Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 oktober 2019
Tijdens de plenaire behandeling van de Rijkswet Koninkrijksgeschillen, op 4 juli jl.
(Handelingen II 2018/19, nr. 102, items 39 en 63), heeft de Tweede Kamer met algemene stemmen de motie van het lid Van Raak c.s. (Kamerstuk
35 099 (R2114), nr. 23) aangenomen. In deze motie wordt de regeringen van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
Nederland verzocht om in gezamenlijk overleg tot een nadere invulling te komen van
de verantwoordelijkheden van de landen afzonderlijk en van het Koninkrijk als geheel.
De verdeling van verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk is een thema dat breed
leeft in politieke discussies over het Koninkrijk. Om die reden hecht ik eraan de
uitvoering van de motie voortvarend ter hand te nemen. Zoals de motie zelf nadrukkelijk
erkent, is hiervoor ook draagvlak nodig bij de Caribische landen van het Koninkrijk.
Teneinde dit draagvlak vast te stellen, heb ik de Ministers-Presidenten van Aruba,
Curaçao en Sint Maarten schriftelijk verzocht om een gezamenlijke werkgroep te vormen,
waarin op ambtelijk niveau de knelpunten met betrekking tot voornoemd thema in kaart
kunnen worden gebracht en een proces kan worden ingericht. Na ommekomst van de reacties
van de Ministers-Presidenten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zal ik u informeren
over het vervolg.
Volledigheidshalve, deel ik u tot slot mee dat ik de Eerste Kamer ook op de hoogte
stel van de voortgang met betrekking tot de motie Van Raak c.s. Dit vanwege het feit
dat de Eerste Kamer in juni 2016 een motie heeft aangenomen, de motie van het lid
De Graaf c.s. (Kamerstuk 34 300 IV, CXIX, P1), die raakvlakken vertoont met de motie van het lid Van Raak c.s. Ik zal de Eerste
Kamer berichten dat ik voornemens ben met de motie van het lid Van Raak c.s. tevens
uitvoering te geven aan de motie van het lid De Graaf c.s.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops