie- en asielconsultaties en jaarlijkse mensenrechtenconsultaties plaats tussen de EU en Canada. Deze bieden momenteel het voornaamste kader voor samenwerking op het gebied van de bestrijding van mensenhandel en gedwongen prostitutie. Tot op heden zijn als gevolg van deze consultaties geen concrete acties ontplooid op deze specifieke beleidsterreinen, maar de jaarlijkse uitwisseling van visies, beleid en ervaringen vormen de basis voor mogelijke toekomstige initiatieven. Specifiek op het gebied van mensenhandel is wel relevant te vermelden dat Canada en de EU zich in G7-verband gecommitteerd hebben om gezamenlijk actie te ondernemen om de smokkel van migranten en mensenhandel netwerken tegen te gaan.

Opzegging van het verdrag

Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie op welke wijze Nederland de Partnerovereenkomst, na een eventuele ratificatie, kan opzeggen.

Beëindiging van een verdrag vindt plaats volgens de in het verdrag vastgelegde procedure. Ingevolge artikel 30, derde lid, van de Partnerschapsovereenkomst vereist opzegging van de Overeenkomst een schriftelijke kennisgeving van een van de beide partijen van het voornemen de Partnerschapsovereenkomst op te zeggen. De opzegging wordt zes maanden na een dergelijke kennisgeving van kracht. Opzegging van de Partnerschapsovereenkomst vereist voor Nederland, net als ratificatie, parlementaire goedkeuring. Opzegging door de Europese Unie vereist op grond van artikel 218, lid 6 VWEU een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie en na goedkeuring van het Europees Parlement.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok


X Noot
1

Zie Besluit (EU) 2016/2118 van de Raad van 28 oktober 2016 betreffende de ondertekening namens de Unie en de voorlopige toepassing van de overeenkomst inzake een strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Canada, anderzijds (PbEU 2016, L 329).

Naar boven