De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat naar huidig recht, provincies bevoegd zijn, op grond van de Wet geluidhinder,
industrieterreinen van regionaal belang aan te wijzen, in de provinciale verordening;
overwegende, dat deze bevoegdheid van provinciale staten onder de Omgevingswet niet
terugkeert;
overwegende, dat onder de Omgevingswet (artikel 2.12a) weliswaar de mogelijkheid bestaat
voor de gemeenteraad provinciale staten te verzoeken de geluidproductieplafonds rondom
industrieterreinen vast te stellen, maar dat dat niet hetzelfde is, en niet in lijn
is met het uitgangspunt om aan te sluiten bij de bestaande bestuurlijke taakverdeling;
overwegende, dat bestaande praktijk heeft aangetoond dat het doelmatig en doeltreffend
is dat de provincies vanwege het gemeenteoverstijgende belang hierin een zelfstandige
bevoegdheid hebben;
overwegende, dat de Omgevingswet er niet toe leidt dat het belang bij besluitvorming
bij industrieterreinen van provinciaal belang (als zodanig aangewezen in de omgevingsverordening)
ineens doelmatiger en doeltreffender door de gemeentebesturen kan worden behartigd;
overwegende, dat de regeling tot lastenverzwaring leidt bij de gemeenten;
overwegende, dat ook in de toekomst het doelmatiger en doeltreffender is om de vaststelling
en het beheer van »geluidproductieplafonds voor industrieterreinen van provinciaal
belang, zeker die terreinen waarbij de gemeentegrenzen worden overschreden, bij de
provincie onder te brengen,
verzoekt de regering in de Verzamelwet IenW 2019 op te nemen dat provincies bevoegd
blijven in hun omgevingsverordening industrieterreinen van provinciaal belang aan
te wijzen, inclusief de bevoegdheid tot wijzigen, vaststellen en naleven van geluidproductieplafonds
voor die terreinen,
en gaat over tot de orde van de dag,
Rietkerk
Van Gurp
Kluit
Essers
Dessing
Van Dijk
Verkerk