Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juni 2020
Donderdag 18 juni jl. vond de plenaire behandeling plaats van het initiatiefwetsvoorstel
van de leden Kuiken (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Van Wijngaarden (VVD), Van der Graaf
(CU) en Van der Staaij (SGP) over het bestuursrechtelijk verbieden van organisaties
die een cultuur van wetteloosheid creëren, bevorderen of in stand houden (Wet bestuurlijk
verbod ondermijnende organisaties)(Handelingen II 2019/2020, nr. 85).1 Tijdens het debat kon ik u nog geen definitieve appreciatie geven van het initiatiefvoorstel.
Met deze brief doe ik dat alsnog.
In het regeerakkoord 2017–2021 is de volgende afspraak gemaakt:
Er komt een verbod op Outlaw Motorcycle Gangs (criminele motorbendes). Dit verbod
maakt deel uit van de ambitie van het kabinet om met een integrale aanpak van ondermijning
en georganiseerde criminaliteit te komen. Motorbendes ontwrichten de samenleving door
intimidatie en bedreiging van het lokale bestuur en door drugsoverlast, witwaspraktijken,
fysiek geweld en tal van andere criminele activiteiten.2
Met dit initiatiefvoorstel hebben de initiatiefnemers uitwerking gegeven aan deze
afspraak uit het Regeerakkoord. Het kabinet heeft waardering voor het feit dat de
initiatiefnemers zich hebben willen inspannen om het maatschappelijke probleem van
criminele motorbendes beter het hoofd te kunnen bieden.
Het kabinet heeft met interesse kennis genomen van het initiatiefvoorstel, dat voorziet
in de mogelijkheid van een bestuurlijk verbod op (kort gezegd) ondermijnende organisaties.
Het voorgestelde bestuurlijk verbod wordt door het kabinet gezien als een aanvulling
op het reeds bestaande civiele verbod van artikel 2:20 BW. Het voorgestelde bestuurlijke
en het bestaande civiele verbod zijn naar het oordeel van het kabinet complementair.
Aandacht verdient de verenigbaarheid van het wetsvoorstel met artikel 8 van de Grondwet
(het recht van vereniging), mede gelet op de bezwaren die de Raad van State op dit
punt tegen het voorstel heeft. Het kabinet constateert dat de initiatiefnemers in
de toelichting verder hebben verduidelijkt wat onder een cultuur van wetteloosheid
moet worden verstaan. Of het criterium daarmee voldoende objectiveerbaar is, is uiteindelijk
geen absoluut gegeven maar een weging. Het kabinet kan zich dan ook voorstellen dat
dit punt nadrukkelijk aan de orde komt in de debatten in de Tweede en Eerste Kamer.
Deze weging heeft het kabinet tot het oordeel gebracht dat het tegen het initiatiefvoorstel
op dit moment geen bezwaar heeft.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker